ECLI:NL:RBDHA:2024:13292
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van een asielaanvraag van een minderjarige met een Roemeense verblijfsstatus
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van een Syrische minderjarige eiser beoordeeld tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. De eiser, geboren in 2006, had op 4 mei 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd op 4 juli 2024 niet-ontvankelijk verklaard omdat hij sinds 28 februari 2023 een subsidiaire beschermingsstatus in Roemenië heeft. De rechtbank behandelt het beroep op 1 augustus 2024, waarbij de minister niet aanwezig is, maar de gemachtigde van de eiser wel. De rechtbank concludeert dat de minister de aanvraag terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat de band van de eiser met Nederland niet sterker is dan die met Roemenië.
De rechtbank gaat in op de argumenten van de eiser, die stelt dat de voorbereiding van het besluit niet zorgvuldig is geweest en dat zijn minderjarigheid onvoldoende is meegewogen. De rechtbank oordeelt dat, hoewel er onzorgvuldigheden zijn in de procedure, deze niet leiden tot vernietiging van het besluit. De rechtbank stelt vast dat de minister de relevante overwegingen in het bestreden besluit heeft opgenomen en dat de eiser niet heeft aangetoond dat hij door de handelswijze van de minister in zijn belangen is geschaad. De rechtbank wijst ook op de Dublinverordening en de rechten van het kind, maar concludeert dat de minister voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de eiser.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en bevestigt de niet-ontvankelijkheid van de asielaanvraag. De eiser krijgt geen proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is informatie gegeven over de mogelijkheid van hoger beroep bij de Raad van State.