In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op 25 juli 2024 in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een asielaanvraag. Eiser, vertegenwoordigd door mr. C.T.W. van Dijk, heeft beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag. De rechtbank had eerder, op 26 maart 2024, bepaald dat de minister binnen twaalf weken een nieuw besluit moest nemen. Aangezien deze termijn was verstreken zonder dat er een besluit was genomen, oordeelde de rechtbank dat het beroep kennelijk gegrond was.
De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat dit in deze zaak niet nodig werd geacht. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet eerst een ingebrekestelling hoefde te sturen, gezien de eerdere uitspraak die een duidelijke termijn stelde voor het nemen van een nieuw besluit. De rechtbank heeft verweerder een nieuwe beslistermijn van zes weken opgelegd om alsnog een besluit te nemen op de asielaanvraag.
Daarnaast heeft eiser verzocht om vaststelling van een bestuurlijke dwangsom, omdat verweerder te laat was met het nemen van een besluit. De rechtbank heeft geoordeeld dat, ondanks de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, de artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing zijn op asielaanvragen voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft verweerder een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Eiser heeft ook recht op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 437,50.
De uitspraak is openbaar gemaakt en de rechtbank heeft de beslissing genomen dat verweerder binnen zes weken een nieuw besluit moet nemen, anders moet hij de opgelegde dwangsom betalen.