ECLI:NL:RBDHA:2024:1333

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 februari 2024
Publicatiedatum
7 februari 2024
Zaaknummer
23/1570
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van laattijdige aanvraag Wajong-uitkering en motivering van arbeidsbeperkingen bij PTSS

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 9 februari 2024, betreft het een beroep van eiser tegen de weigering van het Uwv om een Wajong-uitkering toe te kennen. Eiser, geboren in 1988, had op 20 april 2022 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, die door het Uwv werd geweigerd op basis van de conclusie dat hij op zijn achttiende jaar arbeidsvermogen had. Eiser betwist deze conclusie en stelt dat de beoordeling van zijn PTSS niet zorgvuldig is uitgevoerd. De rechtbank oordeelt dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er geen beperkingen ten aanzien van arbeid zijn aangenomen voor de PTSS van eiser. De rechtbank wijst erop dat het Uwv had moeten navragen bij de behandelend psycholoog naar de aard en ernst van de PTSS in de relevante periode. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het Uwv op om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het Uwv ook het griffierecht en proceskosten aan eiser moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/1570

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.B.B. Beelaard),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. [naam] ).

Procesverloop

Bij besluit van 20 april 2022 (het primaire besluit) heeft het Uwv eiser een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) geweigerd.
Bij besluit van 20 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en heeft de gronden van beroep aangevuld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een aanvullend verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2023. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1988. Op 20 april 2020 is hem een uitkering toegekend op grond van de Ziektewet (ZW). Op 25 november 2021 – ruim vijftien jaar na de datum waarop hij 18 jaar werd – heeft hij een aanvraag beoordeling arbeidsvermogen ingediend. De beoordeling van deze laattijdige aanvraag heeft geleid tot het primaire besluit.
Besluitvorming
2.1.
Bij het primaire besluit is eiser een Wajong-uitkering geweigerd omdat hij volgens het Uwv op zijn achttiende jaar en enige jaren nadien arbeidsvermogen had. Aan dit besluit liggen ten grondslag een rapport van een de primaire verzekeringsarts van 8 april 2022 en een rapport van de primaire arbeidsdeskundige van 19 april 2022. De primaire verzekeringsarts heeft onder meer overwogen dat wat betreft de thans aanwezige PTSS op het achttiende jaar van eiser geen beperkingen ten aanzien van arbeid worden aangenomen.
2.2.
Bij het bestreden besluit volhardt het Uwv in zijn standpunt dat eiser geen recht heeft op een Wajong-uitkering. Aan dit besluit liggen ten grondslag een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van 2 januari 2023 en een rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 20 januari 2023. De verzekeringsarts b&b heeft op pagina 4 van het rapport van 2 januari 2023 onder meer overwogen dat niet meer voldoende zorgvuldig valt vast te stellen of bij eiser op zijn achttiende verjaardag sprake is van een PTSS en zo ja, wat dan de hieruit voortvloeiende arbeidsbelemmeringen dan en tijdens de studie zijn geweest.
Standpunten
3. Eiser betoogt dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en ontoereikend gemotiveerd. Daartoe stelt hij dat de primaire verzekeringsarts zonder nadere motivering heeft aangegeven dat voor de thans aanwezige PTSS geen beperkingen worden aangenomen en dat ten onrechte is nagelaten om nader onderzoek te doen naar het moment van ontstaan van de PTSS en de hieruit voortvloeiende belemmeringen. Uit de omstandigheden dat eiser stage heeft gelopen en werkzaamheden heeft verricht volgt niet dat hij basale werknemersvaardigheden heeft, nu niets bekend is over de omstandigheden waaronder en de wijze waarop hij werkzaamheden heeft verricht. Dat eiser heeft aangegeven dat hij goed heeft gefunctioneerd en er geen reden is om aan te nemen dat deze informatie niet zou kunnen kloppen, is onvoldoende om aan te nemen dat basale werknemersvaardigheden aanwezig zijn, aldus eiser.
4. Het Uwv handhaaft in beroep zijn standpunt zoals weergegeven in het bestreden besluit, waarbij het primaire besluit is gehandhaafd. Omdat eiser in beroep geen nieuwe (medische) feiten of omstandigheden heeft aangevoerd en de gronden in beroep dezelfde zijn als door hem in bezwaar zijn aangevoerd, ziet het Uwv ook geen aanleiding om zijn standpunt te wijzigen.
Beoordeling
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
Bij een laattijdige aanvraag dient, naast een beoordeling aan de hand van de criteria van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong, beoordeeld te worden of eiser alsnog als jonggehandicapte kan worden aangemerkt en in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering, omdat hij op enig moment binnen vijf jaar na zijn achttiende verjaardag alsnog jonggehandicapte is geworden (artikel 1a:1, tweede lid, van de Wajong), dan wel omdat het ontbreken van arbeidsvermogen tien jaar onafgebroken heeft voortgeduurd (artikel 1a:1, derde lid, van de Wajong). Verder mag het Uwv besluiten als het bestreden besluit baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen. Die rapporten moeten dan wel op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten voldoende begrijpelijk zijn.
5.2.
Eiser staat voor - onder meer - zijn PTSS inmiddels al enkele jaren onder behandeling bij E. Visseren, die werkzaam is als GZ-psycholoog bij Fivoor. De primaire verzekeringsarts beschikte bij het opmaken van zijn rapport van 8 april 2022 over door hem opgevraagde informatie van deze GZ-psycholoog en uit dat rapport blijkt verder dat die GZ-psycholoog bij het gesprek met eiser aanwezig was. De primaire verzekeringsarts stelt in navolging van de informatie van de GZ-psycholoog de diagnoses autistische stoornis en PTSS en overweegt onder meer het volgende:
“Aangezien een autistische stoornis een ontwikkelingsstoornis is dient aangenomen dat hieruit voortvloeiende beperkingen reeds op zijn 18e jaar aanwezig zijn geweest. Wat betreft de thans aanwezige PTSS worden op zijn 18e jaar geen beperkingen ten aanzien van arbeid aangenomen.”
De conclusie dat er ten aanzien van de PTSS geen beperkingen worden aangenomen wordt in het rapport verder niet gemotiveerd. Niet blijkt waar de verzekeringsrats deze conclusie op baseert. Blijkens de informatiebrief aan de GZ-psycholoog is daar ook niet specifiek naar gevraagd en de rechtbank heeft in de verstrekte schriftelijke informatie ook geen aanknopingspunten kunnen vinden die de conclusie van de primaire verzekeringsarts ondersteunen. De rechtbank merkt daarbij op dat in het overgelegde behandelplan als door behandelaar gestelde diagnose wordt vermeld:
“Posttraumatische stressstoornis (incl de posttraumatische-stressstoornis bij kinderen van 6 jaar en jonger).”Evenmin blijkt dat daarover tijdens het onderzoek vragen zijn gesteld aan de GZ-psycholoog die immers bij het gesprek aanwezig was. Dat had gelet op het vorenoverwogene wel in de rede gelegen. Eiser heeft hier naar het oordeel van de rechtbank in bezwaar terecht een punt van gemaakt.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts b&b dit gebrek niet afdoende heeft hersteld. Pagina 4 van het rapport van de verzekeringsarts b&b van 2 januari 2023 vermeldt onder meer:
“(…) Volgens opgave is op de 18 verjaardag ook sprake van een PTSS. Op l1-jarige leeftijd vermelding van een gebeuren, waar de op 24-6-22 via gemachtigde ontvangen beslissing van het Schadefonds Geweldsmisdrijven betrekking op zal hebben. Echter of op de 18-verjaardag sprake is van een PTSS en zo ja, wat dan de hieruit voortvloeiende arbeidsbelemmeringen dan en tijdens de studie zijn geweest, valt niet meer voldoende zorgvuldig vast te stellen.(…).”
Deze overweging acht de rechtbank niet toereikend. Hoewel de bewijslast bij een laattijdige aanvraag als de onderhavige in beginsel op eiser rust, had het naar het oordeel van de rechtbank in dit geval op de weg van de verzekeringsarts b&b gelegen om alsnog bij Visseren gericht(er) navraag te doen naar het bestaan en de aard en ernst van de PTSS in de relevante periode.
5.3.
De mogelijkheden tot het verrichten van arbeid door eiser waren volgens de primaire verzekeringsarts rond het achttiende levensjaar bovendien al fors beperkt, aangezien een autistische stoornis een ontwikkelingsstoornis is (p. 4 van het medisch rapport van 8 april 2022). Zo overweegt de primaire verzekeringsarts op p. 5 van dit rapport onder meer:
“De sociale contacten (…) verlopen vaak teleurstellend door het verminderd vermogen tot begrip van de ander, de omgang met bedrijfsregels is moeilijk. Door de moeite met zien van een geheel (“blindheid voor de context”) worden taken en situaties niet overzien en is er grote aandacht voor het detail. Het toepassen van het geleerde in een volgende situatie is moeilijk tot zelfs niet mogelijk. Plannen van taken is moeilijk. Dwangmatigheid in denken en in doen interfereren met flexibel combineren van taken en aandacht.”In het licht hiervan acht de rechtbank de conclusie van de arbeidsdeskundige b&b dat eiser arbeidsvermogen kan ontwikkelen omdat hij – samengevat – stage heeft gelopen en gewerkt heeft te mager gemotiveerd. Gelet op de hiervoor beschreven problematiek heeft de arbeidsdeskundige b&b naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer kunnen afgaan op de eigen verklaring van eiser dat hij goed heeft gefunctioneerd.
Gelet op wat hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en ontoereikend gemotiveerd.
Conclusie
6. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd met de artikel 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien of een bestuurlijke lus toe te passen en draagt het Uwv op om binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen, met inachtneming van deze uitspraak.
Proceskosten en griffierecht
7. Omdat het beroep gegrond is, moet het Uwv het door eiser betaalde griffierecht vergoeden en krijgt hij een vergoeding van haar proceskosten. Het Uwv moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (één punt voor het indienen van het beroepschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het Uwv op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
  • bepaalt dat het Uwv het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Gerde, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.