ECLI:NL:RBDHA:2024:13342

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 augustus 2024
Publicatiedatum
21 augustus 2024
Zaaknummer
SGR 24/4401
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk wegens niet betalen griffierecht en ontbreken gronden

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 augustus 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de beslissing op bezwaar van 24 mei 2024 behandeld. De voorzieningenrechter oordeelt dat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat verzoeker geen griffierecht heeft betaald, geen gronden heeft ingediend en er geen beroepsprocedure aanhangig is. Verzoeker had op 13 juni 2024 aangegeven niet in staat te zijn het griffierecht van € 51,- te betalen, maar heeft niet gereageerd op verzoeken om informatie over zijn inkomen en vermogen. De griffier heeft verzoeker in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen, maar verzoeker heeft dit nagelaten.

De voorzieningenrechter wijst erop dat het niet tijdig betalen van het griffierecht niet verontschuldigbaar is, en dat verzoeker ook geen gronden voor zijn verzoek heeft opgegeven. Hierdoor is er geen aanleiding om het verzoek inhoudelijk te beoordelen. De voorzieningenrechter concludeert dat het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk is verklaard, zonder dat er een proceskostenveroordeling plaatsvindt. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/4401

uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 augustus 2024 in de zaak tussen

[verzoeker], uit [woonplaats], verzoeker

en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Verbeek).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de beslissing op bezwaar van 24 mei 2024. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.1
Omdat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is.
1.2
Verweerder heeft in het besluit van 30 november 2020 bepaald dat met ingang van januari 2021 het volledige bruto pensioen dat verzoeker op grond van de Algemene ouderdomswet (AOW) ontvangt wordt ingehouden. In de beslissing op bezwaar van 24 mei 2024 heeft verweerder bepaald dat vanaf juni 2024 maandelijks een bedrag van € 437,- wordt verrekend met verzoekers AOW-pensioen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Iemand die een verzoek om voorlopige voorziening indient, moet griffierecht betalen. [1] In een zaak als deze is het griffierecht € 51,-. De griffier van de rechtbank stelt een termijn waarbinnen het griffierecht moet worden betaald. Dat betekent in dit verband dat het hele bedrag binnen die termijn is bijgeschreven op de rekening van de rechtbank of dat het binnen die termijn is betaald op de griffie van de rechtbank. Als het griffierecht niet of niet tijdig wordt betaald, verklaart de voorzieningenrechter het verzoek niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig betalen van het griffierecht verontschuldigbaar is.
3. Verzoeker heeft op 13 juni 2024 aangegeven dat hij niet in staat is om het griffierecht te betalen. De voorzieningenrechter heeft daarom op 13 juni 2024 aan verzoeker verzocht om gegevens over zijn inkomen en vermogen over te leggen. Verzoeker heeft niet gereageerd op die brief. Op 10 juli 2024 is het verzoek om betalingsonmacht afgewezen. De griffier heeft bij aangetekend verzonden brief van 19 juli 2024 verzoeker in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen binnen twee weken na dagtekening van die brief. Uit de track & tracecode van de aangetekende brief volgt dat de brief op 23 juli 2024 op het woonadres van verzoeker is bezorgd en dat voor deze brief is getekend. Verzoeker heeft het griffierecht niet betaald.
4. Verzoeker heeft geen reden gegeven voor dit verzuim. Er is dus geen verontschuldiging voor dit verzuim gebleken.
5. De voorzieningenrechter overweegt verder dat verzoeker in het verzoekschrift ook geen gronden van het verzoek heeft vermeld en er geen beroepsprocedure aanhangig is tegen de beslissing op bezwaar van 24 mei 2024, zodat de voorlopige voorziening ook op die gronden niet-ontvankelijk is. In de brieven van 29 mei 2024 en van 21 juni 2024 heeft de voorzieningenrechter verzoeker verzocht om de gronden van het verzoek mee te delen. In de brief van 21 juni 2024 is verzoeker ook gevraagd om aan te geven of hij in beroep is gegaan tegen de beslissing op bezwaar van 24 mei 2024 en, zo nee, waarom niet. Verzoeker heeft op beide brieven niet gereageerd. Er is dus niet gebleken van een verontschuldiging voor deze verzuimen.
6. De voorzieningenrechter maakt uit de beslissing op bezwaar van 24 mei 2024 op dat verzoeker eerder vanaf juli 2018 € 148,50 per maand en vanaf februari 2020 € 252,34 per maand aan verweerder heeft betaald. In het verweerschrift geeft verweerder aan dat vanwege een beleidswijziging het maandelijkse bedrag dat verzoeker dient af te lossen verlaagd zal worden tot een bedrag van € 421,50. De voorzieningenrechter begrijpt dat dit voor verzoeker een hoog maandelijks bedrag is. De voorzieningenrechter merkt op dat verzoeker bij verweerder kan vragen om een nieuwe betalingsregeling vast te stellen als verzoeker kan laten zien dat hij het door verweerder maandelijks vastgestelde bedrag niet kan betalen.

Conclusie en gevolgen

7. Het verzoek is kennelijk niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de voorzieningenrechter het verzoek niet inhoudelijk beoordeelt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Dit is geregeld in artikel 8:82 van de Awb in samenhang met artikel 8:41 van de Awb.