ECLI:NL:RBDHA:2024:13412
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Guinese eiser wegens kennelijke ongegrondheid en belangenafweging op basis van artikel 8 EVRM
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 19 augustus 2024, wordt het beroep van een Guinese eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, die op 28 augustus 2022 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel indiende, kreeg op 17 juni 2024 te horen dat zijn aanvraag kennelijk ongegrond was verklaard. De rechtbank behandelt het beroep samen met een andere zaak en concludeert dat de minister van Asiel en Migratie terecht heeft geoordeeld dat de asielaanvraag van eiser niet voldoet aan de vereisten voor vluchtelingenstatus.
De rechtbank onderzoekt de argumenten van eiser, die stelt dat hij vanwege zijn psychische toestand niet in staat was om coherent te verklaren tijdens het gehoor. De rechtbank oordeelt dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt stelt dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat eiser niet in staat was om zijn asielrelaas naar voren te brengen. De rechtbank wijst erop dat de minister zich kan baseren op het advies van Medifirst, dat stelde dat eiser gehoord kon worden.
Daarnaast wordt de belangenafweging op basis van artikel 8 van het EVRM besproken. Eiser betoogt dat zijn privéleven in Nederland zwaarder moet wegen dan zijn banden met Guinee. De rechtbank concludeert echter dat de minister niet ten onrechte heeft geoordeeld dat de banden van eiser met Nederland niet bijzonder genoeg zijn om een verblijfsvergunning te rechtvaardigen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag standhoudt en eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.