ECLI:NL:RBDHA:2024:13212

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 augustus 2024
Publicatiedatum
20 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.24864
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over ongegrond beroep en afwijzing schadevergoeding na ophouding op grond van Vreemdelingenwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 augustus 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de ophouding van eiseres, een Venezolaanse vrouw, op 15 juni 2024. Eiseres werd opgehouden op basis van artikel 50, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) tijdens een controle in het kader van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Eiseres stelde dat de ophouding onrechtmatig was en verzocht om schadevergoeding van € 100,-. De rechtbank kon de rechtmatigheid van de strafrechtelijke aanhouding echter niet beoordelen in deze procedure, verwijzend naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

De rechtbank constateerde dat de verweerder, de minister van Asiel en Migratie, erkende dat de ophouding op basis van artikel 50, tweede lid, van de Vw had moeten plaatsvinden, omdat de identiteit van eiseres nog niet vaststond. Desondanks oordeelde de rechtbank dat eiseres geen nadeel had ondervonden van het gebruik van de onjuiste grondslag en paste artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht toe om dit gebrek te passeren. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Wel werd de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.750,-.

De uitspraak werd gedaan door rechter M. Kraefft, in aanwezigheid van griffier N.F. van der Gouw, en werd openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.24864

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.I. Vennik),
en
de minister van Asiel en Migratie [1]
(gemachtigde: mr. W. Vrooman).

Procesverloop

Eiseres is op 15 juni 2024 om 13:54 uur opgehouden op grond van artikel 50, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en op 15 juni 2024 om 16:45 uur is de ophouding geëindigd.
Eiseres heeft tegen de ophouding beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 1 juli 2024 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Het oordeel van de rechtbank

1. Eiseres stelt van Venezolaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [datum] 1991.
2. Eiseres is op 15 juni 2024 opgehouden op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw. Zij heeft beroep ingesteld tegen de ophouding omdat zij vindt dat de ophouding onrechtmatig was en dit moet leiden tot schadevergoeding van een dag. De rechtbank begrijpt hiermee dat eiseres verzoekt om een schadevergoeding van € 100,-.
3. De rechtbank stelt vast dat uit het proces-verbaal van bevindingen van 15 juni 2024 duidelijk blijkt dat eiseres is aangehouden vanwege een controle in het kader van de Algemene Plaatselijke Verordening omdat zij zonder vergunning van het bevoegde bestuursorgaan een seksbedrijf uitoefende. Dit is dus een strafrechtelijke aanhouding. De rechtbank kan de strafrechtelijke aanhouding van eiseres in deze procedure niet op rechtmatigheid beoordelen en verwijst hierbij naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zoals de uitspraak van 22 januari 2024. [2]
4. Verweerder heeft echter wel ter zitting erkend dat de ophouding van eiseres gebaseerd had moeten worden op artikel 50, tweede lid, van de Vw in plaats van het derde lid van dit artikel omdat de identiteit van eiseres nog niet vaststond. Verweerder heeft ook gesteld dat de ophouding op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw, wel rechtmatig was geweest. De rechtbank acht deze stelling juist en constateert dat eiseres dit niet heeft betwist. Omdat eiseres geen nadeel heeft ondervonden van het enkel noemen van een onjuiste grondslag in het proces-verbaal passeert de rechtbank dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht.
5. Het beroep is ongegrond. Daarom wijst de rechtbank ook het verzoek om schadevergoeding af.
6. Vanwege het onder 4 geconstateerde gebrek ziet de rechtbank wel aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. van der Gouw, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.