ECLI:NL:RBDHA:2024:13298

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 augustus 2024
Publicatiedatum
20 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.21586
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van een opvolgende asielaanvraag van een Somalische eiser

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Somalische eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn opvolgende asielaanvraag. De eiser diende op 1 december 2023 een aanvraag in voor een verblijfsvergunning asiel, maar de minister van Asiel en Migratie verklaarde deze aanvraag op 19 mei 2024 niet-ontvankelijk. De rechtbank behandelt het beroep op 19 juli 2024, waarbij zowel de eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de minister aanwezig zijn.

De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat er geen nieuwe relevante elementen zijn die de niet-ontvankelijkheid van de aanvraag kunnen onderbouwen. De eiser had eerder, in 2009, een asielaanvraag ingediend die was afgewezen vanwege ongeloofwaardigheid. De rechtbank stelt vast dat de eiser niet in staat is gebleken om nieuwe feiten of omstandigheden aan te voeren die zijn aanvraag zouden kunnen rechtvaardigen. De rechtbank wijst erop dat het aan de eiser is om zijn claims te onderbouwen, en dat de minister niet ten onrechte heeft gesteld dat de eerdere problemen met Al-Shabaab ongeloofwaardig zijn.

Daarnaast oordeelt de rechtbank dat het terugkeerbesluit en inreisverbod niet in strijd zijn met het verbod van refoulement, omdat de eiser niet voldoende heeft onderbouwd dat hij gevaar loopt bij terugkeer naar Somalië. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de niet-ontvankelijkverklaring van de asielaanvraag standhoudt. De eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.21586

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. P.L.E.M. Krauth),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] .
(gemachtigde: mr. R.S. Helmus)

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van de opvolgende asielaanvraag van eiser. Eiser heeft de Somalische nationaliteit. Hij heeft op 1 december 2023 een opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 19 mei 2024 deze aanvraag in de verlengde procedure niet-ontvankelijk verklaard, omdat geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. [2]
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 19 juli 2024 samen met NL24.21587 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de niet-ontvankelijkverklaring van de opvolgende asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.1.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Vorige aanvraag
3. Eiser heeft eerder op 11 augustus 2009 een verblijfsvergunning asiel aangevraagd. Aan deze aanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij problemen heeft gehad met de Al-Shabaab. De minister heeft de aanvraag afgewezen omdat het asielrelaas niet geloofwaardig is geacht. Dat besluit staat met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 februari 2015 in rechte vast. Dat betekent dat eiser voor een inhoudelijke beoordeling van een opvolgende asielaanvraag nieuwe elementen en of bevindingen aan die aanvraag ten grondslag moet leggen.
3.1.
Eiser stelt dat hij in 2015 door Al-Shabaab telefonisch is bedreigd met de dood. Dit levert een gegronde vrees voor vervolging op waartegen de Somalische autoriteiten eiser niet kunnen beschermen omdat zij zelf ook doelwit van de Al-Shabaab zijn. Ook zonder voorgeschiedenis levert deze dreiging met de dood al een gegronde vrees op.
Is sprake van een nieuw element of bevinding?
4. Eiser betoogt dat er sprake is van een nieuw element of bevinding. De minister heeft de omstandigheden die eiser aan zijn opvolgende aanvraag ten grondslag legt ten onrechte niet aangemerkt als nieuw element of nieuwe (relevante) bevinding.
Eiser doet een beroep op artikel 4 van de Kwalificatierichtlijn en stelt dat de dreiging niet zonder meer kan worden afgedaan met de in de eerste procedure vastgestelde ongeloofwaardigheid. De geloofwaardigheid bij de eerdere aanvraag dient te worden bezien. Eiser stelt tijdens het laatste gehoor niet tegenstrijdig en wisselend te hebben verklaard. Eiser is door drank en drugsgebruik en de telefonische (doods)bedreiging aan lager wal geraakt en heeft mede daardoor nu pas een opvolgende aanvraag kunnen indienen. Door deze omstandigheden is eiser in Veldzicht terecht gekomen. Een maatschappelijk werker heeft eiser in contact gebracht met de Somalische autoriteiten waardoor zijn identiteit en nationaliteit is bevestigd en eiser een opvolgende aanvraag kon indienen.
4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt de minister zich terecht op het standpunt dat in rechte vaststaat dat eisers gestelde problemen met Al-Shabaab ongeloofwaardig zijn en de minister zich daarom niet ten onrechte op het standpunt stelt dat eisers nieuwe verklaringen – namelijk dat Al-Shabaab nog steeds naar hem op zoek is en als wraak zijn vrouw heeft ontvoerd en wil vermoorden – voortborduren op de eerdere ongeloofwaardig geachte problemen. Voorts is het aan eiser om de gestelde problemen met Al-Shabaab – en het telefonisch contact uit 2015 dat ten grondslag ligt aan deze opvolgende aanvraag – aannemelijk te maken en te onderbouwen. Het standpunt van eiser dat het telefonisch contact als nieuw element zich na een periode van acht jaar niet meer met documenten laat onderbouwen, doet niet af aan het feit dat het de verantwoordelijkheid van eiser is om zijn opvolgende aanvraag te staven. Verder stelt de minister niet ten onrechte dat eiser – onder andere over het telefoongesprek – wisselend heeft verklaard. [3] De enkele stelling van eiser dat hij niet tegenstrijdig en wisselend heeft verklaard is geen concrete onderbouwing en weerlegging van het standpunt van de minister.
Ook het beroep op artikel 4 van de Kwalificatierichtlijn slaagt niet. Eiser heeft dit beroep op de zitting nader toegelicht en stelt dat de minister eiser, gelet op dit artikel, het voordeel van de twijfel moet geven. De rechtbank volgt hierin het standpunt van de minister en oordeelt dat de minister niet ten onrechte geen aanleiding heeft hoeven zien voor het toepassen van het voordeel van de twijfel. De minister stelt namelijk niet ten onrechte dat het voordeel van de twijfel en de cumulatieve voorwaarden zijn opgenomen in artikel 31, zesde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Verder stelt de minister niet ten onrechte dat aan het voordeel van de twijfel niet wordt toegekomen omdat de aanvraag in de eerste plaats niet-ontvankelijk is verklaard. In de tweede plaats voldoet eiser niet aan de cumulatieve voorwaarden voor het verlenen van het voordeel van de twijfel.
4.2.
Daarnaast stelt de minister zich niet ten onrechte op het standpunt dat eisers betoog dat hij aan lager wal is geraakt door het (gestelde) contact met het Al-Shabaablid, geen verschoonbare reden is om pas na acht jaar nieuwe elementen aan te dragen. De minister stelt zich ook niet ten onrechte op het standpunt dat niet wordt begrepen hoe de Somalische identiteit en nationaliteit iets zeggen over de ongeloofwaardige gestelde problemen met Al-Shabaab. De Somalische nationaliteit kan geloofwaardig zijn, maar dit doet geen afbreuk aan de nog steeds ongeloofwaardige gestelde problemen.
Zijn het terugkeerbesluit en inreisverbod in strijd met het verbod van refoulement?
5. Eiser betoogt dat het terugkeerbesluit en inreisverbod in strijd zijn met het verbod van refoulement. Eiser heeft dan wel geen problemen met de Somalische autoriteiten, maar de autoriteiten kunnen hem niet beschermen tegen Al-Shabaab. Daarom kunnen het inreisverbod en terugkeerbesluit geen stand houden. Dit verzoek is niet gedaan om zijn uitzetting te frustreren en te vertragen, want dan zou hij hebben gewacht tot het einde van zijn detentie of tot een uitnodiging van de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V). Toen hij het advies van de maatschappelijk werker kreeg is hij hiermee aan de slag gegaan.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt de minister zich terecht op het standpunt dat het terugkeerbesluit en inreisverbod in rechte vaststaan. Deze zijn namelijk allebei op 23 juli 2014 opgelegd bij de afwijzing van eisers vorige asielaanvraag. Eiser heeft niet nader onderbouwd waaruit volgt dat het terugkeerbesluit en inreisverbod een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest opleveren bij terugkeer. De enkele stelling dat de Somalische autoriteiten hem niet kunnen beschermen, is een onvoldoende onderbouwing/concretisering. De gestelde problemen met Al-Shabaab zijn immers in de eerste procedure ongeloofwaardig geacht. De minister stelt zich op de zitting niet ten onrechte op het standpunt dat gelet op de afdoeningsgrond van deze opvolgende aanvraag niet wordt toegekomen aan een beoordeling of eiser van de Somalische autoriteiten bescherming kan krijgen.

Conclusie en gevolgen

6. De minister heeft de aanvraag terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de niet-ontvankelijkverklaring van eisers asielaanvraag stand houdt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in aanwezigheid van F. Metz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
3.Pagina 9-13 van het gehoor opvolgende aanvraag.