In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 22 augustus 2024 uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een verdachte, geboren in 2005, die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van een omgebouwde alarmrevolver en bijbehorende munitie. De verdachte was eerder veroordeeld voor een soortgelijk feit en de rechtbank besloot daarom het voorwaardelijk deel van de eerder opgelegde werkstraf ten uitvoer te leggen. De zaak werd behandeld op een besloten zitting op 8 augustus 2024, waar de officier van justitie, mr. R.R. Knobbout, de bewezenverklaring van het ten laste gelegde eiste, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. P.W.M. Soekhai, zich op het standpunt stelde dat het ten laste gelegde bewezen kon worden verklaard.
De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 29 juli 2023 in Nootdorp een vuurwapen van categorie III en munitie voorhanden had. De verdachte had het wapen voor een ander bewaard, wat de rechtbank zorgen baarde. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 74 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen feiten of omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten.
De rechtbank besloot ook dat de eerder opgelegde werkstraf van 40 uren ten uitvoer moest worden gelegd, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden had gehouden. De rechtbank achtte het noodzakelijk om streng op te treden tegen het voorhanden hebben van een vuurwapen, gezien de risico's voor de maatschappij. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van kinderrechters, die de zaak zorgvuldig had overwogen en de belangen van de verdachte en de samenleving in balans had gebracht.