Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- het verzoekschrift, met producties 1 tot en met 15;
- het verweerschrift, met producties 1 tot en met 5;
- de op 14 december 2023 gehouden mondelinge behandeling, ter gelegenheid waarvan CGJG spreekaantekeningen heeft overgelegd.
2.De feiten
3.Het geschil
“Ongemakkelijk Onderzoek”van de onderzoekscommissie WODC II van 15 januari 2019. Hierin wordt geconcludeerd dat ambtenaren van het Ministerie in de periode 2017-2019 regelmatig de onafhankelijkheid van het WODC hebben geschaad en dat in dat verband sprake is van structurele tekortkomingen in de relatie tussen het WODC en beleidsafdelingen van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Aan de hand van de thans verzochte ongecensureerde bescheiden, waarin de namen van de betrokken ambtenaren en onderzoekers, beleidsopvattingen, interpretaties en andere teksten niet zijn weggelakt, kan volgens CGJG door haar worden onderbouwd dat van deze gestelde vooringenomenheid en/of oneigenlijke beïnvloeding sprake is geweest. Dit bewijs kan volgens CGJG zowel in de lopende bodemprocedure als in een nieuwe procedure een rol spelen. Als sprake is van oneigenlijke beïnvloeding van het UU-rapport, kan volgens CGJG door de Staat op dit rapport geen beroep worden gedaan ter onderbouwing/rechtvaardiging van de na publicatie van dit rapport gedane uitlatingen. Anderzijds kan oneigenlijke beïnvloeding volgens CGJG ook zelfstandig als onrechtmatige daad worden aangemerkt, omdat het niet de bedoeling is dat de Staat wetenschappelijke rapporten oneigenlijk beïnvloedt. Specifiek in het kader van haar subsidiaire beroep op artikel 10 EVRM stelt CGJG dat zij op grond van het EVRM een tweeledig belang heeft bij volledige openbaarmaking van de verlangde informatie betreffende de periode voorafgaand, tijdens en na het onderzoek van de UU. Enerzijds stelt CGJG dat zij deze informatie behoeft met het oog op de reeds aanhangige bodemprocedure tegen de Staat. Anderzijds is deze informatie volgens CGJG nodig om de ongeveer 30.000 Jehova’s getuigen in Nederland en mogelijk ook het publiek in het algemeen te informeren over de mate van (oneigenlijke) beïnvloeding door de Staat van het onderzoek van de UU en het UU-rapport.