ECLI:NL:RBDHA:2024:13015

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juli 2024
Publicatiedatum
15 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.28223
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 juli 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser met Marokkaanse nationaliteit. De maatregel was opgelegd door de Minister van Migratie en Asiel op 13 juli 2024, met als doel de identiteit en nationaliteit van de eiser vast te stellen en gegevens te verkrijgen voor de beoordeling van zijn asielaanvraag. Eiser heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht.

Tijdens de zitting op 22 juli 2024 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. H.K. Jap A Joe, en is er een tolk aanwezig geweest. De minister werd vertegenwoordigd door mr. G.T. Cambier. Eiser heeft aangevoerd dat hij volstaan had kunnen worden met een lichter middel dan de maatregel van bewaring, aangezien hij een asielaanvraag had ingediend en een partner en kind heeft bij wie hij kan verblijven. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de gronden voor de maatregel van bewaring, zowel zwaar als licht, voldoende zijn om de maatregel te rechtvaardigen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er een risico op onttrekking aan toezicht bestaat, gezien het feit dat eiser eerder met onbekende bestemming is vertrokken. De rechtbank heeft ook ambtshalve getoetst of de maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig was, maar heeft geconcludeerd dat dit niet het geval was. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.28223
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. H.K. Jap A Joe), en
de Minister van Migratie en Asiel, de minister (gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 13 juli 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 22 juli 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen T. Slimane. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1981.
Bewaringsgronden
2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd, niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat de zware en lichte gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd de maatregel kunnen dragen.
Lichter middel
4. Eiser stelt dat volstaan kon worden met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Eiser heeft een asielaanvraag ingediend, daarom zou het in zijn geval juist zijn om hem naar Ter Apel te brengen. Dat is immers de plaats waar het resultaat van asielaanvragen kan worden afgewacht. Verder heeft eiser ook een partner en een kind waarbij hij kan verblijven.
5. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de minister had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel. Uit de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd en de motivering daarvan volgt al dat er sprake is van een risico op onttrekking aan toezicht. Hieruit blijkt onder meer dat eiser al eerder met onbekende bestemming is vertrokken. Dat eiser een asielaanvraag heeft ingediend, betekent niet dat hij naar Ter Apel gestuurd had moeten worden, om daar het resultaat van zijn asielprocedure af te wachten. De kans bestaat dat eiser zich dan wederom zal onttrekken aan het toezicht. Eisers partner en kind verblijven in een COa-locatie en eiser staat ook niet ingeschreven op dat adres. In de maatregel van bewaring staat dat ambtshalve bekend is dat eiser verdacht wordt van mishandeling en bedreiging van zijn partner en kind, maar daarvoor zijn verder geen aanknopingspunten in het dossier gevonden en de minister kon dat ook niet verder toelichten. De minister heeft verwezen naar de (verdere) motivering in de maatregel en die is naar het oordeel van de rechtbank voldoende. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
6. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.

Conclusie

7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I. van Meel, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
24 juli 2024

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.