ECLI:NL:RBDHA:2024:13247

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 augustus 2024
Publicatiedatum
20 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.16439
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een machtiging tot voorlopig verblijf voor een jongvolwassen vreemdeling in het kader van nareis en gezinsleven

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 augustus 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een jongvolwassen vreemdeling, eiser, en de minister van Asiel en Migratie, verweerder. Eiser, geboren in 1999 en van Turkse nationaliteit, heeft een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij zijn vader, die in Nederland verblijfsvergunning asiel heeft, te kunnen wonen. De aanvraag werd afgewezen omdat eiser niet feitelijk tot het gezin van zijn vader behoort, ondanks dat hij als jongvolwassene wordt aangemerkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet voldoet aan de vereisten van het jongvolwassenenbeleid, omdat hij zelfstandig heeft gewoond en gewerkt, en er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen hem en zijn vader. De rechtbank oordeelde dat de belangenafweging in het nadeel van eiser uitvalt, en dat er geen beschermenswaardig familieleven bestaat in de zin van artikel 8 van het EVRM. Eiser heeft geen recht op de gevraagde mvv, en het beroep is ongegrond verklaard. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de minister voldoende gemotiveerd heeft dat er geen bijkomende elementen van afhankelijkheid zijn die een ander oordeel rechtvaardigen. Eiser krijgt geen vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.16439

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.C.M. van der Mark),
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
(gemachtigde: mr. L.S. Hartog).

Procesverloop

Bij besluit van 20 maart 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de afwijzing van de voor hem ingediende aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 20 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Aan het einde van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is geboren op [datum] 1999 en heeft de Turkse nationaliteit. Eiser wil in Nederland verblijven bij zijn vader [naam 1] (hierna: referent). Aan referent is op 31 januari 2020 een verblijfsvergunning asiel verleend. Op 24 februari 2021 heeft referent mvv-aanvragen ingediend voor zijn echtgenote en minderjarige kinderen. Ook heeft referent een mvv-aanvraag ingediend voor zijn meerderjarige zoon, eiser.
2. Bij het primaire besluit van 4 mei 2022 heeft verweerder de voor eiser ingediende mvv-aanvraag afgewezen. Bij afzonderlijk besluit van 4 mei 2022 heeft verweerder de mvv-aanvragen voor de echtgenote en minderjarige kinderen van referent wel ingewilligd.
Het bestreden besluit
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser komt niet in aanmerking voor de gevraagde mvv in het kader van nareis, omdat hij niet feitelijk behoort tot het gezin van referent. Ondanks dat eiser qua leeftijd als jongvolwassene moet worden aangemerkt, voldoet hij niet aan de vereisten van het jongvolwassenenbeleid. [1] Eiser woonde voor het peilmoment [2] al een aantal maanden zelfstandig in [plaats 1]. Daarnaast heeft referent nooit met eiser in gezinsverband samengeleefd, ook niet toen eiser minderjarig was. Eiser heeft verder stappen richting zelfstandigheid gezet. Hij is namelijk vrijwillig parttime naast zijn studie gaan werken en heeft meerdere relaties gehad. Zijn meest recente relatie duurde acht à negen maanden, waarvan hij twee à drie maanden heeft samengewoond. Deze stappen richting zelfstandigheid komen niet voort uit vlucht of noodzaak. De feitelijke gezinsband tussen referent en eiser was dan ook verbroken op het moment dat referent Nederland binnenkwam. Verweerder stelt verder dat het niet toestaan van verblijf aan eiser niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. [3] Niet is gebleken dat er beschermenswaardig familieleven bestaat in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen eiser en 1) referent, 2) de echtgenote van referent en 3) zijn minderjarige halfbroertje en halfzusje. Er is namelijk geen sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie of hechte persoonlijke banden. De belangenafweging tussen het belang van eiser om familieleven in Nederland uit te oefenen en het belang van de Nederlandse staat om aan eiser geen verblijf toe te staan, valt tot slot in het nadeel van eiser uit.

Beroepsgronden

4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Verweerder heeft ten onrechte overwogen dat hij niet aan de voorwaarden voor het jongvolwassenenbeleid voldoet, omdat de feitelijke gezinsband is verbroken. Verweerder kan niet tegenwerpen dat de feitelijke gezinsband is verbroken omdat eiser is gaan studeren in [plaats 1]. In feite ontneemt verweerder eiser daarmee namelijk het recht op onderwijs. Er is sprake van een noodgedwongen verhuizing, omdat eiser geen vrije keus in studierichting en plaatsen heeft. Daarbij komt dat in het beleid van verweerder [4] staat dat in Nederland buitenhuis wonende kinderen nog feitelijk tot het gezin van hun ouder(s) behoren, als die een volledige dagopleiding volgen. Verweerder heeft ook miskend dat er sprake is van een noodgedwongen bijbaan en dat deze stap naar zelfstandigheid voortkomt uit vlucht of noodzaak. Referent was namelijk niet meer in staat zijn zoon financieel te ondersteunen, omdat hij moest vluchten. Daarnaast heeft verweerder ten onrechte tegengeworpen dat eiser een zelfstandig gezin heeft gevormd door het aangaan van enkele relaties. Eiser heeft weliswaar in hetzelfde studentenhuis gewoond als zijn vriendin, maar zij hadden allebei hun eigen kamer. Tot slot heeft verweerder ten onrechte niet inzichtelijk gemaakt waarom de bijzondere individuele omstandigheden van eiser en referent het oordeel niet anders maken. Eiser heeft noodgedwongen bij zijn biologische moeder en grootouders moeten wonen.
5. Eiser voert verder aan dat indien de rechtbank toch van oordeel is dat hij niet onder het jongvolwassenenbeleid valt, er wel degelijk gezinsleven is in de zin van artikel 8 van het EVRM, omdat er sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid. Dat eiser bij zijn moeder ging wonen, was geen vrijwillige keuze. Daarnaast miskent verweerder dat referent zijn inkomen heeft verloren vanwege zijn vlucht en dat hij zijn zoon daardoor niet meer financieel kan ondersteunen. In dit verband is niet meegenomen dat referent momenteel inburgeringsplichtig is en drie dagen per week naar school moet en zodoende geen inkomsten kan genereren waarmee hij eiser financieel zou kunnen ondersteunen. Eiser verwijst naar de zienswijze en het verslag van het gehoor waaruit blijkt dat er wel degelijk sprake is van emotionele afhankelijkheid. Daarbij komt dat eiser zijn vader al voor lange tijd heeft moeten missen en zijn opa is overleden, waardoor de band tussen hem en zijn vader de meer dan gebruikelijke banden overstijgt. Eiser heeft verder meer banden met Nederland dan met Turkije, omdat zijn meest naaste familie in Nederland woont. Tot slot kunnen eiser en referent elkaar niet bezoeken, gelet op de politieke situatie in Turkije en de omstandigheid dat verweerder een visum voor kort verblijf altijd afwijst als er eerder een visum voor lang verblijf is aangevraagd.
Oordeel van de rechtbank
Juridisch kader
6. Op grond van artikel 29, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw [5] kan een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd worden verleend aan het meerderjarige kind van een vreemdeling die in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (de referent), indien dat meerderjarige kind zodanig afhankelijk is van de referent dat hij om die reden tot diens gezin behoort. Deze bepaling is nader uitgewerkt in de Vc. Uit paragraaf C2/4.1.2 van de Vc volgt dat verweerder een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, van de Vw 2000 verleent als het desbetreffende gezinslid feitelijk behoort tot het gezin van de referent.
7. Verweerder gebruikt het jongvolwassenenbeleid om vast te stellen of tussen een meerderjarig kind en zijn ouder(s) familie- of gezinsleven bestaat als bedoeld in artikel 8 van het EVRM zonder dat verweerder daarvoor bijkomende elementen van afhankelijkheid vereist. Het jongvolwassenenbeleid bevat vier cumulatieve vereisten: het meerderjarig kind moet jongvolwassen zijn, met zijn ouder(s) in gezinsverband samenleven, niet in zijn eigen onderhoud voorzien en geen zelfstandig gezin hebben gevormd.
8. Als een meerderjarig kind geen geslaagd beroep kan doen op het jongvolwassenenbeleid, beoordeelt verweerder of dat kind en zijn ouder(s) familie- of gezinsleven hebben op grond van het vereiste van bijkomende elementen van afhankelijkheid. Anders dan bij reguliere gezinsherenigingszaken, beoordeelt verweerder in nareiszaken, gelet op de in artikel 29, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw genoemde afhankelijkheidsverhouding, alleen of bij het meerderjarige kind bijkomende elementen van afhankelijkheid aanwezig zijn ten opzichte van zijn ouder(s). [6]
9. Als verweerder zich op het standpunt stelt dat tussen het meerderjarige kind en zijn ouder(s) geen familie- of gezinsleven bestaat op grond van het jongvolwassenenbeleid én ook niet op grond van bijkomende elementen van afhankelijkheid dan hoeft hij geen belangenafweging te maken in het kader van artikel 8 van het EVRM. [7]
Jongvolwassenenbeleid
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat eiser niet valt onder het jongvolwassenenbeleid en dat de feitelijke gezinsband is verbroken. Alhoewel eiser ten tijde van de aanvraag en ook ten tijde van het bestreden besluit nog als jongvolwassene kon worden aangemerkt qua leeftijd, woonde hij op het moment dat referent Nederland binnenkwam al een aantal maanden als volwassene zelfstandig in [plaats 1]. Verweerder heeft kunnen overwegen dat het een vrijwillige keuze was om in [plaats 1] te gaan studeren en daar zelfstandig te gaan wonen. In dit verband heeft verweerder kunnen overwegen dat de verklaring van referent tijdens de hoorzitting “of je gaat een andere keuze volgen” impliceert dat er andere keuzes gemaakt hadden kunnen worden. [8] Hierbij heeft verweerder ook kunnen betrekken dat eiser bovendien de wens had om in [plaats 2] te studeren, als het Turkse onderwijssysteem dit had toegelaten. [9] Door zelfstandig te wonen tijdens zijn studie heeft eiser een stap richting zelfstandigheid gezet. Verweerder heeft eiser verder niet hoeven volgen in de stelling dat verweerder de beleidsregel over herstel van de gezinsband uit paragraaf B7/3.2.1 van de Vc naar analogie zou moeten toepassen. Die passage ziet immers op minderjarige kinderen, terwijl eiser op het peilmoment al meerderjarig was. Daarnaast heeft verweerder ook bij zijn beoordeling kunnen betrekken dat referent nooit met eiser in gezinsverband heeft samengeleefd, ook niet toen eiser nog minderjarig was. Eisers stelling dat hij noodgedwongen moest wonen bij zijn moeder en grootouders heeft verweerder niet hoeven volgen. In dit verband heeft verweerder kunnen wijzen op de verklaringen tijdens de hoorzitting waaruit blijkt dat referent en eisers moeder samen de keuze hebben gemaakt dat eiser bij zijn moeder zou opgroeien. [10] Eiser heeft verder in zijn eigen levensonderhoud voorzien. In 2021 heeft eiser besloten naast zijn studie te gaan werken, ondanks dat zijn oma in zijn levensonderhoud voorzag. Hieruit blijkt dat eiser stappen naar zelfstandigheid heeft gezet. Alhoewel verweerder heeft kunnen overwegen dat eiser een grote stap richting zelfstandigheid heeft gezet door voor enige tijd een relatie aan te gaan, heeft verweerder ondeugdelijk gemotiveerd dat de relatie van eiser voldoende substantieel is geweest om te concluderen dat eiser daarmee een zelfstandig gezin heeft gevormd. Verweerder heeft onvoldoende meegewogen dat eiser en zijn vriendin een kamer huurden in hetzelfde studentenhuis hetgeen niet kan worden gelijkgesteld met een gebruikelijke samenwoning. Dit laat echter onverlet dat eiser niet voldoet aan het jongvolwassenenbeleid, omdat hij niet voldoet aan twee andere vereisten van dit beleid.
Bijkomende elementen van afhankelijkheid
11. Verweerder heeft ook kunnen concluderen dat geen sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid op grond waarvan familie- of gezinsleven moet worden aangenomen. Eiser heeft nooit met referent samengewoond. Zoals hierboven onder rechtsoverweging 10 is overwogen was de keuze om eiser bij zijn moeder te laten wonen en opgroeien een bewuste vrijwillige keuze. Verweerder heeft in dit verband alle omstandigheden meegewogen, waaronder de verklaringen van referent tijdens het gehoor. Verweerder heeft verder kunnen meewegen dat eiser niet financieel afhankelijk is van referent. In dit verband heeft verweerder terecht vastgesteld dat referent niet heeft aangetoond dat hij eiser voor juli 2022 financieel ondersteunde. Daarbij komt dat referent zelf heeft verklaard dat eisers opa degene was die eiser financieel ondersteunde en dat eisers oma dat momenteel doet. Daarnaast heeft verweerder kunnen overwegen dat de omstandigheid dat referent en eiser elkaar missen en zich zorgen maken om elkaar geen omstandigheden zijn die maken dat de band tussen hen zo bijzonder is dat sprake is van banden die de gebruikelijke vader-zoon band ontstijgen. Referent kan zijn rol als vaderfiguur voortzetten op afstand, nu hij deze altijd al op afstand heeft uitgevoerd. De gestelde psychische klachten van eiser en de in verband hiermee gestelde bewijsnood zijn niet onderbouwd. Verweerder heeft dan ook kunnen overwegen dat hij niet kan beoordelen of de medische situatie van eiser leidt tot een andersluidende conclusie. Verder heeft verweerder kunnen overwegen dat eiser is geboren en opgegroeid in Turkije en afgezien van het feit dat referent met zijn gezin in Nederland woont hij geen banden heeft met Nederland. Tot slot heeft verweerder terecht overwogen dat de stelling dat aan eiser geen visum voor kort verblijf wordt verleend waardoor hij referent niet kan bezoeken een aanname is. Daarbij komt dat het (mogelijk) niet in staat zijn om een visum voor kort verblijf te verkrijgen geen reden is om wel een mvv en verblijfsvergunning te verlenen.
Belangenafweging
12. Verweerder heeft zich in deze zaak deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat er tussen eiser en referent geen familieleven in de zin van artikel 8, eerste lid, van het EVRM bestaat. In die beoordeling heeft hij alle individuele feiten en omstandigheden betrokken. Verweerder mocht daarom volstaan met de vaststelling dat er geen bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan. Dat betekent dat hij in dit geval geen belangenafweging hoefde te maken. [11] Hoewel verweerder wel een belangenafweging heeft verricht, zal de rechtbank hier daarom niet op ingaan.
Conclusie en gevolgen
13. Gelet op wat hierboven is overwogen heeft verweerder op goede gronden geoordeeld dat er geen sprake is van familie- of gezinsleven dat wordt beschermd door artikel 8 van het EVRM, zodat de gevraagde mvv terecht is geweigerd.
14. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het betaalde griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 19 augustus 2024 door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Neergelegd in paragraaf B7/3.8.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
2.Het moment dat referent in Nederland binnen kwam.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Paragraaf B7/3.2.1 van de Vc.
5.Vreemdelingenwet 2000.
6.Zie rechtsoverweging 9 van de uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (Afdeling) van 29 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2146.
7.Uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1188.
8.Pagina 8 van het rapport hoorzitting nareis van 14 december 2023 (rapport hoorzitting nareis).
9.Pagina’s 7 en 8 van het rapport hoorzitting nareis.
10.Pagina’s 9 en 10 van het rapport hoorzitting nareis.
11.Uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1188.