ECLI:NL:RBDHA:2024:13210

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 augustus 2024
Publicatiedatum
19 augustus 2024
Zaaknummer
23/8513
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van financiële tegemoetkoming voor hulphond met verzekeringsvoorwaarde

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de oplegging van een verplichting tot het afsluiten van een verzekering voor een hulphond. Eiser, die een psychische aandoening heeft opgelopen tijdens zijn militaire diensttijd, had een aanvraag ingediend voor financiële tegemoetkoming in de kosten voor de verzorging van zijn hulphond. Deze aanvraag was aanvankelijk afgewezen, maar tijdens de beroepsprocedure heeft de minister van Defensie alsnog een tegemoetkoming toegekend, met de voorwaarde dat eiser een ziektekostenverzekering voor de hond afsluit.

Eiser betwist de noodzaak van deze voorwaarde en stelt dat de VMOD hiervoor geen basis biedt. Hij argumenteert dat hij niet is gehoord in bezwaar en dat de aanvankelijke afwijzing in strijd was met het motiveringsbeginsel. De rechtbank oordeelt dat het besluit van 6 december 2023 is vervangen door het besluit van 20 juni 2024, en dat eiser niet-ontvankelijk is in zijn beroep tegen het eerdere besluit. De rechtbank stelt vast dat de minister beoordelingsruimte heeft bij het stellen van voorwaarden aan de toekenning van voorzieningen op grond van de VMOD.

De rechtbank concludeert dat de voorwaarde van een ziektekostenverzekering redelijk is, gezien het doel van de voorziening om zorgkosten voor hulphonden te dekken. Eiser kan niet worden vrijgesteld van deze voorwaarde, ook al heeft hij zijn hulphond niet via de gebruikelijke kanalen verkregen. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor het eerdere besluit en ongegrond voor het latere besluit, zonder aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/8513

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: N.J. Brouwer),
en

de minister van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. P. Souren).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank eisers beroep tegen de oplegging van een verplichting tot het afsluiten van een verzekering voor een hulphond.
1.1.
Eiser heeft een financiële tegemoetkoming aangevraagd in de kosten voor de verzorging van een hulphond. De aanvraag is aanvankelijk afgewezen bij het besluit van 30 november 2023 en het besluit op bezwaar van 6 december 2023.
Tijdens de beroepsprocedure heeft verweerder bij besluit van 20 juni 2024 alsnog een tegemoetkoming toegekend. Daaraan heeft verweerder de voorwaarde verbonden dat eiser een ziektekostenverzekering voor de hond afsluit.
1.2.
Eiser heeft nadere gronden aangevoerd tegen het besluit van 20 juni 2024. Verweerder heeft op die gronden gereageerd met een nader verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 12 augustus 2024 op zitting behandeld. Partijen zijn na voorafgaand bericht niet ter zitting verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft in zijn militaire diensttijd een psychische aandoening opgelopen.
3. Ter verbetering van zijn geestelijk welzijn heeft eiser een hond in huis genomen en laten trainen door een geaccrediteerde opleider van hulphonden. Op 26 oktober 2023 heeft eiser bij verweerder een aanvraag ingediend om tegemoetkoming in de kosten voor het levensonderhoud van de hond.
4. Verweerder heeft de aanvraag aanvankelijk afgewezen in het primaire besluit en in het besluit op bezwaar, omdat de hond niet in bruikleen was verkregen via Het Koninklijk Nederlands Geleidehonden Fonds of de Stichting Hulphond. Daarmee was volgens verweerder niet voldaan aan de voorwaarden voor een tegemoetkoming voor een veteranenhulphond op grond van de Voorzieningenregeling voor militaire oorlogs- en dienstslachtoffers (VMOD).
5. Tijdens het beroep heeft eiser nadere stukken aan verweerder verstrekt. Op basis van die stukken heeft verweerder bij besluit van 20 juni 2024 alsnog beslist tot toekenning van een maandelijkse financiële tegemoetkoming. Daarbij heeft verweerder wel de voorwaarde opgelegd, dat eiser de ziektekosten voor de hond moet verzekeren en daarvan jaarlijks bewijsstukken moet aanleveren.
Wat stelt eiser in beroep?
6. Volgens eiser is er geen grondslag om een verplichting tot het afsluiten van een verzekering op te leggen en daarvan bewijs te verlangen. De VMOD biedt hiervoor geen basis en het berust ook niet op beleid. Anders dan in het geval van een bruiklener, is er geen reden om een dergelijke voorwaarde aan de eigenaar van een hond te stellen. Eiser moet de keuze worden gelaten voor de wijze waarop hij de dekking voor de ziektekosten van zijn hond wil borgen.
7. Verder stelt eiser dat hij ten onrechte niet is gehoord in bezwaar. Daarnaast strookte de aanvankelijke afwijzing niet met de VMOD; de afwijzing was daarmee in strijd met het motiveringsbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel. Eiser heeft daarom terecht beroep ingesteld en heeft recht op vergoeding van zijn proceskosten.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Het besluit van 6 december 2023
8. Om te beginnen stelt de rechtbank vast dat het besluit van 6 december 2023 is vervangen door het besluit van 20 juni 2024. Het beroep is van rechtswege tegen het laatste besluit gericht. Verder is niet gebleken dat eiser nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het vervangen besluit. Eiser is dus niet-ontvankelijk in het beroep, voor zover het is gericht tegen het besluit van 6 december 2023.
Het besluit van 20 juni 2024
9. Verweerder kan voor militairen bij wie invaliditeit met dienstverband is vastgesteld, regels stellen op grond waarvan zij aanmerking kunnen worden gebracht voor voorzieningen die naar zijn oordeel noodzakelijk zijn. [1] Die voorzieningen zijn geregeld in het VMOD. Daarin is onder meer bepaald, dat deze militairen in aanmerking kunnen komen voor een financiële tegemoetkoming in het onderhoud van een veteranenhulphond. [2] Die voorziening is ingevoerd bij de laatste wijziging van de VMOD van 24 juni 2015. [3] Bij die wijziging is de invoering van deze voorziening toegelicht. In die Nota van Toelichting heeft verweerder overwogen, dat de financiële tegemoetkoming is bedoeld voor de onderhoudskosten en ziektekostenverzekering voor de hond.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de voorwaarde heeft mogen stellen. Voorop staat dat verweerder beoordelingsruimte en beleidsruimte heeft bij het beslissen op aanvragen om toekenning van een voorziening op grond van de VMOD. Daaruit volgt ook dat verweerder redelijke voorwaarden mag verbinden aan de toekenning. De door verweerder opgelegde voorwaarde strookt met het doel van de voorziening, die mede in het leven is geroepen om de zorgkosten voor hulphonden te dekken. Als met overheidsmiddelen wordt voorzien in een dekking voor zorgkosten van de hond, is het redelijk dat verweerder wil borgen, dat de zorg voor het dier goed is verzekerd. Anders dan eiser meent, is een verzekering voor die de ziektekosten niet alleen relevant voor het geval van bruikleen. De eis van een ziektekostenverzekering waarborgt dat de ontvanger van de voorziening op een zorgvuldige en verantwoordelijke manier met de gezondheid van het dier omspringt.
Daar komt bij, dat deze voorwaarde ook wordt gesteld aan veteranen die een hulphond in bruikleen hebben. De stelling dat eiser een flinke financiële buffer heeft opgebouwd, kan niet op een lijn worden gesteld met de waarborgen die een verzekering biedt. Het zou tegen de redelijkheid indruisen als eiser gunstiger zou worden behandeld dan deze groep, alleen omdat eiser zijn hulphond niet via de gebruikelijke weg langs Het Koninklijk Nederlands Geleidehonden Fonds of de Stichting Hulphond heeft verkregen.
Proceskosten
11. Het is de rechtbank duidelijk geworden, dat het besluit van 6 december 2023 is vervangen naar aanleiding van nadere stukken die door eiser tijdens het beroep zijn ingediend. Een stuk dat klaarblijkelijk doorslaggevend is geweest, is het “certificaat assistentiehond”, dat op 13 maart 2024 is afgegeven door de geaccrediteerde opleider. Dit stuk had geen rol kunnen spelen tijdens de bezwaarprocedure. Ook is niet gebleken, dat het besluit van 20 juni 2024 afdoet aan verweerders oordeel over de rechtmatigheid van het besluit van 6 december 2023. Er is dus geen reden om aan te nemen dat eiser terecht beroep heeft ingesteld tegen dat besluit en daarmee recht zou hebben op een proceskostenvergoeding.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is niet-ontvankelijk, voor zover het is gericht tegen het besluit van 6 december 2023. Voor zover het beroep is gericht tegen het besluit van 20 juni 2024, is het ongegrond. Voor een proceskostenvergoeding is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk, voor zover het is gericht tegen het besluit van 6 december 2023;
- verklaart het beroep ongegrond, voor zover het is gericht tegen het besluit van 20 juni 2024.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. D.C. van Genderen, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 21 van het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen.
2.Artikel 10a, aanhef en onderdeel b, sub 16 van de VMOD.
3.Besluit van 15 juni 2015, Staatscourant 2015, 17034.