In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 12 augustus 2024, werd het beroep van eiser tegen de maatregel van bewaring ongegrond verklaard. Eiser, vertegenwoordigd door mr. S. Thelosen, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Asiel en Migratie, dat op 25 juli 2024 was genomen. De rechtbank behandelde de zaak op 6 augustus 2024, waarbij eiser via beeldverbinding aanwezig was. De minister was vertegenwoordigd door mr. N. Mikolajczyk.
De rechtbank oordeelde dat de minister de maatregel van bewaring terecht had opgelegd op basis van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De minister had zwaarwegende gronden aangevoerd, waaronder het feit dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze was binnengekomen en zich eerder aan het toezicht had onttrokken. Eiser betwistte de feitelijke juistheid van deze gronden, maar de rechtbank oordeelde dat de argumenten van eiser onvoldoende waren om de maatregel te weerleggen.
Daarnaast werd de voortvarendheid van de minister in de procedure beoordeeld. Eiser stelde dat de minister sneller had moeten handelen, maar de rechtbank concludeerde dat de minister binnen de wettelijke termijnen had gehandeld. De rechtbank vond geen reden om te twijfelen aan de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door rechter G.H.W. Bodt, in aanwezigheid van griffier S. Voolstra, en is openbaar gemaakt op 12 augustus 2024.