ECLI:NL:RBDHA:2024:13393

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juli 2024
Publicatiedatum
22 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.25931
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige vreemdelingenbewaring en schending van het recht op rechtsbijstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 juli 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarbij aan de eiser een maatregel van bewaring was opgelegd op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser, die niet aanwezig was op de zitting omdat zijn uitzetting naar Turkije gepland stond, werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. A. Hol. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser recht had op rechtsbijstand tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling, maar dat dit recht was geschonden. De ambtenaar van de AVIM had niet de vereiste twee uur gewacht voordat het gehoor zonder de advocaat van de eiser werd gestart, wat in strijd was met het beleid van de verweerder. De rechtbank oordeelde dat de inbewaringstelling van de eiser vanaf het begin onrechtmatig was, omdat de belangen van de eiser niet in redelijke verhouding stonden tot de belangen van de verweerder. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, beval de onmiddellijke opheffing van de maatregel van bewaring en kende een schadevergoeding van € 1.230,- toe aan de eiser voor de onrechtmatige vrijheidsontneming. Daarnaast werden de proceskosten van de eiser vastgesteld op € 1.750,-. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op 3 juli 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.25931
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A. Hol),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. E.G. Angela).

Procesverloop

Bij besluit van 22 juni 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 3 juli 2024 op zitting behandeld. Eiser is niet verschenen, omdat zijn uitzetting naar Turkije op die dag om 14.40 uur stond gepland. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na de sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank mondeling uitspraak gedaan. De beslissing en de gronden van de beslissing luiden als volgt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de onmiddellijke opheffing van de maatregel van bewaring (3 juli 2024, 13.20 uur);
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.230,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.

Overwegingen

1. Eiser heeft aangevoerd dat zijn recht op rechtsbijstand tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling is geschonden.
1.1.
De rechtbank overweegt dat eiser uitdrukkelijk en bij herhaling te kennen heeft gegeven dat hij een advocaat bij het gehoor wil. De ambtenaar van de AVIM heeft de advocatenpiketdienst op 22 juni 2024 om 12.16 uur hierover per e-mail ingelicht. De gemachtigde van eiser heeft de piketmelding op 22 juni 2024 om 12.59 uur geaccepteerd. Nog daargelaten dat in die piketmelding onjuist staat vermeld dat eiser geen advocaat bij het gehoor wenst, heeft de ambtenaar van de AVIM niet van de gemachtigde van eiser vernomen dat hij niet bij het gehoor aanwezig wil of kan zijn. Dit betekent, gelet op het beleid van verweerder in paragraaf A5/6.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (‘derde bolletje’), dat de ambtenaar van de AVIM twee uur moest wachten met afnemen van het gehoor. Pas als om 14:16 uur nog geen advocaat aanwezig was, mocht met het gehoor worden begonnen zonder bijzijn van een advocaat. In dit geval heeft de ambtenaar van de AVIM echter niet de volledige twee uur gewacht, maar is hij het gehoor eerder begonnen zonder bijzijn van eisers gemachtigde. Zou wel die twee uur zijn afgewacht, dan had het gehoor plaats kunnen vinden in het bijzijn van eisers gemachtigde, aangezien die iets na 14.00 uur aanwezig was op het politiebureau. Gelet op het voorgaande is het handelen van verweerder niet in overeenstemming met zijn beleid in paragraaf A5/6.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 geweest.
1.2.
Onder omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank worden afgeweken van voormeld (onderdeel van het) beleid, namelijk als de vreemdeling uitdrukkelijk, en op basis van een juiste en volledige voorlichting, te kennen geeft dat de twee uur niet hoeft te worden afgewacht en dat met het gehoor kan worden begonnen zonder bijzijn van een advocaat. In dit geval blijkt uit het proces-verbaal van gehoor weliswaar dat eiser akkoord is gegaan met het horen zonder bijzijn van zijn gemachtigde, maar uit het proces-verbaal kan niet worden afgeleid dat de ambtenaar kenbaar aan eiser heeft uitgelegd dat hij het recht heeft om het gehoor tot 14.16 uur uit te stellen in afwachting van de komst van zijn gemachtigde. Eisers verklaringen tijdens het gehoor duiden er ook niet zonder meer op dat dit recht duidelijk voor hem was, en de verklaringen van eiser zoals ter zitting door zijn gemachtigde naar voren gebracht wijzen juist op het tegendeel. Gelet hierop houdt de rechtbank het ervoor dat eiser onjuist, dan wel onvolledig, is voorgelicht over zijn rechten in dit verband. Aan eisers mededeling dat mocht worden begonnen met het gehoor zonder bijzijn van zijn gemachtigde kan daarom geen waarde worden gehecht. Ter vergelijking verwijst de rechtbank naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 21 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1571, 4 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2207, en 13 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2300.
1.3.
Het voorgaande betekent dat eisers recht op toevoeging van een raadsman bij vrijheidsontneming, bedoeld in artikel 100, eerste lid, van de Vw, is geschonden. Hierdoor is hij in zijn (verdedigings)belangen geschaad. Dit gebrek maakt de inbewaringstelling, indien voor de rest aan alle in de wet gestelde vereisten daarvoor is voldaan, pas onrechtmatig indien de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen.
1.4.
De omstandigheid dat een vreemdeling tijdens het gehoor voorafgaand aan de bewaring rechtsbijstand is onthouden en in dat verband onjuist is voorgelicht, is een ernstig gebrek. Daartegenover moeten zeer zwaarwegende belangen van de zijde van verweerder staan (vgl. de onder 1.2. vermelde Afdelingsuitspraak van 21 juli 2021). In dit geval heeft verweerder, onder verwijzing naar de onbestreden bewaringsgronden, toegelicht dat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat en dat daarin verweerders belang bij inbewaringstelling is gelegen. Dit belang van verweerder is naar het oordeel van de rechtbank weliswaar gewichtig, maar niet zeer zwaarwegend. Daarom valt de belangenafweging in dit geval in het voordeel van eiser uit.
1.5.
Het vorenstaande betekent dat de inbewaringstelling van eiser van aanvang af onrechtmatig is. De beroepsgrond slaagt.
2. Het beroep is gegrond. De maatregel van bewaring is vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig. De rechtbank beveelt de onmiddellijke opheffing van de maatregel van bewaring (3 juli 2024, 13.20 uur). De overige beroepsgronden kunnen onbesproken blijven.
3. De rechtbank acht gronden aanwezig om, met toepassing van artikel 106 van de Vw, een schadevergoeding aan eiser toe te kennen voor 12 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van € 1.230,- (= 1 x € 130,- (verblijf politiecel) en 11 x € 100,- (verblijf detentiecentrum)).
4. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2024 door mr. F.A. Groeneveld, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Yildiz, griffier
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.