ECLI:NL:RBDHA:2024:13376

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 augustus 2024
Publicatiedatum
22 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.19297
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid van Spanje voor asielaanvraag op basis van Dublinverordening en gelijkheidsbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 augustus 2024 uitspraak gedaan over de verantwoordelijkheid van Spanje voor de asielaanvraag van eiseres, die lid is van de Kerk van de Almachtige God. Eiseres had een verblijfsvergunning asiel aangevraagd in Nederland, maar de minister van Asiel en Migratie weigerde deze aanvraag in behandeling te nemen, omdat Spanje volgens de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van haar asielaanvraag. De rechtbank oordeelde dat onvoldoende aannemelijk was gemaakt dat de verantwoordelijkheid van Spanje was geëindigd op grond van artikel 19, derde lid, van de Dublinverordening. Eiseres had aangevoerd dat zij gedwongen was uitgezet naar China en dat Nederland verantwoordelijk moest zijn voor haar asielaanvraag. De rechtbank concludeerde dat de Spaanse autoriteiten niet per definitie alle asielaanvragen van leden van de Kerk van de Almachtige God afwijzen en dat de rechtmatigheidsbeoordeling van het overdrachtsbesluit uitsluitend betrekking heeft op systeemfouten in de asielprocedure en opvangvoorzieningen. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had gehandeld op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat de aanvraag van eiseres terecht niet in behandeling was genomen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.19297

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] (V-nummer: [v-nummer]), eiseres,

(gemachtigde: mr. R.W.J.L. Loonen),
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
(gemachtigde: mr. L.M.F. Verhaegh).

Procesverloop

Bij besluit van 2 mei 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, zoals bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), niet in behandeling genomen omdat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Verweerder heeft bepaald dat eiseres aan Spanje wordt overgedragen.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (NL24.19298).
Verweerder heeft op 16 juli 2024 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep samen met de voorlopige voorziening op 17 juli 2024 op zitting behandeld. Op deze zitting is eveneens de zaak van [eiser] behandeld (zaaknummer NL24.20038). In die zaak wordt separaat uitspraak gedaan. Eiseres heeft zich laten bijstaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen Y. Lin. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Als getuigen ter zitting zijn verschenen:
  • [getuigen], geboren op [geboortedatum] 1995, Chinese nationaliteit (V-nummer: [v-nummer]);
  • [getuigen], geboren op [geboortedatum] 1991, Chinese nationaliteit (V-nummer: [v-nummer]);
  • [getuigen], geboren op [geboortedatum] 1997, Chinese nationaliteit (V-nummer: [v-nummer]);
  • [getuigen], geboren op [geboortedatum] 1989, Chinese nationaliteit (V-nummer: [v-nummer]);
  • [getuigen], geboren op [geboortedatum] 1972, Chinese nationaliteit (V-nummer: [v-nummer]);
  • [getuigen], geboren op [geboortedatum] 1998, Chinese nationaliteit (V-nummer: [v-nummer]);
  • [getuigen], geboren op [geboortedatum] 1996, Chinese nationaliteit (V-nummer: [v-nummer]);
  • [getuigen], geboren op [geboortedatum] 1998, Chinese nationaliteit (V-nummer: [v-nummer]);
  • [getuigen], geboren op [geboortedatum] 1998, Chinese nationaliteit (V-nummer: [v-nummer]).

Overwegingen

1. Eiseres is op [geboortedatum] 1989 geboren en heeft de Chinese nationaliteit. Zij heeft op 22 december 2023 in Nederland een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aangevraagd.
Het bestreden besluit
2. Bij het bestreden besluit (onder verwijzing naar het daarin ingelaste voornemen van 28 februari 2024) heeft verweerder deze aanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw 2000, omdat volgens verweerder Spanje verantwoordelijk is voor de aanvraag. Uit Eurodac is gebleken dat eiseres op 26 oktober 2023 in Spanje een asielaanvraag heeft ingediend. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder op 13 februari 2024 de Spaanse autoriteiten verzocht om eiseres terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, onder d, van de Dublinverordening. [1] Doordat de autoriteiten van Spanje niet binnen twee weken op het verzoek hebben gereageerd, is er op 28 februari 2024 een fictief claimakkoord tot stand gekomen op basis waarvan Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres. In wat eiseres heeft verklaard tijdens het aanmeldgehoor en heeft aangevoerd in de zienswijze heeft verweerder geen aanleiding gezien de aanvraag alsnog in behandeling te nemen.
Het standpunt van eiseres
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. In haar beroepsgronden voert zij aan dat niet Spanje maar Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van haar asielaanvraag. Eiseres is door Spanje gedwongen uitgezet naar China. Gelet hierop is artikel 19, derde lid van de Dublinverordening van toepassing en hieruit volgt dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres. Verder is eiseres van mening dat verweerder nader onderzoek had moeten doen naar de situatie in Spanje, mede nu eiseres verklaard heeft dat zij gedwongen zal worden uitgezet bij een overdracht naar Spanje. Volgens eiseres is het overdrachtsbesluit dan ook onzorgvuldig voorbereid. Eiseres beroept zich (verder) op het gelijkheidsbeginsel nu de door haar in het beroepschrift opgesomde vergelijkbare zaken door verweerder anders worden behandeld. Ter onderbouwing van haar stellingen heeft eiseres de hiervoor genoemde getuigen ingebracht. Deze getuigen zijn ter zitting onder ede gehoord en hebben verklaard dat hun asielaanvragen in Spanje zijn afgewezen, dat zij gedwongen zijn uitgezet door de Spaanse autoriteiten en dat zij hiervan geen stukken hebben ontvangen. Verder voert eiseres aan dat is gebleken dat in Spanje sprake is van structurele en ernstige tekortkomingen in de asielprocedure ten aanzien van vreemdelingen die bescherming zoeken vanwege vervolging wegens geloof. Vreemdelingen, zoals eiseres, die lid zijn van het kerkgenootschap van de Almachtige God worden steevast afgewezen en na een zeer korte procedure teruggestuurd naar China terwijl deze vreemdelingen in Nederland wel asiel (zouden) krijgen. Verweerder moet haar asielaanvraag dan ook aan zich trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
Het oordeel van de rechtbank
Artikel 19, derde lid, van de Dublinverordening
4. Gelet op wat in hoofdstuk 3 en 4 van de Dublinverordening is bepaald, dient verweerder, nadat een asielaanvraag is ingediend, te onderzoeken welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Ook dient verweerder na te gaan of er aanknopingspunten bestaan waaruit kan worden afgeleid dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag.
5. Uit artikel 19, tweede lid, van de Dublinverordening volgt, kort gezegd, dat de verantwoordelijkheid van een lidstaat komt te vervallen als wordt aangetoond dat de vreemdeling het grondgebied van de lidstaten ten minste drie maanden heeft verlaten.
6. Uit artikel 19, derde lid, van de Dublinverordening volgt dat de verplichting van de verantwoordelijke lidstaat om een vreemdeling terug te nemen vervalt wanneer die lidstaat bij een verzoek om terugname, kan aantonen dat de vreemdeling het grondgebied van de lidstaten heeft verlaten op grond van een terugkeerbesluit of een verwijderingsmaatregel, afgegeven na intrekking of afwijzing van het (asiel)verzoek. Een asielaanvraag ingediend na daadwerkelijke verwijdering, wordt beschouwd als een nieuw verzoek dat leidt tot een nieuwe procedure waarbij de verantwoordelijke lidstaat wordt bepaald.
7. De rechtbank gaat ervan uit dat eiseres een beroep kan doen op artikel 19, derde lid, van de Dublinverordening met de stelling dat de verantwoordelijkheid van Spanje is geëindigd doordat zij (daartoe gedwongen door een terugkeerbesluit of door een verwijderingsmaatregel na afwijzing van haar asielaanvraag) het grondgebied van de Dublin lidstaten heeft verlaten en dat verweerder de verantwoordelijkheid dus opnieuw had moeten bepalen op basis van de criteria van de Dublinverordening (zonder uit te gaan van de eerder ontstane verantwoordelijkheid van Spanje). [2] Eiseres heeft de rechtbank in overweging gegeven prejudiciële vragen te stellen. Die zouden dan met name moeten zien op de vraag of een tot stand gekomen (fictief) claimakkoord, en dus een acceptatie van de verantwoordelijkheid door Spanje en de daaruit voortvloeiende verplichtingen, [3] voor gaat op de regeling over beëindiging van die verantwoordelijkheid [4] indien de betreffende omstandigheden die zouden moeten of kunnen leiden tot die beëindiging zich reeds hebben voorgedaan voordat het claimakkoord is ontstaan (terwijl de accepterende lidstaat zich daarop niet heeft beroepen). De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding voor het stellen van dergelijke vragen, nu de rechtbank reeds op feitelijke gronden tot de conclusie komt dat artikel 19, derde lid, van de Dublinverordening niet van toepassing is en dus niet kan of kon worden ingeroepen. De vraag die de rechtbank in dit verband moet beantwoorden, is of sprake is geweest van het daadwerkelijk door een terugkeerbesluit of verwijderingsmaatregel gedwongen verlaten van het grondgebied van de lidstaten na afwijzing van de asielaanvraag. Zoals gezegd is die vraag feitelijk van aard en beantwoordt de rechtbank die vraag ontkennend. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
7.1.
Voor de conclusie dat sprake is van een nieuw verzoek gelet op het bepaalde in 19, derde lid, van de Dublinverordening moet in dit geval aan de volgende voorwaarden zijn voldaan: afwijzing van het asielverzoek in Spanje in combinatie met een terugkeerbesluit en het daadwerkelijk verlaten (verwijderd zijn) van het grondgebied van de Dublin lidstaten op grond daarvan.
7.2.
Uit Eurodac volgt dat eiseres op 26 oktober 2023 een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend in Spanje. Vaststaat dat eiseres op 20 november 2023 Nederland is ingereisd en op 22 december 2023 een asielaanvraag heeft ingediend in Nederland. Eiseres stelt dat zij vanuit Spanje terug gestuurd is naar China en toen op 1 november 2023 (niet naar China maar) naar onder meer Thailand is gereisd en vervolgens, via een tussenstop in Spanje, naar Nederland is gereisd. Dat eiseres (al dan niet op die manier) op 1 november 2023 het grondgebied van de lidstaten heeft verlaten na haar aanvankelijke verblijf in Spanje is niet nader onderbouwd met bijvoorbeeld paspoortstempels of vliegtickets. Eiseres heeft evenmin een afwijzing van haar asielverzoek en terugkeerbesluit overgelegd. Eiseres heeft verklaard dat ze een document met de afwijzing van haar asielaanvraag heeft gekregen van de Spaanse autoriteiten maar dat zij deze heeft vernietigd omdat ze terug moest naar China. [5] Later heeft eiseres verklaard dat ze een brief heeft gekregen waarop stond dat ze teruggestuurd zou worden naar Brazilië. [6]
7.3.
De rechtbank is van oordeel van verweerder de procedure om de verantwoordelijkheid te bepalen, zorgvuldig heeft doorlopen. Uit de Eurodac-registratie blijkt niet dat een datum is geregistreerd waarop eiseres zou zijn uitgezet. Achter ‘date of exit after rejection’ staat namelijk geen datum. Bij het terugnameverzoek heeft verweerder alle relevante informatie aan de Spaanse autoriteiten verstrekt. Zo heeft verweerder in het claimverzoek opgenomen dat eiseres heeft verklaard dat haar asielaanvraag in Spanje is afgewezen en dat zij heeft verklaard dat ze is uitgezet naar China. Er is een fictief claimakkoord ontstaan en Spanje heeft zich dus, ondanks voornoemde door Nederland gegeven informatie, niet beroepen op artikel 19, derde lid, van de Dublinverordening.
7.4.
Dat eiseres na afwijzing van haar asielverzoek (gedwongen) het grondgebied van de lidstaten heeft verlaten, blijkt dus noch uit de Eurodac-registratie, nog uit een reactie van Spanje, noch uit bewijsmiddelen die eiseres hiervan had (moeten) kunnen overleggen.
7.5.
Daar staat tegenover dat ter zitting negen getuigen onder ede hebben verklaard dat zij in Spanje een handtekening moesten zetten en daarna, zonder documenten te krijgen, gedwongen uitgezet zijn. De rechtbank acht dit echter onvoldoende om ten aanzien van eiseres ervan uit te gaan dat, in weerwil van hetgeen onder 7.4 is genoemd, haar asielaanvraag is afgewezen en zij vervolgens gedwongen het grondgebied van de lidstaten heeft verlaten. Deze getuigenverklaringen weerspiegelen bovendien niet de situatie van eiseres blijkens haar eigen verklaringen tijdens het aanmeldgehoor, zoals hiervoor onder 7.2 weergegeven.
7.6.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder geen nader onderzoek had hoeven te doen op grond van artikel 34 van de Dublinverordening naar aanleiding van de stelling van eiseres dat zij gedwongen is uitgezet. Hierbij acht de rechtbank van belang dat verweerder de Spaanse autoriteiten met het claimverzoek heeft geïnformeerd over de situatie van eiseres. Daarnaast heeft eiseres op geen enkele wijze met objectieve bewijsmiddelen onderbouwd dat zij is uitgezet op grond van een terugkeerbesluit of verwijderingsmaatregel. Bovendien mag verweerder na het ontstaan van het fictief claimakkoord ervan uitgaan dat de verantwoordelijkheid van Spanje vaststaat en is het niet aan verweerder om hierna bij de Spaanse autoriteiten navraag te doen of het (fictief) claimakkoord wel op goede gronden tot stand is gekomen. De stelling dat verweerder nader onderzoek had moeten doen omdat een grote groep vreemdelingen die asiel hebben aangevraagd, allemaal hetzelfde verklaren, maakt dit niet anders. Niet valt in te zien waarom een dergelijke mededeling noodzakelijk is, nu voor zowel de Nederlandse als de Spaanse autoriteiten op basis van individuele omstandigheden wordt beoordeeld of de desbetreffende autoriteit verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De getuigenverklaringen waaruit volgt dat ook de asielverzoeken van desbetreffende getuigen zijn afgewezen en zij gedwongen zijn uitgezet door Spanje maakt dit ook niet anders nu dit naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende is om aan te nemen dat verweerder niet van de verantwoordelijkheid van Spanje mag en kan uitgaan.
7.7.
Het voorgaande betekent dat onvoldoende aannemelijk is dat de verantwoordelijkheid van Spanje is geëindigd op grond van artikel 19, derde lid, van de Dublinverordening en dat verweerder dus terecht, op basis van het claimakkoord, is uitgegaan van de verantwoordelijkheid van Spanje.
Het interstatelijk vertrouwensbeginsel
8. De rechtbank stelt voorop dat Spanje, net als Nederland, partij is bij het EVRM [7] en het Vluchtelingenverdrag en ook is gebonden aan de verschillende Europese richtlijnen op het gebied van het asielrecht. Met het (fictieve) claimakkoord heeft Spanje gegarandeerd dat het asielverzoek van eiseres in Spanje zal worden behandeld en dat eiseres overeenkomstig de hiervoor genoemde wet- en regelgeving en verdragen zal worden behandeld. Verweerder mag daar in zijn algemeenheid op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel vanuit gaan. [8] Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiseres aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem in Spanje dusdanige tekortkomingen vertoont dat zij bij overdracht aan Spanje een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. Daarvan is pas sprake als die tekortkomingen structureel zijn en daarmee sprake is van systeemfouten die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. [9]
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres er niet in geslaagd is aannemelijk te maken dat in het algemeen of in haar specifieke geval niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Mochten zich met betrekking tot de (nieuwe) asielaanvraag van eiseres of haar opvang toch problemen voordoen, ligt het dan ook op haar weg om daarover te klagen bij de Spaanse autoriteiten. Eiseres heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd, waaruit blijkt dat zij die mogelijkheid niet heeft (gehad).
10. Voor zover eiseres heeft beoogd te betogen dat er een verschil bestaat tussen het beschermingsbeleid van Nederland en Spanje ten aanzien van leden van het kerkgenootschap van de Almachtige God, oordeelt de rechtbank als volgt.
10.1.
Het enkele feit dat Spanje een eigen beleid voert op het gebied van de beoordeling van asielaanvragen, is op zichzelf onvoldoende om te oordelen dat niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Uit rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie [10] (het Hof) en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) [11] volgt immers dat verschillen in beschermingsbeleid in dat kader niet relevant zijn, omdat de rechtmatigheidsbeoordeling van het overdrachtsbesluit uitsluitend ziet op systeemfouten in de asielprocedure en opvangvoorzieningen in de zin van het arrest Jawo van het Hof. [12] Alleen als een vreemdeling aannemelijk maakt dat er bij de aangezochte lidstaat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan, kan hiervan worden afgeweken. Daartoe moet een vreemdeling aannemelijk maken dat er in de betreffende lidstaat sprake is van systeemfouten in de zin van het arrest Jawo, die dus niet zien op de manier waarop die lidstaat invulling geeft aan de materiële voorwaarden om in aanmerking te komen voor internationale bescherming, maar betrekking hebben op de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in die lidstaat. Als een vreemdeling hierin slaagt, heeft dit in beginsel ook het gevolg dat de verzoekende lidstaat verantwoordelijk wordt voor de asielaanvraag, op grond van artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening.
10.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat in Spanje sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen, in de zin van het arrest Jawo. Eiseres heeft gesteld dat het Nederlandse beleid afwijkt van het Spaanse beleid, in die zin dat leden van de Kerk van de Almachtige God in Nederland asiel krijgen en in Spanje worden afgewezen. Eiseres geeft in dit verband een opsomming van afwijzingen in Spanje. Daaruit kan naar het oordeel van de rechtbank echter niet worden afgeleid dat de Spaanse autoriteiten per definitie alle asielaanvragen van leden van die Kerk afwijzen. Het aantal zaken dat eiseres noemt (elf) is daarvoor te beperkt en is ook niet afgezet tegen het totaal aantal zaken over leden van dit kerkgenootschap. Bovendien is de reden voor afwijzing in deze individuele zaken niet bekend. Eiseres heeft ook niet gesteld en/of onderbouwd wat het Spaanse beleid precies inhoudt en/of dat beleid leidt tot categorisch afwijzen van asielaanvragen van leden van dit kerkgenootschap.
11. De ter zitting afgelegde getuigenverklaringen, die inhouden dat Spanje asielaanvragen zou afwijzen zonder de betreffende documenten te overhandigen, acht de rechtbank op zichzelf onvoldoende om aan te nemen dat ten aanzien van Spanje niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, mede gelet op hetgeen onder 7.5 is overwogen.
12. Eiseres heeft ook geen (andere) bijzondere, individuele omstandigheden aangevoerd die maken dat de overdracht van eiseres aan Spanje van onevenredige hardheid getuigt. De door eiseres aangevoerde omstandigheden hebben immers geen betrekking op haar als individu, maar op de leden van de Kerk van de Almachtige God in het algemeen. Verweerder heeft dan ook in artikel 17 van de Dublinverordening geen aanleiding hoeven te zien om de asielaanvraag van eiseres aan zich te trekken.
Het gelijkheidsbeginsel
13. De rechtbank stelt vast dat voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel sprake moet zijn van rechtens vergelijkbare gevallen. Dat eiseres en de getuigen hebben verklaard dat zij in Spanje op vergelijkbare wijze zijn behandeld en gedwongen zijn uitgezet, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat verweerder bij het beoordelen of zij op grond van de Dublinverordening een claim kunnen leggen, in alle zaken tot dezelfde uitkomst moet komen. Verweerder beoordeelt elke zaak individueel en in die beoordeling kunnen andere aspecten een rol spelen die van invloed kunnen zijn op de vraag of een claim kan worden gelegd op grond van de Dublinverordening. De zaken kunnen dus, ondanks de overeenkomsten in de verklaringen van de vreemdelingen, van elkaar verschillen. Zo zijn twee van de genoemde vreemdelingen opgenomen in de nationale procedure omdat de termijn om een claim te kunnen leggen verstreken is. In een andere zaak heeft de vreemdeling aangetoond dat hij langer dan drie maanden het grondgebied van de Europese Unie heeft verlaten waardoor de verantwoordelijkheid van Spanje is komen te vervallen. Twee andere vreemdelingen hadden geen Euvis- of Eurodac-registratie waardoor verweerder geen aanleiding zag tot het leggen van een claim. In drie andere zaken is, net zoals in de zaak van eiseres, door een niet tijdige reactie van de Spaanse autoriteiten de verantwoordelijkheid van Spanje komen vast te staan middels een fictief claimakkoord. In een andere zaak is er wel een claimakkoord van de Spaanse autoriteiten ontvangen. In de laatste zaak is de claim geweigerd door de Spaanse autoriteiten omdat door middel van een verwijderingsmaatregel is aangetoond dat de vreemdeling gedwongen is uitgezet naar Brazilië. Uit het voorgaande volgt dat door de individuele omstandigheden in elke zaak en toepassing van de juiste juridische grondslagen hierbij, verschillen zijn ontstaan. Gelet hierop heeft verweerder niet gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
Conclusie en gevolgen
14. Gelet op het bovenstaande heeft verweerder de aanvraag van eiseres terecht niet in behandeling genomen.
15. Het beroep is ongegrond en verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Snijders, rechter, in aanwezigheid van
mr.M.M.M.F. Roijen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 22 augustus 2024.
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Zie ook de arresten van het Hof van Justitie van de EU van 7 juni 2016, ECLI:EU:C:2016:410 (Karim tegen Zweden) en ECLI:EU:C:2016:409 (Ghezelbash tegen Nederland).
3.Zie ook artikel 25 van de Dublinverordening.
4.Op grond van artikel 19, derde lid, van de Dublinverordening
5.Verslag aanmeldgehoor pagina 4.
6.Verslag aanmeldgehoor pagina 5.
7.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
8.Zie de uitspraken van de Afdeling van 8 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1481 en 24 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2822.
9.Zoals bedoeld in het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:2018.
10.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de EU van 30 november 2023, ECLI:EU:C:2023:934.
11.Zie de uitspraak van de Afdeling van 12 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2359.
12.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de EU van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.