ECLI:NL:RBDHA:2024:13212
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Oordeel over ongegrond beroep en afwijzing schadevergoeding na ophouding op grond van Vreemdelingenwet
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 augustus 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de ophouding van eiseres, een Venezolaanse vrouw, op 15 juni 2024. Eiseres werd opgehouden op basis van artikel 50, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) tijdens een controle in het kader van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Eiseres stelde dat de ophouding onrechtmatig was en verzocht om schadevergoeding van € 100,-. De rechtbank kon de rechtmatigheid van de strafrechtelijke aanhouding echter niet beoordelen in deze procedure, verwijzend naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De rechtbank constateerde dat de verweerder, de minister van Asiel en Migratie, erkende dat de ophouding op basis van artikel 50, tweede lid, van de Vw had moeten plaatsvinden, omdat de identiteit van eiseres nog niet vaststond. Desondanks oordeelde de rechtbank dat eiseres geen nadeel had ondervonden van het gebruik van de onjuiste grondslag en paste artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht toe om dit gebrek te passeren. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Wel werd de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.750,-.
De uitspraak werd gedaan door rechter M. Kraefft, in aanwezigheid van griffier N.F. van der Gouw, en werd openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.