Uitspraak
1.De procedure
2.De zaak in het kort
4.Wat wil [eiser] ?
5.Wat vindt de kantonrechter?
€ 135,00(plus de kosten van betekening
Rechtbank Den Haag
In deze zaak, die zich afspeelt in het kort geding, is de vraag aan de orde of de tenuitvoerlegging van een eerder vonnis, waarin [eiser] is veroordeeld tot ontruiming van de door hem gehuurde woning van Stichting Stedelink, moet worden geschorst. De kantonrechter heeft op 16 augustus 2024 geoordeeld dat er geen feiten zijn die een schorsing van de tenuitvoerlegging rechtvaardigen. De procedure begon met een dagvaarding op 11 januari 2024, waarin Stedelink [eiser] aansprakelijk stelde voor huurachterstanden en ontruiming eiste. Eerder, op 18 juli 2023, was [eiser] al veroordeeld tot betaling van huurachterstand, maar de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst was afgewezen. Na een nieuwe huurachterstand heeft Stedelink opnieuw een procedure gestart, wat leidde tot een verstekvonnis op 24 januari 2024, waarin [eiser] werd veroordeeld tot betaling van achterstallige huur en ontruiming van de woning. [eiser] ging in verzet tegen dit vonnis, maar de kantonrechter bevestigde de ontruiming op 4 juli 2024. De ontruiming was aangezegd voor 26 juli 2024. [eiser] stelde dat de ontruiming hem in een noodtoestand zou brengen, maar de kantonrechter oordeelde dat deze stelling niet voldoende was onderbouwd. De kantonrechter concludeerde dat het belang van Stedelink bij de uitvoering van het vonnis zwaarder weegt dan het belang van [eiser] bij schorsing van de tenuitvoerlegging. De vorderingen van [eiser] werden afgewezen en hij werd veroordeeld in de proceskosten.