ECLI:NL:RBDHA:2024:13199

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juli 2024
Publicatiedatum
19 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.23287
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit en inreisverbod opgelegd aan eiseres met valse identiteitsdocumenten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 juli 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, die stelt de Georgische nationaliteit te hebben, heeft beroep ingesteld tegen een terugkeerbesluit en inreisverbod dat op 4 juni 2024 door de Staatssecretaris is opgelegd. Dit besluit houdt in dat eiseres Nederland onmiddellijk moet verlaten en dat haar een inreisverbod voor de duur van twee jaar is opgelegd. Eiseres is op 12 juni 2024 uitgezet naar Georgië.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres geen rechtmatig verblijf had in Nederland, aangezien zij op 7 juli 2022 het Schengengebied is binnengekomen en sindsdien illegaal in Nederland verbleef. Eiseres heeft aangevoerd dat de Staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom haar geen termijn voor vrijwillig vertrek is geboden en waarom het inreisverbod niet is verkort. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de Staatssecretaris terecht heeft overwogen dat er een risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken, en dat de gronden voor het terugkeerbesluit voldoende zijn gemotiveerd.

De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiseres verworpen en geoordeeld dat het beroep ongegrond is. Eiseres heeft niet aangetoond dat zij concrete aanknopingspunten had om aan te nemen dat zij Nederland zelfstandig zou verlaten. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de Staatssecretaris niet in strijd heeft gehandeld met het evenredigheidsbeginsel en dat er geen motiveringsgebrek is. De uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier, en is openbaar gemaakt op 25 juli 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.23287
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. P.R.L.V.M. Kruik), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. J. Raaijmakers).

Inleiding

Bij besluit van 4 juni 2024 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiseres een terugkeerbesluit met een 0-dagen termijn en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Na de verkregen toestemming van partijen als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank besloten dat een zitting achterwege kan blijven en heeft zij het onderzoek op 19 juni 2024 gesloten.
Eiseres is op 12 juni 2024 uitgezet naar Georgië.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiseres stelt dat zij de Georgische nationaliteit heeft en dat zij is geboren op [geboortedatum] 1988.
2. Eiseres voert aan dat de staatssecretaris geen terugkeerbesluit en inreisverbod aan haar mocht opleggen. Het is namelijk niet duidelijk of eiseres ten tijde van haaraanhouding kennis had van wat haar wordt verweten (overtreding van artikel 231, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht). Ook is onduidelijk of eiseres het valse identiteitsdocument in 2022 daadwerkelijk heeft gebruikt of dat zij dit alleen in haar bezit had.
3. De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stellingen over de onduidelijkheid van het strafrechtelijk verwijt. De rechtbank verwijst daarvoor naar wat zijn in de uitspraak van heden (zaaknummer NL24.23275) in de bewaringszaak van eiseres
heeft overwogen. Eiseres is op 7 juli 2022 het Schengengebied ingereisd. Zij had dus nu niet meer het recht om gedurende een vrije termijn in Nederland te verblijven, en verbleef illegaal in Nederland. De staatssecretaris was daarom gehouden om een terugkeerbesluit opleggen op grond van artikel 6 van de Terugkeerrichtlijn1. Zoals hierna uit rechtsoverweging 6 en 7 zal blijken, mocht de staatssecretaris in het terugkeerbesluit ook bepalen dat eiseres Nederland onmiddellijk dient te verlaten. De staatssecretaris is dan in beginsel op grond van artikel 66a, eerste lid onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), ook gehouden om een inreisverbod op te leggen.
4. Eiseres voert aan dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom haar geen termijn voor vrijwillig vertrek werd geboden. Volgens eiseres waren er concrete aanknopingspunten dat zij voornemens was om Nederland zelfstandig te verlaten. Ook is haar niet eerder een vertrektermijn geboden.
5. In het terugkeerbesluit heeft de staatssecretaris overwogen dat eiseres geen vertrektermijn wordt gegund, omdat er een risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), als zware gronden vermeld dat eiseres: 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3g. in het Nederlandse rechtsverkeer gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste documenten;
en als lichte gronden vermeld dat eiseres:
4a. zich niet aan een of meer andere voor haar geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
6. De rechtbank is van oordeel dat de gronden feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. Voor zover eiseres de grond onder 3g betwist, verwijst de rechtbank naar wat hiervoor onder rechtsoverweging 3 is overwogen. De rechtbank volgt eiseres verder niet in haar betoog dat er concrete aanknopingspunten waren dat zij voornemens was om Nederland zelfstandig te verlaten. Zoals in het terugkeerbesluit is toegelicht, had eiseres nog geen vliegticket, en ook onvoldoende geld om dit aan te schaffen. Daarnaast heeft eiseres op 15 maart 2022 ook al bij de politie verklaard dat zij zelfstandig zou vertrekken, maar dat heeft zij toen en later niet gedaan. Daaruit blijkt afdoende dat er een risico was dat eiseres zich aan het toezicht zou onttrekken. Op grond van artikel 62, tweede lid onder a, van de Vw, mocht de staatssecretaris in het bestreden besluit dus bepalen dat eiseres Nederland onmiddellijk dient te verlaten. De staatssecretaris hoefde eiseres geen vertrektermijn te bieden. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Eiseres voert verder aan dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom niet wordt afgezien van een inreisverbod en waarom de duur van het inreisverbod niet wordt verkort. Het inreisverbod is volgens eiseres onevenredig. Eiseres vormt namelijk geen (werkelijk en actueel) gevaar voor de openbare orde. Ook wenst eiseres bij haar partner te kunnen zijn, die woont en werkt in Polen en Nederland en tussen deze landen heen en weer reist. Eiseres stelt dat haar partner voor haar klaar stond met een ticket en dat hij haar
1. Richtlijn 2008/115/EG.
kleding op 6 en 8 juni 2024 heeft afgeleverd bij het detentiecentrum in [plaats] . Eiseres wenst ook te kunnen werken in de EU, om voor haar kinderen (waarvan er één ernstig ziek is) te kunnen zorgen.
8. De rechtbank overweegt als volgt. De staatssecretaris heeft - naar het oordeel van de rechtbank terecht - aan eiseres een vertrektermijn onthouden. Op grond van artikel 66a, eerste lid onder a, van de Vw is de staatssecretaris dan in beginsel ook gehouden om een inreisverbod op te leggen. Aan het begin van het gehoor voorafgaand aan het opleggen van het terugkeerbesluit en inreisverbod van 4 juni 2024 is aan eiseres medegedeeld dat er op grond van (bijzondere) individuele omstandigheden afgezien kan worden van het inreisverbod of dat dit kan worden verkort, en dat het aan haar is om die omstandigheden aan te voeren. Eiseres heeft vervolgens in het gehoor aangegeven dat zij in Nederland samen woonde met een man, dat zij hem heeft ontmoet toen ze naar Nederland kwam en dat hij nu in Polen werkt. Eiseres heeft dit echter niet aangevoerd als omstandigheid op grond waarvan moet worden afgezien van een inreisverbod, maar juist aangegeven dat zij naar Georgië wilde terugkeren en het inreisverbod accepteerde. Eiseres gaf bijvoorbeeld niet aan dat ze bij haar partner wil blijven, of dat ze hem wil bezoeken. De staatssecretaris hoefde daar in het bestreden besluit dus niet op in te gaan en van strijd met het evenredigheidsbeginsel is geen sprake. Eiseres heeft in het gehoor op de vraag of zij zakelijke of economische belangen heeft in Nederland of de EU verklaard: “Nee. Ik wilde hier geld verdienen voor mijn kinderen en nu wil ik gewoon terugkeren.” Daaruit blijkt niet dat eiseres wenst te kunnen werken in de EU. Op dit punt is dus ook geen sprake van een motiveringsgebrek. Verder is, anders dan eiseres stelt, in het kader van het inreisverbod niet aan haar tegengeworpen dat zij een gevaar vormt voor de openbare orde. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
25 juli 2024

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.