Op 25 juli 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. I. de Vink, beroep heeft ingesteld tegen een huisverbod dat door de burgemeester van Delft was opgelegd. Dit huisverbod was van kracht van 1 juli 2024 tot 11 juli 2024 en was later verlengd tot 29 juli 2024. Verzoeker betoogde dat het huisverbod in strijd was met het zorgvuldigheidsbeginsel, omdat hij geen afschrift van de beschikking had ontvangen en niet was gewezen op de mogelijkheid van rechtsbijstand. De burgemeester verdedigde de verlenging van het huisverbod door te stellen dat er nog steeds een dreiging van gevaar bestond, ook al verbleven de achterblijfster en de kinderen tijdelijk in Polen.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de bestreden beschikking niet in strijd was met het zorgvuldigheidsbeginsel en dat de burgemeester terecht had geoordeeld dat er sprake was van een situatie die een huisverbod rechtvaardigde. Echter, op de zitting van 25 juli 2024 kwam de voorzieningenrechter tot de conclusie dat de omstandigheden inmiddels waren veranderd. De achterblijfster en de kinderen waren naar Polen vertrokken en zouden pas op 30 juli 2024 terugkeren. Hierdoor was er geen sprake meer van een dreiging van gevaar voor de achterblijfster en de kinderen. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het besluit van 10 juli 2024 en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. Tevens werd de gemeente Delft veroordeeld in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.750,-.
De uitspraak werd gedaan in het openbaar door mr. H. Dragtsma, (kinder)rechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Sluijmer als griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.