In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 15 augustus 2024, wordt het beroep van een Turkse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, die op 15 december 2022 een aanvraag indiende, werd geconfronteerd met een afwijzing door de minister van Asiel en Migratie op 13 februari 2024, die de aanvraag als kennelijk ongegrond bestempelde. De rechtbank behandelt het beroep, waarin de eiser stelt dat hij vreest voor vervolging in Turkije vanwege zijn vermeende betrokkenheid bij de Gülenbeweging en zijn Koerdische etniciteit. De rechtbank concludeert dat de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen, omdat de verklaringen van de eiser inconsistent en ongeloofwaardig zijn. De rechtbank wijst erop dat de eiser geen documenten heeft overgelegd die zijn claims ondersteunen, en dat zijn verklaringen niet overeenkomen met die van zijn vader. De rechtbank oordeelt dat de minister de vrees voor vervolging niet geloofwaardig heeft geacht, mede omdat de eiser legaal Turkije heeft verlaten en geen bewijs heeft geleverd van mishandelingen of vervolging. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de eiser moet terugkeren naar Turkije en geen proceskostenvergoeding ontvangt.