ECLI:NL:RBDHA:2024:13413
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening asielaanvraag met betrekking tot verantwoordelijkheid Zweden
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 11 juli 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. A.P.E.M. Pover, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie, vertegenwoordigd door mr. M.F. van der Lubbe, had echter op 6 mei 2024 besloten om deze aanvraag niet in behandeling te nemen, met als argument dat Zweden verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag.
De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 25 juni 2024 behandeld, waarbij de verzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk, R. Najjar. De minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Tijdens de zitting is duidelijk geworden dat er een andere zaak, NL24.19767, aanhangig was, waarin de rechtbank al uitspraak had gedaan op het beroep van de verzoeker.
Aangezien de rechtbank in de andere zaak al een beslissing had genomen, was er volgens de voorzieningenrechter geen noodzaak meer voor een voorlopige voorziening. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.