In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 augustus 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een opvolgende asielaanvraag van eiser, die de Libische nationaliteit heeft. Eiser had eerder een asielaanvraag ingediend die op 12 april 2023 als kennelijk ongegrond was afgewezen, omdat zijn identiteit, nationaliteit en herkomst niet geloofwaardig werden geacht. Op 21 mei 2024 diende eiser een opvolgende asielaanvraag in, waarin hij aangaf joods te zijn en problemen te hebben ondervonden in Libië. Tijdens het gehoor opvolgende aanvraag verklaarde hij echter dat hij ook moslim was geweest en nu atheïst is. De minister van Asiel en Migratie verklaarde de opvolgende aanvraag niet-ontvankelijk, omdat eiser geen relevante nieuwe elementen of bevindingen had aangevoerd die de kans op inwilliging van de aanvraag aanzienlijk groter maakten.
De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard. Eiser had aangevoerd dat hij onvoldoende gelegenheid had gekregen om nieuwe elementen naar voren te brengen, maar de rechtbank oordeelde dat hij voldoende was bevraagd tijdens het gehoor. De rechtbank concludeerde dat de minister terecht had geoordeeld dat de verklaringen van eiser tegenstrijdig waren en dat er geen nieuwe relevante informatie was die de eerdere afwijzing kon ondermijnen. De rechtbank heeft de beslissing van de minister om de asielaanvraag niet-ontvankelijk te verklaren, bevestigd en oordeelde dat er geen proceskosten vergoed hoeven te worden.
Deze uitspraak benadrukt het belang van consistente en geloofwaardige verklaringen in asielprocedures en de noodzaak voor aanvragers om relevante nieuwe elementen aan te dragen bij opvolgende aanvragen.