ECLI:NL:RBDHA:2024:13041

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juli 2024
Publicatiedatum
16 augustus 2024
Zaaknummer
C/09/669946 / FA RK 24-5308
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen huisverbod opgelegd door burgemeester van Delft

Op 25 juli 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. I. de Vink, beroep heeft ingesteld tegen een huisverbod dat door de burgemeester van Delft was opgelegd. Dit huisverbod was van kracht van 1 juli 2024 tot 11 juli 2024 en was later verlengd tot 29 juli 2024. Verzoeker betoogde dat het huisverbod in strijd was met het zorgvuldigheidsbeginsel, omdat hij geen afschrift van de beschikking had ontvangen en niet was gewezen op de mogelijkheid van rechtsbijstand. De burgemeester verdedigde de verlenging van het huisverbod door te stellen dat er nog steeds een dreiging van gevaar bestond, ook al verbleven de achterblijfster en de kinderen tijdelijk in Polen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de bestreden beschikking niet in strijd was met het zorgvuldigheidsbeginsel en dat de burgemeester terecht had geoordeeld dat er sprake was van een situatie die een huisverbod rechtvaardigde. Echter, op de zitting van 25 juli 2024 kwam de voorzieningenrechter tot de conclusie dat de omstandigheden inmiddels waren veranderd. De achterblijfster en de kinderen waren naar Polen vertrokken en zouden pas op 30 juli 2024 terugkeren. Hierdoor was er geen sprake meer van een dreiging van gevaar voor de achterblijfster en de kinderen. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het besluit van 10 juli 2024 en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. Tevens werd de gemeente Delft veroordeeld in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.750,-.

De uitspraak werd gedaan in het openbaar door mr. H. Dragtsma, (kinder)rechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Sluijmer als griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank Den haag
Voorzieningenrechter
Rekestnummers: KG ZA 24-690 (voorlopige voorziening) en FA RK 24-5308 (hoofdzaak)
Zaaknummers: C/09/669950 (voorlopige voorziening) en C/09/669946 (hoofdzaak)

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

Gedaan op 25 juli 2024
Naar aanleiding van het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en met toepassing van artikel 8:86 van die wet op het beroep van:

[verzoeker, tevens eiser] ,

verzoeker, tevens eiser,
wonende in [woonplaats 1] ,
gemachtigde: mr. I. de Vink in Rijswijk,
tegen

de burgemeester van de gemeente DELFT,

verweerder.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[belanghebbende] ,

achterblijfster,
wonende in [woonplaats 2] .

IProcedure

Bij beschikking van 1 juli 2024 heeft verweerder aan verzoeker een huisverbod op grond van artikel 2 van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth) opgelegd, van 1 juli 2024 (16.05 uur) tot 11 juli 2024 (16.05 uur uur), ter zake van de woning aan de [adres] in ( [postcode] ) [plaats] , tevens inhoudend een contactverbod met de aldaar woonachtige achterblijfster en de minderjarigen:
  • [de minderjarige 1] (hierna: [de minderjarige 1] ), geboren op [geboortedag 1] 2010 in [geboorteplaats 1] , Polen;
  • [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2016 in [geboorteplaats 1] , Polen;
  • [de minderjarige 3] , geboren op [geboortedag 3] 2021 in [geboorteplaats 2] .
Bij beschikking van 10 juli 2024 heeft verweerder het huis- en contactverbod verlengd tot 29 juli 2024 (16.05 uur).
Tegen de verlengingsbeschikking heeft verzoeker beroep ingesteld en een verzoek om een voorlopige voorziening bij de voorzieningenrechter ingediend, met veroordeling van verweerder in de proceskosten.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.
Mede gelet op artikel 7 Wth heeft de voorzieningenrechter [de minderjarige 1] niet in de gelegenheid gesteld om zijn mening kenbaar te maken.
De zitting heeft plaatsgevonden op 25 juli 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • verzoeker bijgestaan door zijn gemachtigde;
  • mr. [naam 1] namens verweerder;
  • [naam 2] namens Veilig Thuis.
Achterblijfster is niet op de zitting verschenen.
Na sluiting van het onderzoek op de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan. De beslissing en de gronden daarvan luiden als volgt.

II Beoordeling

In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en er bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86 eerste lid Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Wettelijk kader
Op grond van artikel 2 eerste lid Wth kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon, indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging op grond van artikel 9 Wth.
Op grond van artikel 6 tweede lid Wth betrekt de voorzieningenrechter bij de beoordeling van het huisverbod ook de feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na het opleggen van het huisverbod.
Op grond van artikel 9 eerste lid Wth kan de burgemeester een huisverbod verlengen tot ten hoogste vier weken nadat het is opgelegd indien de dreiging van het gevaar, of het ernstige vermoeden daarvan, zich voortzet.
Standpunt verzoeker
Verzoeker heeft betoogd dat de bestreden beschikking in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel. Hoewel zijn telefoonnummer en e-mailadres bekend waren bij verweerder, heeft verzoeker geen afschrift van de bestreden beschikking ontvangen. Daarnaast is verzoeker niet gewezen op de mogelijkheid van het krijgen van rechtsbijstand. Voorts stelt verzoeker dat er nu geen grond meer is om het huisverbod in stand te laten, omdat niet langer sprake is van een ernstig en onmiddellijk gevaar nu achterblijfster en de kinderen van 16 juli 2024 tot en met 30 juli 2024 in Polen verblijven.
Standpunt verweerder
Verweerder heeft zich onder verwijzing naar de bestreden beschikking en de op de zaak betrekking hebbende stukken op het standpunt gesteld dat het huisverbod terecht is verlengd. Verweerder acht het van belang dat binnen de periode van het huisverbod wordt geprobeerd om – ook al zou achterblijfster met de kinderen in Polen zijn – alsnog een netwerkgesprek te laten plaatsvinden en veiligheidsafspraken te maken. Verweerder ziet dan ook geen aanleiding om het huisverbod nu in te trekken.
Toetsing verlenging van het huisverbod (10 juli 2024)
De voorzieningenrechter constateert dat verzoeker alleen beroep heeft ingesteld tegen de verlenging van het huisverbod en dat verzoeker tegen de oorspronkelijke oplegging van het huisverbod geen rechtsmiddel heeft ingesteld. De voorzieningenrechter gaat er dan ook van uit dat verweerder bij de oorspronkelijke oplegging terecht heeft geoordeeld dat sprake was van een situatie zoals bedoeld in artikel 2 Wth. Nu moet gelet op artikel 9 Wth in de eerste plaats worden bezien of op het moment van het nemen van het bestreden besluit nog steeds sprake was van een dergelijke situatie.
De voorzieningenrechter is allereerst van oordeel dat de bestreden beschikking niet in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel. In de bestreden beschikking is verzoeker gewezen op de mogelijkheid van rechtsbijstand en een afschrift van de beschikking is ter inzage gelegd voor verzoeker. Daarvan is verzoeker per sms-bericht op de hoogte gesteld door verweerder. Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder terecht heeft aangenomen dat op het moment van verlenging van het huisverbod nog immer sprake was van dreiging van gevaar of het ernstige vermoeden daarvan. Gebleken is dat de situatie op 10 juli 2024 ten opzichte van 1 juli 2024 (de datum van de eerste oplegging van het huisverbod) nog onveranderd was. Er had geen netwerkgesprek plaatsgevonden en er waren daardoor ook geen veiligheidsafspraken gemaakt.
Daarnaast is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder ten aanzien van verzoeker bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid van zijn discretionaire bevoegdheid tot verlenging van het huisverbod gebruik heeft gemaakt. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat het belang van achterblijfster – als hoofdverzorgster van de kinderen – en de kinderen om in de woning te kunnen verblijven prevaleert boven het belang van verzoeker.
Toetsing op dit moment (25 juli 2024)
De voorzieningenrechter ziet zich tot slot voor de vraag gesteld of na het nemen van het bestreden besluit sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden die ertoe zouden moeten leiden dat het huisverbod wordt opgeheven. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is hiervan sprake.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het in stand laten van het huisverbod niet langer proportioneel is. Achterblijfster en de kinderen zijn rond 16 juli 2024 naar Polen vertrokken en uit de stukken is genoegzaam gebleken dat zij pas op 30 juli 2024 zullen terugkeren naar Nederland. Daarom is er geen sprake meer van dreiging van gevaar of het ernstige vermoeden daarvan voor achterblijfster en de kinderen voor de duur van het huisverbod.
Het huisverbod in stand laten om verzoeker en achterblijfster alsnog in de gelegenheid te stellen om digitaal deel te nemen aan een netwerkgesprek en om veiligheidsafspraken te laten maken, zoals door verweerder is betoogd, ligt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet in de rede, temeer omdat achterblijfster niet bereikbaar is gebleken voor de hulpverlening. Het (financiële) belang van verzoeker weegt op dit moment zwaarder. Dit neemt overigens niet weg dat verzoeker en achterblijfster in gesprek moeten gaan met Delft Support en de hulpverlening moeten (blijven) accepteren.
Het voorgaande betekent dat het beroep tegen de bestreden beschikking gegrond zal worden verklaard. Er bestaat geen belang meer bij het treffen van een voorlopig voorziening, zodat het verzoek daartoe zal worden afgewezen.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75 eerste lid Awb te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.750,- (1 punt voor het verzoekschrift in combinatie met het beroepsschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1).

III Beslissing

De voorzieningenrechter:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het besluit van 10 juli 2024 met ingang van 25 juli 2024 en bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van 10 juli 2024 tot 25 juli 2024 in stand blijven;
wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af;
veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.750,- en wijst de gemeente Delft aan als de rechtspersoon die deze kosten aan verzoeker moet vergoeden.
Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2024 door mr. H. Dragtsma, (kinder)rechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Sluijmer als griffier.

RECHTSMIDDEL

Tegen deze uitspraak kan – voor zover daarin is beslist in de hoofdzaak met het rekestnummer FA RK 24-5308 – binnen zes weken van verzending van dit proces-verbaal hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op: