ECLI:NL:RBDHA:2024:13374

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 augustus 2024
Publicatiedatum
22 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.12757
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.L.M. Steinebach - de Wit
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen buiten behandeling stelling asielaanvraag van minderjarige eiseressen

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van drie minderjarige eiseressen tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie om hun asielaanvraag buiten behandeling te stellen. De aanvraag was op 10 november 2022 ingediend, maar de minister stelde deze buiten behandeling met een besluit van 5 maart 2024, dat op 15 maart 2024 aan de moeder van de eiseressen is bekendgemaakt. De rechtbank heeft het beroep op 15 juli 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de eiseressen en de gemachtigde van de minister aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende gemotiveerd heeft waarom de aanvraag buiten behandeling is gesteld, vooral gezien de minderjarigheid van de eiseressen en het feit dat zij internationale bescherming genieten in Duitsland. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen. Tevens wordt de minister veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de eiseressen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.12757

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiseres 1], v-nummer: [nummer 1],

[eiseres 2], v-nummer: [nummer 2],
[eiseres 3], v-nummer: [nummer 3],
samen: eiseressen
(gemachtigde: mr. W. Spijkstra)
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
(gemachtigde: mr. D. Gökcan).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van (de minderjarige) eiseressen tegen het buiten behandeling stellen van de namens hen op 10 november 2022 ingediende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft deze aanvraag met het bestreden besluit van 5 maart 2024 dat op 15 maart 2024 aan de moeder van eiseressen is bekendgemaakt [1] , buiten behandeling gesteld.
1.1.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 15 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseressen en de gemachtigde van de minister. Het beroep is gelijktijdig behandeld met het beroep van de vader van eiseressen ([persoon A]) [2] tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en het beroep van de moeder van eiseressen ([persoon B], mede namens drie jongere minderjarige kinderen) [3] tegen het niet in behandeling nemen van haar asielaanvraag.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit
.Aan de hand van de beroepsgronden van eiseressen legt de rechtbank hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. De rechtbank stelt allereerst vast dat de gemachtigde van eiseressen op de zitting desgevraagd heeft bevestigd dat hij het onderhavige beroep heeft ingesteld in opdracht van de moeder van eiseressen als hun wettelijk vertegenwoordiger.
Besluit tot buiten behandeling stelling van de aanvraag en de totstandkoming hiervan
4. Op 10 november 2022 is namens eiseressen een asielaanvraag ingediend. [4] In reactie op het verzoek van de minister om de terugname van eiseressen op grond van de Dublinverordening, hebben de Duitse autoriteiten het terugnameverzoek bij brief van 10 januari 2023 afgewezen omdat eiseressen niet onder het bereik van de Dublinverordening vallen. Eiseressen genieten namelijk sinds 9 augustus 2017 ([eiseres 1] en [eiseres 2]) respectievelijk 30 augustus 2017 ([eiseres 3]) internationale bescherming in Duitsland, ontleend aan de verblijfsstatus van hun vader. Bij brief van 15 februari 2023 heeft Duitsland ingestemd met de overdracht van eiseressen. [5]
4.1.
Op 4 april 2023 heeft de minister het voornemen uitgebracht om de asielaanvraag van eiseressen buiten behandeling te stellen op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Daaraan ligt ten grondslag dat uit informatie van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers is gebleken dat eiseressen op 30 maart 2023 met onbekende bestemming zijn vertrokken, zonder dat is gebleken van een geldige reden hiervoor, en eiseressen niet binnen een termijn van twee weken [6] contact met de bevoegde autoriteiten hebben opgenomen. Het voornemen is per fax verstuurd naar de toenmalige gemachtigde van eiseressen, mr. H.T. Gerbrandy, en ter inzage gelegd op de locatie Ter Apel, waarvan een melding is opgehangen op de daarvoor bestemde plek. [7] Er is toen geen zienswijze ingediend. Op 18 april 2023 heeft mr. H.T. Gerbrandy aan de minister laten weten dat hij zich per die datum onttrekt als gemachtigde van de moeder van eiseressen en haar minderjarige kinderen.
4.2.
Nadat eiseressen zich weer in de opvang hebben gemeld, heeft de minister het voornemen van 4 april 2023 op 7 februari 2024 (opnieuw) verstuurd naar mr. H.T. Gerbrandy. Een zienswijze is niet ingediend. Vervolgens heeft de minister onder verwijzing naar de motivering in het voornemen, het besluit tot buitenbehandelingstelling van de asielaanvraag genomen en dit (op 5 maart 2024 per fax) verstuurd naar mr. H.T. Gerbrandy. In het dossier van de moeder van eiseressen zit een uitreikingsblad van 15 maart 2024 behorend bij dit besluit en dat door de moeder van eiseressen is ondertekend.
Datering van het bestreden besluit en correspondentie met mr. H.T. Gerbrandy
5. Eiseressen zijn het niet met het bestreden besluit eens. Zij betogen dat de minister (zowel procedureel als inhoudelijk) in strijd heeft gehandeld met het rechtszekerheids-, zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. Allereerst voeren eiseressen daartoe aan dat het bestreden besluit niet aan de wettelijke vereisten voldoet omdat dit besluit niet is gedateerd. Verder is het volgens hen opmerkelijk en onzorgvuldig dat de minister blijft corresponderen met mr. H.T. Gerbrandy, terwijl deze zich eerder uitdrukkelijk had onttrokken als gemachtigde en niets erop wees dat hij zich weer als gemachtigde had gesteld. Onduidelijk is of er een nieuwe gemachtigde was gekoppeld aan hun zaak. Eiseressen waren daarvan niet op de hoogte. Zij waren daardoor ook niet van het voornemen en het bestreden besluit op de hoogte. Het bestreden besluit niet uitgereikt aan eiseressen dan wel aan een gemachtigde. Op 21 maart 2024 is de huidige gemachtigde van eiseressen via VluchtelingenWerk Nederland op de hoogte geraakt van het bestreden besluit.
5.1.
De minister reageert hier als volgt op. Het bestreden besluit is weldegelijk gedateerd, namelijk op 5 maart 2024. Uit het bewijs van uitreiking volgt dat dit besluit op 15 maart 2024 aan de moeder van eiseressen is uitgereikt. De minister ziet bovendien niet in wat eiseressen met deze beroepsgrond beogen, omdat het onderhavige beroep tijdig is ingediend. Verder is het voornemen tot buitenbehandelingstelling van 4 april 2023 destijds op de juiste wijze bekendgemaakt. Uit een schrijven van 6 februari 2024 van de Raad voor Rechtsbijstand volgt dat mr. H.T. Gerbrandy (weer) als gemachtigde was gekoppeld, gelet waarop het voornemen van 4 april 2023 (onverplicht) op 7 februari 2024 nogmaals aan mr. H.T. Gerbrandy is verzonden. Het is de verantwoordelijkheid van eiseressen en hun gemachtigde om onderling contact te houden. Aan eiseressen is bij herhaling de mogelijkheid geboden om te reageren op het voornemen. Dat van die mogelijkheid geen gebruik is gemaakt, komt voor rekening en risico van eiseressen. Daarbij betrekt de minister dat eiseressen toegang hadden tot rechtshulp.
5.2.
Deze beroepsgronden slagen niet. In het dossier heeft de rechtbank drie afschriften van het bestreden besluit aangetroffen, die qua inhoud gelijkluidend zijn, maar qua datum verschillen. Hoewel het niet de schoonheidsprijs verdient, stelt de rechtbank ook vast dat uit het bij het verweerschrift overgelegde uitreikingsblad blijkt dat het bestreden besluit op 15 maart 2024 aan de moeder van eiseressen is uitgereikt. Dat heeft de gemachtigde van eiseressen op de zitting ook bevestigd. Vervolgens is op 22 maart 2024, en dus tijdig, beroep ingesteld tegen dit besluit. Daarmee kan de beroepsgrond van eiseressen over het ontbreken van een datum boven het bestreden besluit dat zij zouden hebben ontvangen, wat daar ook van zij, geen doel treffen.
Niet is bestreden dat het voornemen van 4 april 2023 op juiste wijze is bekendgemaakt door toezending aan de toenmalige gemachtigde, mr. H.T. Gerbrandy, en terinzagelegging op AC Ter Apel, waarvan melding is gemaakt [8] . Pas daarna heeft mr. H.T. Gerbrandy zich als gemachtigde (van de moeder van eiseressen en haar minderjarige kinderen) onttrokken. Dat de minister, nadat eiseressen zich weer in Nederland hebben gemeld, het voornemen van 4 april 2023 op 7 februari 2024 (onverplicht) aan mr. H.T. Gerbrandy verstuurt, acht de rechtbank niet onzorgvuldig. In het dossier van de moeder van eiseressen bevindt zich namelijk een brief van de Raad voor Rechtsbijstand van 6 februari 2024 waarin wordt vermeld dat haar zaak is gekoppeld aan een advocaat, namelijk mr. H.T. Gerbrandy. Dat deze brief gelet op de minderjarigheid van eiseressen alleen aan de moeder van eiseressen is gericht, komt de rechtbank niet onjuist voor. Het standpunt van de minister dat ervan mag worden uitgegaan dat mr. H.T. Gerbrandy ook als advocaat aan de zaak van eiseressen, als de minderjarige kinderen van hun moeder, was gekoppeld komt de rechtbank evenmin onjuist voor. Dat zou ook volgen uit de omstandigheid dat het voornemen op 7 februari 2014 aan hem is toegezonden. Pas bij brieven van 6 maart 2024 en 21 maart 2024 [9] laat mr. H.T. Gerbrandy vervolgens aan de IND weten dat hij niet (langer) de gemachtigde is van de moeder van eiseressen en haar minderjarige kinderen. Gelet op het voorgaande staat voor de rechtbank voldoende vast dat eiseressen de mogelijkheid hebben gehad om met een zienswijze op het voornemen te reageren. Dat zij dat niet hebben gedaan, komt voor hun rekening en risico.
Buitenbehandeling stelling van de asielaanvraag
6. Eiseressen betogen dat de minister ten onrechte niet inhoudelijk op hun asielaanvraag heeft beslist nu zij zich in ieder geval op 7 februari 2024 weer hadden gemeld in de opvang.
6.1.
De minister stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat de namens eiseressen ingediende asielaanvraag terecht buiten behandeling is gesteld. Op grond van artikel 30c, eerste lid, van de Vw 2000 kan de buitenbehandelingstelling gestoeld worden op drie gronden, namelijk omdat geen informatie is verstrekt die relevant is voor de beoordeling van de asielaanvraag, omdat men niet is verschenen voor een gehoor of omdat men met onbekende bestemming is vertrokken. Al deze gronden doen zich in het geval van eiseressen voor. In het voornemen is onder verwijzing naar artikel 3.45b, tweede lid, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 gewezen op de omstandigheid dat nooit informatie is verstrekt ter staving van de asielaanvraag en dat dit alsnog moet gebeuren. Desondanks is op het bij herhaling bekendgemaakte voornemen niet gereageerd. Ook anderszins is nooit onderbouwd waarom eiseressen internationale bescherming in Nederland zouden moeten krijgen. Uit informatie van de Duitse autoriteiten blijkt dat eiseressen internationale bescherming in Duitsland genieten [10] , zodat er geen grond is voor het verlenen van bescherming in Nederland. In de asielprocedures van de ouders van eiseressen, van wie zij als minderjarigen afhankelijk zijn, is geconcludeerd dat zij naar Duitsland moeten vertrekken, aldus de minister.
6.1.1.
Op de zitting verduidelijkt de minister zijn standpunt als volgt. Omdat eiseressen voordat het bestreden besluit werd genomen weer in beeld waren van de minister, kan de aanvraag niet buiten behandeling worden gesteld met als reden dat eiseressen met onbekende bestemming zijn vertrokken. Die grond voor het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag is daarmee komen te ontvallen. Staan blijft echter dat eiseressen geen informatie hebben verstrekt die relevant is voor de beoordeling van hun asielaanvraag en zij niet zijn verschenen voor een gehoor. De gronden als bedoeld in artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a en onder b, van de Vw 2000 doen zich in het geval van eiseressen voor, zodat de aanvraag terecht buiten behandeling is gesteld.
6.2.
In artikel 30c, eerste lid, van de Vw 2000 is het volgende bepaald:
“Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 kan buiten behandeling worden gesteld in de zin van artikel 28 van de Procedurerichtlijn, indien:
a. de vreemdeling heeft nagelaten te antwoorden op verzoeken om informatie te verstrekken die van wezenlijk belang is voor zijn aanvraag;
b. de vreemdeling niet is verschenen bij een gehoor en hij niet binnen een termijn van twee weken heeft aangetoond dat dit niet aan hem is toe te rekenen; of
c. de vreemdeling is verdwenen of zonder toestemming van Onze Minister is vertrokken en hierover toerekenbaar niet binnen een termijn van twee weken contact heeft opgenomen met de bevoegde autoriteiten.”
In paragraaf C2/8 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) is dit als volgt uitgewerkt:
“De IND kan een aanvraag op alle momenten na de indiening daarvan buiten behandeling stellen, indien:
1. de vreemdeling heeft nagelaten te antwoorden op verzoeken om informatie te verstrekken over de elementen ter staving van zijn aanvraag, bedoeld in artikel 31, tweede en derde lid, Vw;
2. de vreemdeling is niet verschenen bij een gehoor en hij niet binnen een termijn van twee weken heeft aangetoond dat dit niet aan hem is toe te rekenen; of
3. de vreemdeling is verdwenen of zonder toestemming van Onze Minister vertrokken en heeft hierover toerekenbaar niet binnen een termijn van twee weken contact opgenomen met de bevoegde autoriteiten.
Zie paragraaf C1/2.3 Vc onder de kopjes beschikbaarheid tijdens de asielprocedure en het niet nakomen van de aanwijzing.
Ad 1
Hierbij kan onder meer gedacht worden aan het niet reageren op nadere (schriftelijke) vragen.
In artikel 3.108d Vb en paragraaf C1/2.1 is de aanmeldfase beschreven. Onderdeel van de aanmeldfase is het aanmeldgehoor, waarin onder meer gevraagd kan worden naar de identiteit, nationaliteit, etniciteit, religie, herkomst, reisroute, documenten, eventueel verblijf in lidstaten van de Europese Unie of derde landen, en de personalia en verblijfplaats van familieleden. Dit betreffen elementen die relevant zijn voor de beoordeling van de aanvraag.
Wanneer de vreemdeling, na daartoe ten minste tweemaal uitgenodigd te zijn, niet op het aanmeldgehoor verschijnt en toerekenbaar heeft nagelaten te antwoorden op verzoeken om informatie te verstrekken over de elementen ter staving van zijn aanvraag (zie artikel 3.45b, eerste lid, Voorschrift Vreemdelingen) kan de IND gebruik maken van de bevoegdheid om de aanvraag buiten behandeling te stellen op grond van artikel 30c, eerste lid onder a, Vw. De IND brengt een daartoe strekkend voornemen uit en maakt daarin kenbaar dat is geconstateerd dat de vreemdeling toerekenbaar heeft nagelaten om informatie te verstrekken die van wezenlijk belang is voor zijn aanvraag.
(…)
Ad 2 en 3
Bij het beoordelen van de toerekenbaarheid betrekt de IND of de vreemdeling een geldige reden heeft voor het niet verschijnen of zonder toestemming (tijdelijk) vertrekken.
Indien één van bovengenoemde situaties leidt tot de conclusie dat de vreemdeling onvoldoende informatie heeft verstrekt, dan wel dat de vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken, wordt de aanvraag in ieder geval buiten behandeling gesteld.”
6.3.
Deze beroepsgrond slaagt. Daargelaten dat de minister in het verweerschrift twee nieuwe gronden toevoegt voor het buiten behandeling stellen van de asielaanvraag van eiseressen, waarbij bovendien de enige in het bestreden besluit genoemde reden is komen te ontvallen om een reden die ook ten tijde van het nemen van dat besluit al bekend was, heeft de minister zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de twee in het verweerschrift genoemde gronden het bestreden besluit kunnen dragen. De minister werpt eiseressen tegen dat zij (door niet te reageren op het voornemen) hebben nagelaten te antwoorden op verzoeken om informatie te verstrekken die van wezenlijk belang is voor hun aanvraag en dat zij niet zijn verschenen op een gehoor, waarbij zij niet binnen een termijn van twee weken hebben aangetoond dat dit niet aan hen is toe te rekenen. Als gevolg daarvan – zo begrijpt de rechtbank – hebben eiseressen niet onderbouwd waarom zij in aanmerking zouden moeten komen voor internationale bescherming in Nederland en is dat wat hen wordt aangerekend. Gelet op wat in paragraaf C2/8 van de Vc 2000 onder ‘Ad 1’ staat beschreven over de omstandigheid waaronder van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 gebruik kan worden gemaakt, heeft de minister onvoldoende deugdelijk gemotiveerd waarom in dit geval van zo’n omstandigheid sprake is. De rechtbank stelt allereerst vast dat het hier gaat om hele jonge kinderen: [eiseres 1] is 10 jaar, [eiseres 2] is 8 jaar en [eiseres 3] is 6 jaar. Deze minderjarigen worden wettelijk vertegenwoordigd door hun ouders. De minister heeft ten onrechte geen enkele overweging eraan gewijd waarin, in dat licht bezien, de toerekenbaarheid aan eiseressen is gelegen van het nalaten om van wezenlijk belang zijnde informatie voor de aanvraag te verstrekken. De rechtbank stelt verder vast dat uit het dossier niet blijkt dat (de wettelijk vertegenwoordigers van) eiseressen zijn uitgenodigd voor een aanmeldgehoor, en ook dat zij daarvoor tweemaal zijn uitgenodigd. Verder is geen voornemen uitgebracht dat ertoe strekte de aanvraag buiten behandeling te stellen op die grond en waarin kenbaar is gemaakt dat is geconstateerd dat eiseressen toerekenbaar hebben nagelaten om informatie te verstrekken die van wezenlijk belang is voor hun aanvraag. Uit het dossier blijkt evenmin dat nadere (schriftelijke) vragen aan (de wettelijke vertegenwoordigers van) eiseressen zijn gesteld. Verder constateert de rechtbank, daar waar het gaat om de bevoegdheid om de aanvraag buiten behandeling te stellen als bedoeld in artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, dat geen uitnodiging voor het gehoor op 4 april 2023 in het dossier zit. Uit het ‘rapport niet verschijnen voor gehoor’ van 4 april 2023 leidt de rechtbank af dat het [eiseres 1] was die gehoord zou worden, dat zij geen gevolg heeft gegeven aan de uitnodiging en zij niet de reden van haar afwezigheid kenbaar heeft gemaakt. De minister heeft ook hier ten onrechte geen enkele overweging gewijd aan de vraag wat het betekent voor de toerekenbaarheid van het niet verschijnen voor een gehoor, dat het hier gaat om een minderjarig kind. De relevantie van de omstandigheid dat eiseressen in Duitsland internationale bescherming zouden genieten ontgaat de rechtbank in dit verband. Dat is namelijk niet een omstandigheid die aan het bestreden besluit ten grondslag ligt en kan liggen. Gelet op het voorgaande heeft de minister onvoldoende deugdelijk gemotiveerd dat zich in het geval van eiseressen een (toerekenbare) grond voordoet als bedoeld in artikel 30c, eerste lid, van de Vw 2000 om hun asielaanvraag buiten behandeling te stellen.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond omdat de minister het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd. Het bestreden besluit zal daarom worden vernietigd vanwege strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De minister zal een nieuw besluit op de aanvraag moeten nemen.
7.1.
De rechtbank ziet geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien of om een bestuurlijke lus toe te passen. De minister moet de zaak, ook gelet op de uitkomst van het beroep in de zaken van de ouders (en zusje en broertjes) van eiseressen, met wie zij een gezin vormen en waarvan de minister de wens heeft uitgesproken dit gezin bijeen te houden, opnieuw beoordelen. Er zijn verschillende uitkomsten van de zaak mogelijk. De rechtbank draagt de minister op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De minister krijgt hiervoor acht weken de tijd.
7.2.
Omdat het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding om de minister te veroordelen in de proceskosten van eiseressen in de beroepsprocedure. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. De gemachtigde van eiseressen heeft een beroepschrift ingediend en is verschenen op de zitting. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt de minister op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak opnieuw op de aanvraag te beslissen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiseressen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach - de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. G.T.J. Kouwenberg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit volgt uit het uitreikingsblad dat zich in het dossier van de moeder van eiseressen bevindt.
2.Zaaknummer NL24.13967.
3.Zaaknummer NL24.12755.
4.Hierbij merkt de rechtbank op dat zij de aanvraag zelf niet in het dossier heeft aangetroffen, maar dat dit uit de dossierstukken is af te leiden. Dit is ook geen punt van geschil.
5.Op grond van Richtlijn 2008/115/EG, de Europese Overeenkomst inzake de overdracht van verantwoordelijkheid met betrekking tot vluchtelingen van 16 oktober 1980 en de Overeenkomst tussen de Regering van de Bondsrepubliek Duitsland enerzijds en de Regeringen van het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden anderzijds, inzake het overnemen van personen aan de grens van 17 mei 1966.
6.De minister verwijst naar artikel 3.45b van het Voorschrift Vreemdelingen 2000.
7.Dit volgt uit het rapport van bevindingen van 4 april 2023.
8.Dit volgt uit het ‘rapport van bevindingen’ van 4 april 2023.
9.Die zich in het dossier van [persoon B] bevinden.
10.De minister verwijst naar de weigering door de Duitse autoriteiten van het claimverzoek van 10 januari 2023