In deze zaak heeft eiseres, van Egyptische nationaliteit, op 5 april 2023 een aanvraag ingediend voor een visum voor kort verblijf. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 20 april 2023 afgewezen. Eiseres heeft hiertegen op 17 mei 2023 bezwaar aangetekend. Vervolgens heeft zij de minister op 11 januari 2024 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar bezwaar. Op 6 februari 2024 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De minister heeft op 29 februari 2024 het bezwaar van eiseres gegrond verklaard, maar eiseres heeft niet gereageerd op dit besluit, waardoor de rechtbank concludeert dat het beroep wordt gehandhaafd.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, en dat eiseres meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep heeft ingesteld. De rechtbank stelt vast dat de minister ten onrechte niet binnen de beslistermijn heeft beslist op de aanvraag van eiseres, maar verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk. Het beroep tegen het besluit van 29 februari 2024 is ongegrond, omdat eiseres geen inhoudelijke gronden heeft ingediend.
De rechtbank veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 437,50. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.