ECLI:NL:RBDHA:2024:13282

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 augustus 2024
Publicatiedatum
20 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.26418
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag wegens gebrek aan nieuwe relevante elementen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 augustus 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een opvolgende asielaanvraag van eiser, die de Libische nationaliteit heeft. Eiser had eerder een asielaanvraag ingediend die op 12 april 2023 als kennelijk ongegrond was afgewezen, omdat zijn identiteit, nationaliteit en herkomst niet geloofwaardig werden geacht. Op 21 mei 2024 diende eiser een opvolgende asielaanvraag in, waarin hij aangaf joods te zijn en problemen te hebben ondervonden in Libië. Tijdens het gehoor opvolgende aanvraag verklaarde hij echter dat hij ook moslim was geweest en nu atheïst is. De minister van Asiel en Migratie verklaarde de opvolgende aanvraag niet-ontvankelijk, omdat eiser geen relevante nieuwe elementen of bevindingen had aangevoerd die de kans op inwilliging van de aanvraag aanzienlijk groter maakten.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard. Eiser had aangevoerd dat hij onvoldoende gelegenheid had gekregen om nieuwe elementen naar voren te brengen, maar de rechtbank oordeelde dat hij voldoende was bevraagd tijdens het gehoor. De rechtbank concludeerde dat de minister terecht had geoordeeld dat de verklaringen van eiser tegenstrijdig waren en dat er geen nieuwe relevante informatie was die de eerdere afwijzing kon ondermijnen. De rechtbank heeft de beslissing van de minister om de asielaanvraag niet-ontvankelijk te verklaren, bevestigd en oordeelde dat er geen proceskosten vergoed hoeven te worden.

Deze uitspraak benadrukt het belang van consistente en geloofwaardige verklaringen in asielprocedures en de noodzaak voor aanvragers om relevante nieuwe elementen aan te dragen bij opvolgende aanvragen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.26418

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. E.W.B. van Twist),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. M.M. van Duren).

Procesverloop

Bij besluit van 25 juni 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank heeft het beroep op 15 augustus 2024 op zitting behandeld in Breda. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verweerder en mr. E.V. Appeldoorn als waarnemer van de gemachtigde van eiser.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 2003 en de Libische nationaliteit te hebben.
2. Eiser heeft op 27 januari 2023 voor het eerst een asielaanvraag ingediend in Nederland. Bij besluit van 12 april 2023 heeft verweerder overwogen dat de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser niet geloofwaardig zijn en de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c en e, van de Vw. [1] Dit besluit staat in rechte vast, nu eiser daartegen geen beroep heeft ingesteld.
3. Op 21 mei 2024 heeft eiser de huidige, opvolgende asielaanvraag ingediend. Eiser heeft in het ‘gehoor opvolgende aanvraag’ verklaard dat hij joods is en problemen heeft ondervonden in Libië. In zijn zienswijze heeft hij kenbaar gemaakt dat hij zich afgekeerd heeft van zijn geloof en dat hij sinds enige tijd bekend is als atheïst.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw, omdat eiser geen relevante nieuwe elementen of bevindingen heeft aangevoerd. Verweerder heeft overwogen dat eiser de gelegenheid heeft gekregen om tijdens het ‘gehoor opvolgende aanvraag’ alles naar voren te brengen wat relevant is voor de beoordeling van de asielaanvraag. Tijdens het gehoor heeft eiser verklaard dat hij eerst aangaf joods te zijn, daarna stelde moslim te zijn en nu joods is. In de zienswijze komt eiser daarop terug door te stellen dat hij atheïst is. Verweerder acht dit op voorhand niet relevant, omdat het tegenstrijdig is met wat eiser tijdens het gehoor heeft verklaard.
5. Eiser voert aan dat hij tijdens het gehoor opvolgende aanvraag onvoldoende in de gelegenheid is gesteld om nieuwe elementen of bevindingen naar voren te brengen. Eiser had niet begrepen in hoeverre hij mocht uitweiden tijdens het gehoor. Verder voert eiser aan dat de problemen die hij heeft beschreven als geloofwaardig en aannemelijk moeten worden beoordeeld. Eiser is een atheïst en hij loopt daardoor een risico op ernstige problemen in zijn land van herkomst.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Gelegenheid om te verklaren
6. Eiser wordt niet gevolgd in zijn betoog dat hij tijdens het gehoor opvolgende aanvraag onvoldoende in de gelegenheid is gesteld om nieuwe elementen of bevindingen naar voren te brengen. Uit pagina 4 en 5 van het rapport van het ‘gehoor opvolgende aanvraag’ blijkt dat aan eiser meermaals, met verschillende vraagstellingen, is gevraagd wat de redenen zijn dat hij een nieuwe asielaanvraag heeft ingediend en of er iets is gebeurd of veranderd is in zijn land van herkomst wat van belang is voor de asielaanvraag. Eiser heeft in reactie hierop meermaals geantwoord dat hij eerder al alles heeft aangevoerd en dat hij niets heeft toe te voegen. Door het stellen van meerdere vragen heeft verweerder eiser voldoende in de gelegenheid gesteld om te verklaren over nieuwe elementen of bevindingen.
Nieuwe elementen of bevindingen
7. Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw, kan verweerder een opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaren als de aanvrager geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd aan deze aanvraag, of als de nieuwe elementen en bevindingen niet relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Nieuwe elementen en
bevindingen zijn relevant voor de beoordeling van de opvolgende aanvraag als deze de kans op inwilliging van de asielaanvraag aanzienlijk groter maken. [2]
8.
Verweerder heeft deugdelijk gemotiveerd dat eiser geen relevante nieuwe elementen of bevindingen naar voren heeft gebracht. In de vorige procedure is geoordeeld dat verweerder niet ten onrechte de door eiser gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst ongeloofwaardig heeft geacht. In deze procedure heeft eiser geen nieuwe relevante
elementen of bevindingen naar voren gebracht die maken dat dit oordeel niet in stand kan blijven. De stelling van eiser in zijn zienswijze dat hij atheïst is, heeft verweerder terecht aangemerkt als tegenstrijdig met eisers verklaringen tijdens het ‘gehoor opvolgende aanvraag’. Verweerder heeft zich ter zitting terecht op het standpunt gesteld dat eiser geen bevredigende verklaring heeft gegeven voor het feit dat hij eerst in zijn zienswijze naar voren heeft gebracht dat hij atheïst is. Verweerder heeft dan ook kunnen overwegen dat dit op voorhand niet relevant wordt geacht.
9. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk kunnen verklaren op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond.
11. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 20 augustus 2024 door mr. M.J. Schouw, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 9 september 2021, ECLI:EU:C:2021:710, onder punt 34.