ECLI:NL:RBDHA:2024:13145
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 6 mei 2024 niet in behandeling genomen, omdat Zweden verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 25 juni 2024 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het besluit van de minister om de aanvraag niet in behandeling te nemen in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Zweden gedaan, dat door Zweden is aanvaard.
Eiser heeft aangevoerd dat hij in Zweden geen opvang heeft genoten en dat hij geen (kosteloze) rechtsbijstand heeft gekregen. De rechtbank overweegt dat de minister in het algemeen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat betekent dat hij ervan uit mag gaan dat alle lidstaten het Unierecht en de grondrechten respecteren. Eiser heeft niet aangetoond dat hij bij overdracht aan Zweden een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met de mensenrechten.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen recht heeft op vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange en is openbaar gemaakt op 11 juli 2024.