ECLI:NL:RBDHA:2024:13298
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van een opvolgende asielaanvraag van een Somalische eiser
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Somalische eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn opvolgende asielaanvraag. De eiser diende op 1 december 2023 een aanvraag in voor een verblijfsvergunning asiel, maar de minister van Asiel en Migratie verklaarde deze aanvraag op 19 mei 2024 niet-ontvankelijk. De rechtbank behandelt het beroep op 19 juli 2024, waarbij zowel de eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de minister aanwezig zijn.
De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat er geen nieuwe relevante elementen zijn die de niet-ontvankelijkheid van de aanvraag kunnen onderbouwen. De eiser had eerder, in 2009, een asielaanvraag ingediend die was afgewezen vanwege ongeloofwaardigheid. De rechtbank stelt vast dat de eiser niet in staat is gebleken om nieuwe feiten of omstandigheden aan te voeren die zijn aanvraag zouden kunnen rechtvaardigen. De rechtbank wijst erop dat het aan de eiser is om zijn claims te onderbouwen, en dat de minister niet ten onrechte heeft gesteld dat de eerdere problemen met Al-Shabaab ongeloofwaardig zijn.
Daarnaast oordeelt de rechtbank dat het terugkeerbesluit en inreisverbod niet in strijd zijn met het verbod van refoulement, omdat de eiser niet voldoende heeft onderbouwd dat hij gevaar loopt bij terugkeer naar Somalië. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de niet-ontvankelijkverklaring van de asielaanvraag standhoudt. De eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.