ECLI:NL:RBDHA:2024:13101

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 augustus 2024
Publicatiedatum
16 augustus 2024
Zaaknummer
11232341
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over ontruiming huurwoning wegens herhaalde wanprestatie

In deze zaak, die zich afspeelt in het kort geding, is de vraag aan de orde of de tenuitvoerlegging van een eerder vonnis, waarin [eiser] is veroordeeld tot ontruiming van de door hem gehuurde woning van Stichting Stedelink, moet worden geschorst. De kantonrechter heeft op 16 augustus 2024 geoordeeld dat er geen feiten zijn die een schorsing van de tenuitvoerlegging rechtvaardigen. De procedure begon met een dagvaarding op 11 januari 2024, waarin Stedelink [eiser] aansprakelijk stelde voor huurachterstanden en ontruiming eiste. Eerder, op 18 juli 2023, was [eiser] al veroordeeld tot betaling van huurachterstand, maar de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst was afgewezen. Na een nieuwe huurachterstand heeft Stedelink opnieuw een procedure gestart, wat leidde tot een verstekvonnis op 24 januari 2024, waarin [eiser] werd veroordeeld tot betaling van achterstallige huur en ontruiming van de woning. [eiser] ging in verzet tegen dit vonnis, maar de kantonrechter bevestigde de ontruiming op 4 juli 2024. De ontruiming was aangezegd voor 26 juli 2024. [eiser] stelde dat de ontruiming hem in een noodtoestand zou brengen, maar de kantonrechter oordeelde dat deze stelling niet voldoende was onderbouwd. De kantonrechter concludeerde dat het belang van Stedelink bij de uitvoering van het vonnis zwaarder weegt dan het belang van [eiser] bij schorsing van de tenuitvoerlegging. De vorderingen van [eiser] werden afgewezen en hij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKDEN HAAG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats 's-Gravenhage
dn/bc
Zaaknummer: 11232341 \ RL EXPL 24-14334
Vonnis in kort geding van 16 augustus 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: [naam 1] en [naam 2] ,
tegen
STICHTING STEDELINK,
gevestigd te Zoetermeer,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Stichting Stedelink,
gemachtigde: mr. V.T. Acar.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 729 juli 2024 met de producties 1 tot en met 5,
- de van de zijde van [eiser] nagezonden producties 6 en 7,
- de van de zijde van Stedelink toegezonden producties 1 tot en met 14.
1.2.
Op 30 juli 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. [eiser] is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigden. Namens Stedelink is haar gemachtigde verschenen. Stedelink heeft haar standpunt aan de hand van spreekaantekeningen naar voren gebracht. Van hetgeen verder op de zitting is besproken, zijn door de griffier aantekeningen. Vervolgens is de datum voor het vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

In dit kort geding gaat het om de vraag of de tenuitvoerlegging van het tussen partijen gewezen vonnis, waarin onder meer is beslist dat [eiser] de van Stedelink gehuurde woning moet ontruimen, moet worden geschorst. De kantonrechter vindt dat geen feiten zijn voorgevallen of aan het licht zijn gekomen die meebrengen dat de executie van het vonnis moet worden geschorst. Waarom de kantonrechter tot dit oordeel is gekomen, wordt hierna toegelicht.
3. Wat is er gebeurd?
3.1.
Tussen [eiser] en (de rechtsvoorganger van) Stedelink is een huurovereenkomst gesloten voor de woning aan de [adres] in [plaats] (hierna: de woning).
3.2.
Stedelink heeft in een eerdere procedure tegen [eiser] ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde gevorderd, waarbij tevens aanspraak werd gemaakt op betaling van een bedrag ad € 3.105,17 aan huurachterstand. Bij vonnis van 18 juli 2023, met zaaknummer 9583277 / RL EXPL 21-20718, is [eiser] veroordeeld tot betaling van de gehele huurachterstand. Tevens is [eiser] veroordeeld tot betaling van de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente. De vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst is in die procedure afgewezen.
3.3.
In die eerdere procedure heeft [eiser] , bij wijze van tegeneis, gevorderd dat Stedelink wordt veroordeeld tot deugdelijk herstel van gebreken in de woning. De kantonrechter heeft deze vordering afgewezen omdat Stedelink steeds bereid is geweest de gebreken te herstellen en [eiser] deze vordering te algemeen heeft geformuleerd.
3.4.
Na het vonnis van 18 juli 2023 is opnieuw een achterstand in de huurbetaling ontstaan. Stedelink is daarom bij dagvaarding van 11 januari 2024 weer een procedure gestart, die heeft geleid tot het onder zaaknummer 10887029 RL EXPL 24-1103 gewezen verstekvonnis van 24 januari 2024. In dit verstekvonnis is [eiser] , overeenkomstig de eis van Stedelink, veroordeeld tot betaling aan Stedelink van een bedrag van € 2.563,04 aan achterstallige huurpenningen en buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met wettelijke rente over € 2.2461,28. Voorts is de huurovereenkomst tussen partijen ontbonden en is [eiser] veroordeeld om de woning binnen 14 dagen na betekening van het vonnis te ontruimen, alsmede tot betaling van de huurbedragen waarop Stedelink bij voorzetting van de huurovereenkomst en na huurprijswijziging aanspraak gemaakt zou hebben, een bedrag van € 1.119,04, te rekenen met ingang vanaf de maand februari 2024 tot de dag van ontbinding ten titel van huur, en daarna tot en met de maand waarin de ontruiming plaatsvindt ten titel van gebruiksvergoeding, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.5.
[eiser] is tegen dit verstekvonnis in verzet gekomen. De kantonrechter heeft bij vonnis van 4 juli 2024 met zaaknummer 11012577 RL EXPL 24-6541 de beslissing in het tussen partijen gewezen verstekvonnis ten aanzien van de ontbinding van huurovereenkomst en de ontruiming van de woning, bekrachtigd. Ten aanzien van de veroordeling tot betaling van de huurachterstand heeft de kantonrechter de beslissing vernietigd en het bedrag aan huurachterstand na aftrek van het bedrag van de huurverhoging tot € 2.148,80 toegewezen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.6.
De ontruiming van de woning is aangezegd tegen 26 juli 2024.

4.Wat wil [eiser] ?

4.1.
[eiser] wil dat de kantonrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
Stedelink veroordeelt tot instandhouding van het huurcontract,
de voorgenomen ontruiming stuit,
en tegen behoorlijk bewijs van betaling Stedelink veroordeelt tot betaling van
een bedrag van € 580,82,
de wettelijke rente over € 580,82 vanaf 1 juli 2023 tot de dag van volledige betaling,
de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
4.2.
De stellingen die [eiser] ter onderbouwing van zijn vordering heeft aangevoerd alsmede de reactie van Stedelink, zullen hierna, voor zover relevant, worden besproken.

5.Wat vindt de kantonrechter?

overweging vooraf
5.1.
Met betrekking tot de vordering onder 4.1. sub a. overweegt de kantonrechter dat [eiser] met deze vordering feitelijk de ontbinding van de huurovereenkomst en haar rechtsgevolgen ongedaan wil maken. Een dergelijke vordering heeft een declaratoir karakter en leent zich niet voor kort geding. Reeds daarom wijst de kantonrechter deze vordering af.
spoedeisend belang
5.2.
[eiser] heeft gesteld dat hij een spoedeisend belang heeft. De aard van de vordering tot stuiting van de ontruiming onder 4.1. sub b. (de kantonrechter begrijpt dat bedoeld is schorsing van de tenuitvoerlegging) brengt met zich dat [eiser] hierbij een spoedeisend belang heeft. Vaststaat dat met de ontruiming van de woning al is gestart, maar dat deze nog niet is afgerond. [eiser] is daarom ontvankelijk in deze vordering.
5.3.
[eiser] vordert daarnaast betaling van een geldsom, vermeerderd met de wettelijke rente. Hoewel een dergelijke vordering in beginsel ook in kort geding kan worden ingesteld, moet er volgens de rechtspraak terughoudendheid worden betracht bij geldvorderingen in kort geding. Er moeten dienaangaande feiten en omstandigheden worden aangedragen waaruit volgt dat onverwijlde spoed is geboden. [eiser] heeft echter ten aanzien van deze vordering het spoedeisend belang op geen enkele wijze onderbouwd. [eiser] is daarom in zijn vordering onder 4.1. sub c. en d. niet ontvankelijk.
toetsingskader
5.4.
De partij ten laste van wie de tenuitvoerlegging van een uitgesproken veroordeling dreigt of wordt aangevangen kan een executiegeschil aanhangig maken bij de kantonrechter en vorderen dat de tenuitvoerlegging wordt verboden of geschorst. De ruimte voor een executiegeschil is beperkt. Het executiegeschil mag niet worden gebruikt om het inhoudelijk debat ten aanzien van de hoofdzaak te heropenen. Daarvoor dienen, als het vonnis nog niet in kracht van gewijsde is gegaan, de gewone rechtsmiddelen.
5.5.
Verder geldt ten aanzien van een vordering tot opschorting van de executie van een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde uitspraak terwijl de te executeren uitspraak nog niet onherroepelijk is, het volgende:
a. Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen of bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan.
b. Bij de toepassing van de onder a. genoemde maatstaf moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen - ongeacht of deze vaststellingen en oordelen zijn gegeven in een tussenuitspraak of in een einduitspraak, in de overwegingen of in het dictum van de uitspraak - en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag. Een uitzondering op dit uitgangspunt kan ook worden aanvaard indien sprake is van een zodanige wijziging van omstandigheden dat moet worden aangenomen dat de bodemrechter, ingeval hij daarvan op de hoogte zou zijn geweest, tot een andere beslissing zou zijn gekomen.
c. Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de eiser, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn vordering of verzoek feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
5.6.
Nu tegen het vonnis van de kantonrechter van 4 juli 2024 nog hoger beroep open staat en de beslissing van over de uitvoerbaarheid bij voorraad niet is gemotiveerd, zal de kantonrechter bij de verdere beoordeling de onder a. en b. vermelde maatstaf tot uitgangspunt nemen.
5.7.
De standpunten van [eiser] met betrekking tot het inhoudelijke oordeel van de kantonrechter - zowel ten aanzien van de vastgestelde feiten als ten aanzien van de motivering van de beslissing om de door Stedelink gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning toe te wijzen – blijven hier buiten beschouwing blijven. Het oordeel daarover is aan de rechter in hoger beroep. Van nieuwe omstandigheden of feiten is verder niet gebleken.
5.8.
[eiser] heeft tijdens de zitting toegelicht dat hij heeft bedoeld te stellen dat de belangenafweging in zijn voordeel moet uitpakken vanwege de bijzondere betekenis van de woning, de verschillende misslagen in het vonnis en de noodtoestand die de ontruiming doet ontstaan. De kantonrechter overweegt daarover het volgende.
geen kennelijke misslagen
5.9.
Voor zover [eiser] stelt dat in het vonnis van 18 juli 2023 de hoogte van de betalingsachterstand onjuist is, gaat de kantonrechter aan deze stelling voorbij. Tegen dit vonnis is geen hoger beroep ingesteld en de termijn daarvoor is reeds verlopen. Dit houdt in dat de beslissing voor partijen bindend is en dat onbetwistbaar vastligt wat de kantonrechter over de rechtsbetrekking tussen deze partijen in dit vonnis heeft beslist. In het vonnis van 4 juli 2024 is reeds daarom op juiste gronden overwogen dat [eiser] in een eerder vonnis is veroordeeld tot betaling van een huurachterstand van iets minder dan twee maanden.
5.10.
[eiser] heeft verder nog aangevoerd dat de nieuwe huurachterstand in het vonnis van 4 juli 2024 ook onjuist is en geen sprake is van een structurele betalingsachterstand. De kantonrechter heeft bovendien ten onrechte geen rekening gehouden met de betalingen die na de dagvaarding zijn gedaan en de teveel betaalde huur over de periode vanaf 1 juli 2023 als gevolg van de onterechte huurprijsverhoging.
5.11.
De kantonrechter heeft tijdens de zitting aan de hand van het overgelegde betalingsoverzicht vastgesteld dat op het moment van dagvaarden, 11 januari 2024, sprake was van een huurachterstand van twee maanden, te weten de maand december 2023 en januari 2024. De omstandigheid dat de kantonrechter tot het oordeel komt dat de huurprijs per 1 juli 2023 niet is verhoogd, maakt dit niet anders. Ook indien wordt uitgegaan van de niet verhoogde huurprijs is immers sprake van een achterstand van twee maanden. De kantonrechter heeft geen rekening gehouden met de teveel betaalde huur als gevolg van het de onterechte huurprijsverhoging per 1 juli 2023. Dat de kantonrechter door [eiser] terzake aangevoerde stellingen niet heeft besproken, is door in deze procedure niet aangevoerd en blijkt ook verder nergens uit. Uit rechtsoverweging 4.3. van het vonnis blijkt bovendien dat de kantonrechter acht heeft geslagen op de stelling dat na de dagvaarding betalingen nog zijn gedaan. De kantonrechter heeft vervolgens overwogen dat [eiser] onvoldoende heeft weersproken dat volgens Stedelink gedurende de verzetprocedure de huurachterstand opnieuw is opgelopen. Van een misslag is dan ook niet gebleken.
5.12.
Evenmin is sprake van een misslag ten aanzien van het oordeel van de kantonrechter dat [eiser] onvoldoende heeft gesteld van welk gebrek sprake is en waarom dit opschorting rechtvaardigt. Ook op dit onderdeel houden de stellingen van [eiser] in deze procedure verband met het oordeel van de kantonrechter in het vonnis van 18 juli 2023. Dit oordeel, en de daaraan ten grondslag liggende feiten en omstandigheden, is onaantastbaar. De kantonrechter verwijst naar rechtsoverweging 5.9. van dit vonnis.
belangenafweging
5.13.
[eiser] heeft verder nog aangevoerd dat de woning voor hem, zijn familie en de Papoea’s van bijzondere betekenis is. Zijn familie heeft de woning na hun gedwongen vertrek uit Nieuw-Guinea bewoond. De woning is ook van betekenis voor de gemeenschap van Papoea’s en wordt gebruikt als opvang en ontmoetingsplek. Ook zou Stedelink ten onrechte niet verder willen onderhandelen over de verkoop van de woning aan [eiser] althans de gemeenschap van Papoea’s, terwijl de rechter op de zitting, dat tot het vonnis van 18 juli 2023 heeft geleid, Stedelink daartoe wél heeft bevolen.
5.14.
De kantonrechter heeft met veel interesse geluisterd naar de op de zitting gegeven toelichting over de geschiedenis van de familie [familienaam] en meer in het bijzonder de strijd voor een onafhankelijk West-Papoea. Dat de woning voor [eiser] en diens familie, die als gemachtigden aanwezig waren, van grote betekenis is, is zowel de kantonrechter als Stedelink onmiskenbaar. De omstandigheid dat als gevolg van de ontruiming de woning niet meer beschikbaar is voor de opvang van anderen dan [eiser] en als ontmoetingsplaats voor Papoea’s dient, is echter geen belang dat in dit toetsingskader gewicht in de (belangen)weegschaal legt. Daarmee wil de kantonrechter niets afdoen aan de belangrijke functie die de woning als ‘centrum voor de toekomst’ voor deze gemeenschap heeft.
Ten aanzien van het hiervoor beschreven ‘eigen’ belang van [eiser] geldt dat de ontruiming voor [eiser] ingrijpende gevolgen heeft, maar deze zijn het voorzienbare gevolg van de door de kantonrechter in het vonnis van 4 juli 2024 uitgesproken ontruiming en kunnen onder de gegeven omstandigheden niet leiden tot het oordeel dat Stedelink geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij tenuitvoerlegging van het vonnis. Stedelink heeft er daarbij op gewezen dat zij een sociale verhuurder is en de woning, die negen kamers heeft, gelet op de krapte op de sociale woningmarkt, zo snel mogelijk ter beschikking wil stellen aan een groot gezin. Stedelink heeft tijdens de zitting aangegeven bekend te zijn met de voorgeschiedenis en de wens om de woning aan te kopen. Wat er verder ook zij van de redenen die tot het staken van de gesprekken over de aankoop van de woning hebben geleid, dat Stedelink door de rechter is bevolen om over de verkoop te onderhandelen blijkt nergens uit. In het kader van de belangenafweging speelt de wens om de woning te kopen verder geen rol.
5.15.
De kantonrechter is dan ook van oordeel dat niet is gebleken van omstandigheden die meebrengen dat het belang van [eiser] bij behoud van de bestaande toestand, totdat op het door hem nog in te stellen hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van Stedelink bij de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis.
geen noodtoestand
5.16.
Rest de stelling van [eiser] dat ontruiming leidt tot een noodtoestand. Ter onderbouwing van die stelling voert [eiser] aan dat hij als gevolg van de ontruiming geen vaste woon- of verblijfplaats heeft en mogelijk het land wordt uitgezet. [eiser] heeft deze stelling op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Daarbij komt dat [eiser] op grond van een reguliere asielvergunning voor onbepaalde tijd in Nederland verblijft en staatloos is. Het is voor de kantonrechter onduidelijk gebleven op welke grond [eiser] stelt dat hij als gevolg van de ontruiming Nederland mogelijk moet verlaten.
5.17.
Daarbij wordt nog overwogen dat een ontruiming het risico met zich brengt dat ten tijde van die ontruiming er geen of een minder passend alternatief voor woonruimte voorhanden is. Dat is zonder meer een zware consequentie van het vonnis van de kantonrechter maar kan op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat sprake is van een noodtoestand, althans van een omstandigheid die maakt dat het belang van [eiser] zwaarder moet wegen dat het belang van Stedelink. De ontruiming is immers een gevolg van de toerekenbare tekortkoming van de nakoming van de huurovereenkomst door [eiser] die dermate ernstig is dat deze de ontbinding van de huurovereenkomst en daarmee de ontruiming in beginsel rechtvaardigt.
slotsom
5.18.
Slotsom in dit kort geding is dat niet is gebleken dat sprake is van een kennelijke misslag of een noodtoestand aan de zijde van [eiser] . Voor zover er onvoldoende aandacht is gegeven in het vonnis aan de belangafweging met betrekking tot de uitvoerbaarverklaring, is daar met het voorgaande in voorzien. Er zijn verder geen andere gronden aangevoerd op grond waarvan de tenuitvoerlegging van het vonnis moet worden geschorst.
proceskosten
5.19.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Stedelink worden begroot op:
- salaris advocaat € 543,00
- nakosten
€ 135,00(plus de kosten van betekening
zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 678,00

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen onder 4.1. sub a., c. en d.,
6.2.
wijst de overige vorderingen af,
6.3.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 678,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig heeft betaald en het vonnis daarna wordt betekend,
6.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Nobel en in het openbaar uitgesproken op 16 augustus 2024.