ECLI:NL:RBDHA:2024:13013

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juli 2024
Publicatiedatum
15 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.28346
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Algerijnse vreemdeling en de rechtmatigheid van de maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 juli 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) rechtmatig was. De minister van Asiel en Migratie had op 11 juli 2024 de maatregel van bewaring opgelegd, omdat er een risico bestond dat de vreemdeling zich aan het toezicht zou onttrekken en de uitzettingsprocedure zou beletten. De rechtbank heeft het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard, omdat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting en er zicht is op uitzetting naar Algerije.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De vreemdeling, die van Algerijnse nationaliteit is, heeft geen rechtmatig verblijf in Nederland en heeft eerder een terugkeerbesluit en inreisverbod gekregen. De rechtbank concludeerde dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende waren en dat er geen persoonlijke belangen van de vreemdeling waren die de bewaring onevenredig bezwarend maakten. De rechtbank heeft ook ambtshalve getoetst of de maatregel onrechtmatig was, maar vond geen aanleiding om dit te concluderen.

De uitspraak werd gedaan door mr. D. Verduijn, in aanwezigheid van griffier Z.P. de Wilde. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.28346
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer: [V-nummer] , (gemachtigde: mr. A. Hol),

en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister,
(gemachtigde: mr. N. Schoonbrood).

Procesverloop

Bij besluit van 11 juli 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 22 juli 2024 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen in het detentiecentrum Rotterdam, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is daar verschenen T. Slimane. De minister heeft zich op de rechtbank in Utrecht laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1995.
2. De maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht
Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3. De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de minister overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
4. De minister heeft ter zitting de lichte gronden 4b en 4e laten vallen.
5. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid ambtshalve.
Grondslag en gronden
6. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Eiser heeft geen rechtmatig verblijf, nu aan eiser op 16 januari 2024 een meeromvattende beschikking met terugkeerbesluit en inreisverbod voor de duur van twee jaar is opgelegd. De rechtbank is verder van oordeel dat de resterende gronden, die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen, in samenhang bezien en gelet op de motivering daarvan, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en dat voldoende grond bestaat voor het standpunt van de minister dat er een risico op onttrekking bestaat.
Lichter middel
7. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, het feit dat eiser geen gevolg heeft gegeven aan de plicht tot terugkeer en de verklaringen van eiser dat hij niet wil terugkeren naar Algerije, is de minister er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstaat daarom niet om de uitzetting van eiser te verzekeren. Verder is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de minister aanleiding heeft moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen. De minister heeft de medische omstandigheden van eiser kenbaar bij de belangenafweging betrokken.
Voortvarendheid en zicht op uitzetting
8. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting en dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. Op 11 juli 2024 is een vertrekgesprek gevoerd en er wordt gerappelleerd op de op 24 mei 2024 bij de Algerijnse autoriteiten ingediende laissez passer aanvraag.
Ambtshalve toetsing
9. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
25 juli 2024

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.