In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 2 juli 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. De verzoeker, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd, kreeg te horen dat zijn aanvraag niet in behandeling werd genomen omdat Spanje verantwoordelijk was voor de behandeling van zijn asielverzoek. Dit besluit werd genomen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 12 juni 2024. De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De zitting vond plaats op 25 juni 2024, waarbij de verzoeker werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. S.A.S. Jansen, en een tolk, M. Bakkali. De staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. M.F. van der Lubbe.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat, gezien de uitspraak in de bodemzaak (zaaknummer NL24.24391), een voorlopige voorziening niet meer nodig is. Daarom heeft hij het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Echter, de voorzieningenrechter heeft de staatssecretaris wel veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, die zijn vastgesteld op € 875,-. Dit bedrag is gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht, waarbij 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift is toegekend met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor van 1. De uitspraak is openbaar gemaakt op 2 juli 2024, en tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.