ECLI:NL:RBDHA:2024:13252

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 augustus 2024
Publicatiedatum
20 augustus 2024
Zaaknummer
23/8223
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitkering Schadefonds Geweldsmisdrijven wegens termijnoverschrijding

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven. De aanvraag werd afgewezen omdat deze niet binnen de wettelijke termijn van tien jaar na het misdrijf was ingediend. Eiseres had op 13 januari 2023 een aanvraag ingediend, terwijl zij stelde dat zij tussen 2000 en 2012 slachtoffer was van huiselijk geweld. Verweerder, de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven, handhaafde de afwijzing in een besluit van 13 november 2023, waarbij werd gesteld dat de aanvraag niet zo spoedig was ingediend als redelijkerwijs kon worden verlangd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet voldoende objectieve gegevens heeft overgelegd om haar stelling te onderbouwen dat het geestelijk geweld voortduurde tot 2014. De rechtbank oordeelt dat de aanvraag voor een uitkering uit het Schadefonds binnen tien jaar na het gepleegde geweldsmisdrijf moet worden ingediend. Aangezien eiseres haar aanvraag pas in 2023 indiende, is deze te laat. De rechtbank concludeert dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres de aanvraag niet zo spoedig mogelijk heeft ingediend als redelijkerwijs kon worden verlangd.

De rechtbank wijst erop dat de beleidsregels van verweerder niet onredelijk zijn en dat er geen sprake is van psychische overmacht die de termijnoverschrijding zou rechtvaardigen. Eiseres heeft niet aangetoond dat zij in de relevante periode niet in staat was om tijdig een aanvraag in te dienen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen recht heeft op vergoeding van proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/8223

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. P. van Baaren),
en

de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven, verweerder

(gemachtigde: mr. M.E.H. Vos-Nijp).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven (Schadefonds).
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 8 juni 2023 afgewezen. In het bestreden besluit van 13 november 2023 is verweerder bij die afwijzing gebleven.
1.2.
De rechtbank Rotterdam heeft bij beslissing van 1 december 2023 de zaak naar deze rechtbank verwezen. Deze rechtbank heeft het beroep op 9 juli 2024 op zitting behandeld. Eiseres, haar gemachtigde en de gemachtigde van verweerder zijn, met voorafgaande mededeling, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres heeft op 13 januari 2023 een aanvraag ingediend voor een uitkering uit het Schadefonds. In haar aanvraag heeft eiseres aangegeven dat zij in de periode tussen 2000 en 2012 slachtoffer was van huiselijk geweld. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat deze niet is ingediend binnen de wettelijke termijn van tien jaar na het misdrijf en eiseres de aanvraag niet zo spoedig heeft ingediend als van haar redelijkerwijs mocht worden verlangd.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres stelt dat haar ex-partner pas in 2014 is gestopt met het bedreigen en het lastigvallen door pesterijen, hetgeen kan worden beschouwd als het uitoefenen van psychisch geweld, zodat haar aanvraag wel degelijk binnen de tienjaarstermijn is ingediend. Daarnaast wijst eiseres erop dat het in het verleden niet nodig was om bij buiten de tienjaarstermijn ingediende aanvragen aan te tonen dat sprake was psychische overmacht. Eiseres stelt verder dat sprake is van strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Wat vindt verweerder in beroep?
4. Volgens verweerder moet een aanvraag voor een uitkering uit het
Schadefonds worden ingediend binnen tien jaar na de dag waarop het misdrijf is gepleegd. Een na afloop van de termijn ingediende aanvraag kan toch in behandeling worden genomen als blijkt dat de aanvraag zo spoedig mogelijk is ingediend als redelijkerwijs kon worden verlangd. Verweerder acht de termijnoverschrijding niet verschoonbaar, omdat uit de overgelegde stukken niet blijkt dat eiseres in de periode tussen 2012 en 2022 niet in staat was om een aanvraag in te dienen. Eiseres heeft ook niet aan de hand van objectieve stukken onderbouwd dat het psychische geweld pas in 2014 is gestopt. Van schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur is geen sprake.
Wat is het toetsingskader?
5. In artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet Schadefonds Geweldsmisdrijven (Wsg) is bepaald dat uit het Schadefonds uitkeringen kunnen worden gedaan aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd
geweldsmisdrijf dan wel schuldverkrachting of schuldaanranding, ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen.
6. In artikel 7 van de Wsg is bepaald dat een aanvraag voor een uitkering moet worden ingediend binnen tien jaar na de dag waarop het misdrijf is gepleegd. Een na afloop van de termijn ingediende aanvraag wordt niettemin behandeld, indien blijkt dat de aanvraag zo spoedig mogelijk is ingediend als redelijkerwijs kon worden verlangd.
7. Ten aanzien van de beoordeling van de verschoonbaarheid van buiten de termijn gedane aanvragen hanteert verweerder beleid. Dit is uitgewerkt in de Beleidsbundel Schadefonds Geweldsmisdrijven van 1 november 2022 (de Beleidsbundel). Uit de Beleidsbundel volgt dat een na afloop van de termijn ingediende aanvraag toch wordt behandeld als de aanvraag zo spoedig mogelijk is ingediend als redelijkerwijs kon worden verlangd. Het niet op de hoogte zijn van het bestaan van het Schadefonds vormt geen geldige reden voor het overschrijden van de indieningstermijn. Psychische overmacht kan dit wel zijn. Er moet dan wel sprake zijn van omstandigheden die verband houden met het misdrijf en die de aanvrager redelijkerwijs hebben verhinderd eerder een aanvraag bij het Schadefonds in te dienen. Van een aanvrager wordt verwacht dat zij haar aanvraag zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk indient nadat zij bekend is geworden met de gevolgen van het misdrijf en een zodanige fase van het verwerkingsproces heeft bereikt dat de aanvrager in staat is om een aanvraag in te dienen. Uit de Beleidsbundel volgt ook dat de aanvrager de opgegeven reden voor termijnoverschrijding moet onderbouwen. Dat kan bijvoorbeeld door middel van medische informatie over een (op latere leeftijd gestarte) behandeling voor psychische klachten die verband houden met het misdrijf of een op latere datum gedane aangifte of melding bij de politie.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
8. De rechtbank stelt voorop dat verweerder bij het besluit over de uitkering uit het Schadefonds op onderdelen beleids- en beoordelingsruimte heeft. De rechtbank moet het besluit op die onderdelen terughoudend toetsen. Volgens vaste rechtspraak zijn de beleidsregels die verweerder daarbij hanteert niet onredelijk. [1]
9. De rechtbank overweegt dat een aanvraag voor een uitkering uit het Schadefonds binnen tien jaar na de dag waarop het geweldsmisdrijf is gepleegd moet worden ingediend. Eiseres heeft in afwijking van de aanvraag in beroep het standpunt ingenomen dat het geestelijk geweld voortduurde tot het jaar 2014, wat zou betekenen dat geen sprake is van een overschrijding van de wettelijke indieningstermijn van tien jaar. Eiseres heeft haar standpunt echter niet met objectieve gegevens onderbouwd en de rechtbank heeft ook in het dossier geen aanwijzingen gevonden om het jaar 2014 aan te merken als de einddatum van het misdrijf. De rechtbank acht het daarom juist om de eerste opgave van eiseres te volgen, namelijk dat het huiselijk geweld is gestopt in het jaar 2012. Dit betekent dat de aanvraag voor 2022 ingediend moest zijn. De op 13 januari 2023 ingediende aanvraag is dus niet op tijd ingediend.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres de aanvraag niet zo spoedig mogelijk heeft ingediend als redelijkerwijs kon worden verlangd. Uit de door eiseres overgelegde brief van Parnassia en uit de verklaring van haar voormalige buurvrouw blijkt niet dat de termijnoverschrijding voortkomt uit psychische overmacht waardoor eiseres niet in staat was om voor het verstrijken van de indieningstermijn een aanvraag in te dienen. Ook overigens is uit het dossier niet gebleken dat in de hier in geding zijnde periode sprake was van psychische overmacht bij eiseres. Evenmin is gebleken dat eiseres in de relevante periode niet in staat was om tijdig een derde in te schakelen die haar kon helpen bij het tijdig indienen van de aanvraag. Daar komt bij dat uit het dossier volgt dat eiseres in de relevante periode kennelijk wel in staat was om diverse meldingen bij instanties en aangiftes bij de politie te doen. De rechtbank is dan ook met verweerder van oordeel dat eiseres de aanvraag niet zo snel als redelijkerwijs van haar mocht worden verlangd, heeft ingediend. Verweerder heeft daarom de aanvraag op goede gronden afgewezen.
11. De stelling dat in het verleden aanvragen die buiten de tienjaarstermijn waren ingediend wel in behandeling werden genomen indien enkel gesteld werd dat sprake was van psychische overmacht, slaagt niet. Eiseres is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat verweerder in eerdere zaken waarin geen objectieve onderbouwing van psychische overmacht is gegeven, toch van de wettelijke tienjaarstermijn is afgeweken.
12. Van schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur is niet gebleken.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom geen vergoeding van haar proceskosten. Ook krijgt zij geen vergoeding voor het betaalde griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J. Habetian, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
20 augustus 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van