Op 12 augustus 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en de minister van Asiel en Migratie, vertegenwoordigd door de gemachtigden mr. R.P. Duijn en mr. P. Bolhouwer. De zaak betreft een beroep tegen een besluit van de minister, waarbij aan de eiser op 5 juli 2024 de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft de zaak op 6 augustus 2024 behandeld, waarbij eiser via een beeldverbinding aanwezig was.
Eiser betoogt dat de minister onvoldoende voortvarend heeft gehandeld in de overdracht aan de Franse autoriteiten. De minister had op 10 juli 2024 een Dublin-claim ingediend bij de Zwitserse autoriteiten, die deze claim op 12 juli 2024 afwezen. Vervolgens heeft de minister op 15 juli 2024 een Dublin-claim bij de Franse autoriteiten ingediend, die op 29 juli 2024 werd geaccepteerd. Eiser stelt dat hierdoor kostbare tijd verloren is gegaan, omdat de minister eerder een claim bij de Franse autoriteiten had moeten indienen. De rechtbank oordeelt echter dat de minister terecht eerst een claim bij de Zwitserse autoriteiten heeft ingediend, gezien de situatie van eiser.
De rechtbank concludeert dat de minister voldoende voortvarend heeft gehandeld en dat er geen grond is om te oordelen dat de rechtmatigheidsvoorwaarden voor de maatregel van bewaring niet zijn voldaan. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De rechtbank wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.