ECLI:NL:RBDHA:2024:13108

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 augustus 2024
Publicatiedatum
16 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.29443
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke zaak

Op 12 augustus 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en de minister van Asiel en Migratie, vertegenwoordigd door de gemachtigden mr. R.P. Duijn en mr. P. Bolhouwer. De zaak betreft een beroep tegen een besluit van de minister, waarbij aan de eiser op 5 juli 2024 de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft de zaak op 6 augustus 2024 behandeld, waarbij eiser via een beeldverbinding aanwezig was.

Eiser betoogt dat de minister onvoldoende voortvarend heeft gehandeld in de overdracht aan de Franse autoriteiten. De minister had op 10 juli 2024 een Dublin-claim ingediend bij de Zwitserse autoriteiten, die deze claim op 12 juli 2024 afwezen. Vervolgens heeft de minister op 15 juli 2024 een Dublin-claim bij de Franse autoriteiten ingediend, die op 29 juli 2024 werd geaccepteerd. Eiser stelt dat hierdoor kostbare tijd verloren is gegaan, omdat de minister eerder een claim bij de Franse autoriteiten had moeten indienen. De rechtbank oordeelt echter dat de minister terecht eerst een claim bij de Zwitserse autoriteiten heeft ingediend, gezien de situatie van eiser.

De rechtbank concludeert dat de minister voldoende voortvarend heeft gehandeld en dat er geen grond is om te oordelen dat de rechtmatigheidsvoorwaarden voor de maatregel van bewaring niet zijn voldaan. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De rechtbank wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.29443

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. R.P. Duijn),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. P. Bolhouwer).

Procesverloop

Bij besluit van 5 juli 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 6 augustus 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen (via een beeldverbinding), bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Handelt de minister voldoende voortvarend?
1. Eiser voert aan dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan zijn overdracht aan de Franse autoriteiten. De minister heeft op 10 juli 2024 een Dublin-claim bij de Zwitserse autoriteiten ingediend. Nadat de Zwitserse autoriteiten deze claim op 12 juli 2024 heeft afgewezen, heeft de minister op 15 juli 2024 een Dublin-claim ingediend bij de Franse autoriteiten. De Franse autoriteiten hebben de Dublin-claim op 29 juli 2024 geaccepteerd. Eiser stelt dat hiermee kostbare tijd verloren is gegaan, aangezien de minister wist dan wel had moeten weten dat de Franse autoriteiten verantwoordelijk zijn voor eiser op grond van de Dublinverordening. Eiser is namelijk op 19 januari 2024 ook al in bewaring gesteld en vervolgens op 2 februari 2024 overgedragen aan de Franse autoriteiten op grond van de Dublinverordening. Eiser stelt dat de minister meteen een Dublin-claim had moeten indienen bij de Franse autoriteiten, dan wel gelijktijdig een Dublin-claim bij de Zwitserse en Franse autoriteiten had moeten indienen.
1.1
Deze beroepsgrond slaagt niet. Niet in geschil is dat eiser, nadat hij op 2 februari 2024 was overgedragen aan de Franse autoriteiten, in Zwitserland is geweest. Uit Eurodac blijkt namelijk dat eiser zich op 10 april 2024 heeft gemeld in Zwitserland. Naar het oordeel van de rechtbank stelt de minister zich terecht op het standpunt dat er daarom een aanknopingspunt bestond om eerst een Dublin-claim neer te leggen bij de Zwitserse autoriteiten. Nadat de Zwitserse autoriteiten de Dublin-claim hebben afgewezen, heeft de minister binnen enkele dagen een claim bij de Franse autoriteiten ingediend. Dat acht de rechtbank voldoende voortvarend. De rechtbank voegt daaraan toe dat uit artikel 28, derde lid, van de Dublinverordening volgt dat de bewaring zo kort mogelijk duurt en in ieder geval niet langer dan de tijd die redelijkerwijs nodig is om de vereiste administratieve procedures zorgvuldig af te ronden. Vooralsnog is de rechtbank niet gebleken dat geen sprake is van een bewaring die zo kort mogelijk duurt.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
2. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [1]
Conclusie
3. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.