ECLI:NL:RBDHA:2024:13123

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 juli 2024
Publicatiedatum
16 augustus 2024
Zaaknummer
C/09/658830 / JE RK 23-2528
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing voor kinderen in een netwerkpleeggezin

Op 31 juli 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven over de machtiging tot uithuisplaatsing van twee kinderen, [kind 1] en [kind 2], in een netwerkpleeggezin. Deze beschikking volgt op een eerdere beslissing van 7 maart 2024, waarbij de kinderen onder toezicht zijn gesteld van de gecertificeerde instelling en een machtiging tot uithuisplaatsing is verleend. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders, [de moeder] en [de vader], samenwonend in [woonplaats], niet in staat zijn om een veilige opvoedomgeving te bieden, gezien de ernstige zorgen over mishandeling en geweld in de thuissituatie. De Raad voor de Kinderbescherming heeft het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing ingediend, waarbij de noodzaak voor de continuïteit van de uithuisplaatsing werd onderstreept. De ouders hebben verweer gevoerd tegen het verzoek, waarbij zij pleitten voor intensieve hulp vanuit de thuissituatie en een duidelijk plan voor terugplaatsing. De kinderrechter heeft echter geoordeeld dat de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen. De ouders zijn strafrechtelijk veroordeeld voor kindermishandeling en hebben bijzondere voorwaarden opgelegd gekregen, waaronder behandeling en een contactverbod. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 14 februari 2025, met de nadruk op de noodzaak voor de ouders om aan hun eigen problematiek te werken voordat de kinderen veilig kunnen terugkeren.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/658830 / JE RK 23-2528
Datum uitspraak: 31 juli 2024
Beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden,
hierna te noemen: de Raad,
over:
[kind 1], geboren op [geboortedag 1] 2018 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [kind 1] ,
[kind 2], geboren op [geboortedag 2] 2019 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [kind 2] ,
hierna ook gezamenlijk te noemen: de kinderen.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
en
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
samenwonende in [woonplaats] ,
hierna ook gezamenlijk te noemen: de ouders.
advocaat van de ouders: mr. T. Dreiling te Leiden,
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Bij beschikking van 7 maart 2024 heeft de kinderrechter in deze rechtbank [kind 2] en [kind 1] onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling van 8 maart 2024 tot 14 februari 2025. Tevens heeft zij een machtiging verleend om [kind 2] en [kind 1] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg van 8 maart 2024 tot 14 augustus 2024. De kinderrechter heeft het verzoek voor het overige aangehouden tot een nader te bepalen zitting voor 14 augustus 2024.
1.2.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- de beschikking van 7 maart 2024 en de daarin genoemde stukken;
- de schriftelijke update/briefrapportage van de gecertificeerde instelling van 10 juli 2024;
  • de aanvullende rapportage van de Raad van 12 juli 2024;
  • het e-mailbericht van de advocaat van de ouders met bijlage van 30 juli 2024.
1.3.
Op 31 juli 2024 heeft de kinderrechter de mondelinge behandeling van de zaak met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
  • de moeder;
  • de advocaat van de ouders;
- [naam 1] namens de Raad;
- [naam 2] namens de gecertificeerde instelling.

2.De feiten

2.1.
Voor de feiten over [kind 1] en [kind 2] verwijst de kinderrechter naar de beschikking van 14 februari 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad handhaaft het verzoek tot een machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] in een voorziening voor pleegzorg voor het aangehouden deel, zijnde nog voor de duur van zes maanden.
3.2.
De Raad overweegt daartoe als volgt. Zij heeft kennisgenomen van de informatie van de gecertificeerde instelling en volgens de Raad onderstreept deze informatie de noodzaak voor het voortzetten van de machtiging tot uithuisplaatsing. Volgens de Raad kunnen de kinderen nog niet terugkeren naar huis. Het is momenteel nog niet veilig genoeg en er zullen eerst nog een aantal andere stappen moeten worden gezet. Het is daarbij van groot belang dat dat de ouders een goede samenwerking aangaan met de gecertificeerde instelling, zodat er een gezinsplan gemaakt kan worden en de ouders ook hun wensen kenbaar kunnen maken, onder meer ten aanzien van de contactmomenten. Volgens de Raad moet de gecertificeerde instelling de leiding hebben over wanneer het moment komt dat een terugplaatsing wel mogelijk is.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de ouders is verweer gevoerd tegen het verzochte en zij verzoeken om het verzochte af te wijzen. De ouders missen de kinderen en het is moeilijk om te zien dat het volgens hen alleen maar slechter gaat met de ontwikkeling van de kinderen. Volgens de ouders is het belangrijk dat naar het systeem wordt gekeken en volgens hen kan het geld dat nu ingezet wordt voor hulpverlening beter ingezet worden voor intensieve hulp vanuit de thuissituatie, waarbij de kinderen weer thuis wonen. Daarbij is het voor de ouders lastig dat de gecertificeerde instelling steeds weer met nieuwe eisen komt, ook voor het netwerk. De ouders hebben daarbij het idee dat de gecertificeerde instelling als het hen uitkomt de waarheid verdraait. Zo wordt door de gecertificeerde instelling beschreven dat de ouders niet alle bezoekafspraken zijn nagekomen, maar wordt de reden hiervan weggelaten. Daarnaast werd de biologische moeder van de moeder tot voor kort nergens bij betrokken. De ouders willen heel graag een duidelijk plan zodat zij precies weten waaraan zij moeten voldoen, zodat de kinderen weer thuis kunnen komen wonen. Dit is er nu niet. In het concept gezinsplan staat geen duidelijk tijdspad en wordt ook niet precies benoemd welke stappen gezet moeten worden, waardoor er niet concreet ergens naar toegewerkt kan worden. Verder is het voor de ouders belangrijk dat de contactmomenten uitgebreid worden. Zoals uit de toegestuurde verslagen blijkt verlopen deze contactmomenten goed. De advocaat van de ouders vraagt zich af waarom de ouders bijvoorbeeld niet één keer in de week bij de kinderen en de pleegouders – die notabene de ouders zijn van de vader – kunnen eten. Het is belangrijk dat jonge kinderen in de nabijheid van hun ouders verblijven. Volgens de moeder gaat het op dit tempo te langzaam en zal de vervreemding van de kinderen alleen maar groter zijn als zij weer thuis komen wonen.
4.2.
Volgens de gecertificeerde instelling is het van belang dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] wordt verlengd tot het einde van de ondertoezichtstelling. De ouders zijn in maart 2024 veroordeeld voor kindermishandeling van de kinderen. Aan de deels voorwaardelijk opgelegde straf zijn bijzondere voorwaarden verbonden, zoals dat de ouders behandeling volgen bij de Waag, zich melden bij de reclassering en voor drie jaar een contactverbod hebben met de kinderen mits de gecertificeerde instelling en de reclassering toestemming geven voor andere afspraken. De gecertificeerde instelling heeft een plan opgesteld voor wekelijkse bezoeken tussen de ouders en de kinderen. Dit plan is gestagneerd, doordat de moeder zich meerdere keren niet heeft gemeld bij de reclassering en de ouders een periode niet bereikbaar waren. Na een gezamenlijk overleg met alle betrokken partijen zijn de contactmomenten vanaf 18 juni 2024 weer gestart en de ouders hebben nu één keer per week één uur begeleid contact met de kinderen. Het verloop van deze contactregeling zal in september 2024 worden geëvalueerd, waarbij ook bekeken zal worden welke vervolghulp eventueel nodig is – zoals bijvoorbeeld NIKA voor de hechting of systemische hulpverlening – en of uitbreiding van de contactmomenten mogelijk is. Ter zitting heeft de gecertificeerde instelling toegelicht dat dan ook bekeken zal worden hoe de behandelingen van de ouders verlopen. De moeder volgt op dit moment al behandeling bij de Waag. Het is belangrijk dat de ouders eerst werken aan hun emotieregulatie, hun relatie en hun eigen problematiek. Vervolgens kan bekeken worden of systemische hulp kan starten, waarbij toegewerkt kan worden naar een thuisplaatsingsplan. De kinderen ontwikkelen zich goed bij de grootouders vaderszijde en zij doen het goed op school. Wel wordt gezien dat de draaglast voor de grootouders zwaar is. Er ligt daarom een plan, waarbij de kinderen gaan logeren in het netwerk, zodat de grootouders ontlast worden. Dit zal deels structureel en deels incidenteel zijn, waarbij de moeder van de moeder beschikbaar is om de kinderen op te vangen. Door meerdere factoren – zoals de gezondheidssituatie van de vader en de situatie met de oudste twee zussen – is het nog niet gelukt om een gezinsplan op te stellen. Ook de afgelopen weken is het door de bereikbaarheid van de ouders nog niet gelukt om het gezinsplan definitief vast te stellen. Ter zitting heeft de gecertificeerde instelling toegelicht dat tussen begeleid bezoek en weer thuis kunnen wonen nog een aantal stappen zitten om te kunnen komen tot een blijvend resultaat en een duurzame vooruitgang voor het hele gezin. Het doel blijft nog steeds wel dat de kinderen met hulpverlening weer thuis gaan wonen.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek).
5.2.
De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. Naar het oordeel van de kinderrechter is een thuisplaatsing op dit moment niet in het belang van de kinderen. Gezien de ernstige zorgen die er zijn (geweest) over de mishandelingen van de kinderen in de thuissituatie bij de ouders en het getuige zijn van geweld tussen de ouders, is het voor de emotionele en fysieke veiligheid van de kinderen van essentieel belang dat een thuisplaatsing zeer zorgvuldig gebeurd. De ouders zijn inmiddels strafrechtelijk veroordeeld voor de mishandelingen en de strafrechter heeft aan deze veroordeling een aantal bijzondere voorwaarden verbonden, zoals onder meer het volgen van behandeling bij de Waag. Het is duidelijk dat er eerst structurele en duurzame veranderingen moeten plaatsvinden bij de ouders en in de opvoedsituatie, voordat de kinderen weer op een voor hen veilige wijze duurzaam thuis kunnen wonen. Om een veilig en gezond gezinssysteem te creëren is het noodzakelijk dat de ouders eerst gaan werken aan hun eigen problematiek en hun onderlinge relatie. De behandelingen van de ouders zijn pas net gestart, waardoor er nog onvoldoende zicht is vanuit de hulpverlening op het functioneren van de ouders. Daarbij is ook het gezinsplan nog niet van de grond gekomen, terwijl dit de basis is waarop verder gewerkt kan worden en stappen kunnen worden gezet. De kinderrechter doet dan ook een uitdrukkelijk beroep op de ouders om zich voor het vaststellen van dit plan volledig in te zetten en daarin ook een positieve samenwerking met de gecertificeerde instelling aan te gaan. Momenteel is er volgens de kinderrechter dan ook nog geen sprake van een veilige en stabiele opvoedomgeving bij de ouders en is het in het belang van de kinderen dat hun verblijf bij de grootouders nog gewaarborgd en gecontinueerd wordt. Het is goed om te horen dat de kinderen zich hier naar omstandigheden positief ontwikkelen en er een plan ligt om de draagkracht en draaglast van de grootouders in balans te houden.
5.3.
Ten aanzien van het contact tussen de ouders en de kinderen overweegt de kinderrechter dat er op dit moment sprake is van een minimale contactregeling, waarbij de ouders één keer per week één uur begeleid contact hebben met de kinderen. Gezien het feit dat het perspectief van de kinderen – zoals ook bevestigd door de gecertificeerde instelling ter zitting – op dit moment nog steeds bij de ouders ligt, is dit naar het oordeel van de kinderrechter wel een beperkte regeling. Daarbij is het ook de vraag of middels deze beperkte regeling daadwerkelijk goed zicht kan worden gekregen op de wijze waarop de ouders met de kinderen omgaan, ook als dit meer van hen vraagt dan een uur inzet. Het is dan ook belangrijk dat de gecertificeerde instelling steeds blijft evalueren welke mogelijkheden er zijn voor een eventuele uitbreiding, waarbij ook meegenomen moet worden dat de afgelopen contactmomenten goed zijn verlopen en de ouders goed hebben kunnen aansluiten bij de kinderen. Bij deze afweging dienen de belangen, behoeften en het tempo van de kinderen altijd leidend te zijn. De kinderrechter benadrukt hierbij dat de beoordeling daarvan en de regie daarop bij de gecertificeerde instelling ligt.
5.4.
Concluderend zal de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg verlenen voor [kind 1] en [kind 2] voor het reeds nog aangehouden deel, zijnde tot 14 februari 2025.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 14 augustus 2024 tot 14 februari 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2024 door
mr. N.I.S. Boers, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. S.L.G. van Otterlo als griffier, en op schrift gesteld op 12 augustus 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.