ECLI:NL:RBDHA:2024:13002

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 augustus 2024
Publicatiedatum
15 augustus 2024
Zaaknummer
09-304590-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring medeplegen poging tot zware mishandeling van een trambestuurder te Zoetermeer met vrijspraak voor poging tot doodslag

Op 15 augustus 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 2007, die beschuldigd werd van medeplegen van een poging tot zware mishandeling van een trambestuurder in Zoetermeer op 2 november 2023. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn broer, de medeverdachte, betrokken waren bij een gewelddadige confrontatie met het slachtoffer, waarbij het slachtoffer meerdere vuistslagen en schoppen heeft gekregen, zelfs terwijl hij op de grond lag. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag, omdat er onvoldoende bewijs was voor opzet op de dood van het slachtoffer. De rechtbank concludeerde dat het hoofd van het slachtoffer, ondanks de verwondingen, bestand was tegen de impact van de slagen, en dat er geen aanmerkelijke kans op de dood was aangetoond.

De verdachte is verminderd toerekeningsvatbaar bevonden en veroordeeld tot een jeugddetentie van 7 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van het geweld, de omstandigheden waaronder het is gepleegd, en de persoonlijke situatie van de verdachte, die een geschiedenis van trauma en gedragsproblemen heeft. De rechtbank heeft benadrukt dat dergelijk geweld in het openbaar vervoer onacceptabel is en dat het de veiligheid van medewerkers in gevaar brengt. De verdachte moet zich houden aan de voorwaarden die zijn opgelegd door de Raad voor de Kinderbescherming, waaronder behandeling voor emotieregulatie en traumagerelateerde problematiek.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09-304590-23
Datum uitspraak: 15 augustus 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaak tegen de verdachte:
[de verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedag] 2007 te [geboorteplaats],
inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen:
[adres], [postcode] te [woonplaats],
ten tijde van de zitting preventief gedetineerd in [locatie] te [plaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de besloten terechtzitting van 6 mei 2024 (pro forma) en 1 augustus 2024 (inhoudelijke behandeling).
De strafzaak tegen de verdachte is gelijktijdig, doch niet gevoegd, behandeld met de strafzaak tegen medeverdachte [naam 2] (09-310274-23).
De officier van justitie in deze zaak is mr. T. Nauta en de advocaat van de verdachte is
mr. J. Klein Molekamp te Den Haag. De verdachte is op de terechtzitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 2 november 2023 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [naam 1] opzettelijk van het leven te beroven, immers heeft verdachte
- ( met de vuist) tegen het gezicht en/of hoofd, althans het lichaam van die [naam 1] geslagen waardoor die [naam 1] ten val is gekomen, en/of
- ( vervolgens) terwijl die [naam 1] op de grond lag, tegen het gezicht/lichaam van die [naam 1] geslagen en/of hem over de grond gesleept/getrokken, en/of
- terwijl die [naam 1] op de grond lag, tegen het lichaam van die [naam 1] geschopt, en/of
- ( met de knie) tegen het hoofd/gezicht, althans het lichaam van die [naam 1] getrapt, en/of
- ( vervolgens) het hoofd, althans het lichaam van die [naam 1] tegen een metalen reling/hek geduwd/geslagen, en/of
- die [naam 1] in een nekklem/wurggreep gehouden, althans zijn armen om de keel/nek van die [naam 1] geklemd en/of (vervolgens) die [naam 1] aan zijn keel/nek omhoog getrokken/getild, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 november 2023 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [naam 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, immers heeft verdachte
- ( met de vuist) tegen het gezicht en/of hoofd, althans het lichaam van die [naam 1]
geslagen waardoor die [naam 1] ten val is gekomen, en/of
- ( vervolgens) terwijl die [naam 1] op de grond lag, tegen het gezicht/lichaam van die
[naam 1] geslagen en/of hem over de grond gesleept/getrokken, en/of
- terwijl die [naam 1] op de grond lag, tegen het lichaam van die [naam 1] geschopt, en/of
- ( met de knie) tegen het hoofd/gezicht, althans het lichaam van die [naam 1] getrapt, en/of
- ( vervolgens) het hoofd, althans het lichaam van die [naam 1] tegen een metalen reling/hek geduwd/geslagen, en/of
- die [naam 1] in een nekklem/wurggreep gehouden, althans zijn armen om de keel/nek van die [naam 1] geklemd en/of (vervolgens) die [naam 1] aan zijn keel/nek omhoog getrokken/getild, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Inleiding
De rechtbank stelt vast dat op 2 november 2023 in Zoetermeer een confrontatie heeft plaatsgevonden tussen de verdachte en zijn broer [naam 2] enerzijds en de aangever anderzijds. Bij de confrontatie hebben de verdachte en zijn broer geweldshandelingen gepleegd tegen het hoofd en het lichaam van de aangever. De aangever heeft als gevolg daarvan letsel opgelopen, onder andere vier scheurwonden (een op het achterhoofd en drie rondom de rechter oogkas), een zwelling rondom het rechteroog en breuken in de snijranden van zijn voortanden.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of het handelen van de verdachte gekwalificeerd kan worden als medeplegen van een poging tot doodslag (primair) of medeplegen van een poging tot zware mishandeling (subsidiair).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van het primair ten laste gelegde bepleit en zich met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Op specifieke (bewijs)verweren van de raadsman zal hierna - voor zover relevant - nader
worden ingegaan.
3.3
Vrijspraak medeplegen van poging tot doodslag
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte primair ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. Om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van het medeplegen van een poging tot doodslag dient te worden vastgesteld dat de verdachte opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Voor vol opzet op de dood van het slachtoffer ontbreekt naar het oordeel van de rechtbank het bewijs. Voor de beoordeling van de vraag of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood is vereist dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer door zijn gedragingen zou komen te overlijden. De beantwoording van de vraag of de gedraging van de verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank stelt op basis van de camerabeelden vast dat het slachtoffer een grote hoeveelheid vuistslagen van beide verdachten tegen zijn gezicht, hoofd en lichaam heeft gekregen, ook terwijl hij op de grond lag. Daarnaast heeft de medeverdachte [naam 2] het hoofd van het slachtoffer tegen een reling geduwd en heeft de medeverdachte zijn arm om de nek van het slachtoffer geklemd, en zo het slachtoffer omhoog getrokken. Ook is het slachtoffer, terwijl hij op de grond lag, door de verdachte tegen zijn lichaam geschopt. De rechtbank kan op basis van de beelden niet vaststellen dat het slachtoffer (met de knie) tegen zijn hoofd/gezicht is getrapt. Weliswaar is te zien dat het linkerbeen van de verdachte omhooggaat in de richting van het bovenlichaam van het slachtoffer, maar de rechtbank kan niet vaststellen of dit raak was en indien raak, waar het slachtoffer dan op het lichaam of het hoofd zou zijn geraakt. Ook van het vasthouden van het slachtoffer bij de nek kan de rechtbank niet vast stellen met welke kracht dit is gebeurd en of dit een potentieel dodelijke nekklem/wurggreep is geweest, zoals ten laste gelegd.
Ondanks de vaststelling dat de aangever van de verdachten een grote hoeveelheid vuistslagen en een aantal schoppen heeft gekregen, is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat om te kunnen vaststellen dat de verdachte en de medeverdachte door dit geweld de aanmerkelijke kans op het overlijden van het slachtoffer in het leven hebben geroepen. Het hoofd is – op enkele kwetsbare delen na, zoals de slaap – hard en bestand tegen een mate van directe impact, zeker indien er geen wapens worden gebruikt. Op basis van de beschikbare informatie in het dossier kan niet worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans bestond dat het door de verdachten gepleegde geweld tot de dood van het slachtoffer had kunnen leiden. Daartoe zou een nadere forensisch-medische onderbouwing nodig zijn. Bovendien is het fysieke letsel zoals dat uit het dossier blijkt, van relatief geringe aard, zodat ook dit geen aanleiding is om tot een ander oordeel te komen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de verdachte en de medeverdachte met hun handelen een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer in het leven hebben geroepen. De conclusie moet daarom zijn dat het voorwaardelijk opzet van de verdachte op de dood van de aangever niet bewezen kan worden. Van het ten laste gelegde medeplegen van een poging tot doodslag zal de verdachte dan ook worden vrijgesproken.
3.4
Gebruikte bewijsmiddelen voor het subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank zal voor het subsidiair ten laste gelegde feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit bewezen verklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2023344728, van de politie eenheid Den Haag, Districtsrecherche Zoetermeer - Leidschendam/Voorburg, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 182).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 1 augustus 2024;
2. De eigen waarneming van de rechtbank van de getoonde camerabeelden, gedaan op de terechtzitting van 1 augustus 2024;
3. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 1], opgemaakt op 3 november 2023
(p. 52-57).
De rechtbank acht op basis van bovengenoemde bewijsmiddelen wel bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot zware mishandeling van aangever.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
(Subsidiair)
hij op 2 november 2023 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met een ander ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader voorgenomen misdrijf om aan [naam 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, immers heeft verdachte
- (met de vuist) tegen het gezicht en/of hoofd, althans het lichaam van die [naam 1]
geslagen, en
- (vervolgens) terwijl die [naam 1] op de grond lag, tegen het gezicht/lichaam van die
[naam 1] geslagen en hem over de grond gesleept/getrokken, en
- terwijl die [naam 1] op de grond lag, tegen het lichaam van die [naam 1] geschopt, en
- (vervolgens) het hoofd, althans het lichaam van die [naam 1] tegen een reling geduwd, en
- zijn armen om de nek van die [naam 1] geklemd en (vervolgens) die [naam 1] aan zijn nek
omhoog getrokken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De op te leggen straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 9 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De officier van justitie heeft gevorderd 196 dagen daarvan onvoorwaardelijk en het overige gedeelte voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van 2 jaren en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad). De officier van justitie heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de strafeis van de officier van justitie te hoog is. De raadsman heeft verzocht rekening te houden met de omstandigheid dat de verdachte al een lange periode vastzit en dat de noodzakelijke behandeling tot op heden niet van de grond is gekomen. Daarnaast is verzocht rekening te houden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdediging heeft ingestemd met de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit de rapportages en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte (destijds 16 jaar) heeft zich op 2 november 2023 samen met de medeverdachte (zijn 18-jarige broer) schuldig gemaakt een poging tot zware mishandeling van een trambestuurder van HTM. De verdachte was samen met zijn broer aan het schuilen in een lift op het perron. Hij blokkeerde de liftdeuren met zijn step waardoor de lift niet door anderen kon worden gebruikt. De trambestuurder sprak hen daarop aan, waarop de verdachten volstrekt buitensporig hebben gereageerd. De verdachte en zijn broer hebben het slachtoffer veelvuldig geslagen en geschopt. Het excessieve geweld ging door terwijl de slachtoffer op de grond lag en zelfs toen hij met zijn hoofd op een reling lag. Het slachtoffer was hierbij weerloos, hij gebruikte zelf geen enkel geweld, en heeft slechts geprobeerd om zichzelf te beschermen. Desondanks hebben de verdachten op geen enkel moment zelf besloten dat het wel genoeg was, maar gingen ze beiden door met het toepassen van maximaal geweld. Als omstanders niet hadden ingegrepen, had het voor het slachtoffer veel erger kunnen aflopen. Het ogenschijnlijke gemak waarmee de verdachte is overgegaan tot dit geweld en daar pas mee stopte toen door omstanders werd ingegrepen, baart de rechtbank ernstig zorgen.
De verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft als gevolg van de mishandeling letsel opgelopen. Hij ondervindt niet alleen fysiek leed, maar ook mentale gevolgen van dit geweld. Uit het dossier blijkt dat zijn PTSS door dit voorval is teruggekeerd.
Bovendien is dit alles gebeurd op een tramperron in Zoetermeer. Dergelijk gedrag op zo’n openbare plek draagt bij aan gevoelens van onveiligheid en verontwaardiging bij degenen die daarvan getuige zijn en in de samenleving als geheel.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 5 april 2024 waaruit is gebleken dat hij niet eerder is veroordeeld. Dit gegeven heeft verder geen invloed op de strafoplegging.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 25 juli 2024 en de mondelinge toelichting die daarop door de zittingsvertegenwoordiger [vertegenwoordiger] ter zitting is gegeven. Daaruit volgt – kort samengevat – dat de kans op herhaling als laag wordt ingeschat. Tegelijkertijd bestaan er zorgen omdat de verdachte op bepaalde momenten zijn gedrag niet onder controle lijkt te hebben. Het gaat hier om de mogelijke gevolgen van het door de verdachte meegemaakte huiselijk geweld op zijn ontwikkeling en gedrag. Hij heeft een onverwerkt trauma en onvoldoende handvatten om zijn emoties tijdig aan te voelen of zichzelf te reguleren. De verdachte heeft een gespecialiseerde woonplek nodig, waar ook behandeling wordt aangeboden en sprake is van een traumasensitieve aanpak.
De Raad adviseert een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen gelijk aan de dagen die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast wordt een voorwaardelijke jeugddetentie geadviseerd om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. De bijzondere voorwaarden die daarbij worden geadviseerd, zijn een plaatsing bij De Catamaran of een andere zorginstelling, meewerken aan behandeling gericht op zijn emotieregulatie en traumagerelateerde problematiek, meewerken aan systemische begeleiding/behandeling, meewerken aan coaching, meewerken aan het vinden en behouden van een dagbesteding en de meldplicht bij de jeugdreclassering. De zittingsvertegenwoordiger zet haar vraagtekens bij de bijzondere voorwaarde waarbij de verdachte moet meewerken aan systemische begeleiding/behandeling. Ten eerste omdat de verdachte wat de Raad betreft bij De Catamaran kan worden geplaatst. Ten tweede is het niet wenselijk dat hij kan worden teruggemeld als de moeder niet meewerkt aan de systeembehandeling.
De deskundige J. Nauman, werkzaam bij Jeugdbescherming west, heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat de verdachte per 5 augustus 2024 bij De Catamaran kan worden geplaatst. Het is voor de verdachte van groot belang dat hij de behandeling aangaat. De behandeling duurt gemiddeld één jaar. Daarna zal met de verdachte gekeken moeten worden hoe hij zijn leven verder zal inrichten. Daarom is begeleiding door de jeugdreclassering voor de duur van twee jaar nodig. De verdachte heeft zich vanaf het begin begeleidbaar opgesteld en er is sprake van een goede samenwerking. Hij beseft zich dat hij behandeling nodig heeft. Het is positief dat de verdachte gemotiveerd is voor behandeling bij De Catamaran.
GZ-psycholoog [GZ-psycholoog] heeft een pro Justitia-rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 14 maart 2024. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in. Bij de verdachte is sprake van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling, die zijn oorsprong heeft in een verstoorde hechtingsontwikkeling. De opgroeiomstandigheden van de verdachte kunnen als een dusdanige ingrijpende fase worden beschouwd dat het heeft geleid tot een psychotrauma- en stressorgerelateerde stoornis. Gezien de structurele aard van de pathologie wordt geconcludeerd dat dit heeft doorgewerkt in het tenlastegelegde feit, waardoor wordt geadviseerd om hem dit in een verminderde mate toe te rekenen. Het recidiverisico wordt als matig ingeschat. Het risico op gewelddadig gedrag zal voornamelijk ontstaan op het moment dat de verdachte zich in het nauw gedreven voelt of als hij geschaad wordt in zijn zelfgevoel. Hij zal op zulke momenten overgaan in de overlevingsstand waarbij hij instinctief zal reageren. Om de ontwikkeling van de verdachte te bevorderen en de kans op recidive te beperken, is behandeling noodzakelijk. Traumabehandeling en voortzetting van de MDFT-therapie (Multidimensionele familietherapie) worden geadviseerd. Daarnaast is het van belang dat de verdachte gaat werken aan een reëel toekomstperspectief en het behalen van diploma’s of certificaten. Dit alles kan in het kader van bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke jeugddetentie worden opgelegd.
Toerekeningsvatbaarheid
De rechtbank volgt de conclusies van de GZ-psycholoog voor wat betreft de toerekeningsvatbaarheid en vindt de verdachte daarom verminderd toerekeningsvatbaar.
Strafmodaliteit en strafmaatDe rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen.
De rechtbank ziet in de aard en ernst van het geweld reden om een hogere straf op te leggen dan het oriëntatiepunt voor zware mishandeling. De rechtbank weegt daarbij mee dat sprake was van een twee tegen één situatie, waarbij het slachtoffer vrijwel direct op de grond terechtkwam en zich daardoor niet kon verweren tegen de vele vuistslagen op zijn hoofd. Er werd heftig en langdurig geweld gebruikt jegens het slachtoffer en daar werd pas mee gestopt toen door omstanders werd ingegrepen. Verder acht de rechtbank het in bijzonder kwalijk dat het geweld was gericht tegen een medewerker van het openbaar vervoer (HTM) en dat dit heeft plaatsgevonden in een openbare gelegenheid. De rechtbank tilt extra zwaar aan geweld tegen functionarissen in het openbaar vervoer. Dergelijk gedrag heeft tot gevolg dat deze personen worden belemmerd in hun taakuitoefening en zich in toenemende mate onveilig voelen tijdens hun werk. Bovendien viel het de rechtbank tijdens de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting op dat de verdachte weliswaar heeft gezegd dat hij spijt heeft, maar dat hij tegelijk een deel van de schuld van zich afschuift. De verdachte heeft de aangever aangewezen als degene die verantwoordelijk is voor de aanleiding van het incident. Het baart de rechtbank zorgen dat de verdachte daarmee niet de volledige verantwoordelijkheid voor zijn gedrag neemt.
Gezien de aard en ernst van het feit kan daarop niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een (deels voorwaardelijke) jeugddetentie. De rechtbank is van oordeel dat het voor de verdachte van belang is dat hij zo snel mogelijk kan starten met behandeling bij De Catamaran. De rechtbank vindt daarom dat de verdachte niet terug hoeft naar de jeugdgevangenis.
Alles afwegend zal de rechtbank aan de verdachte een jeugddetentie opleggen van 7 maanden, met aftrek van de tijd die hij vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht (alléén van het onvoorwaardelijk deel van deze straf). De rechtbank zal 3 maanden van die straf voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van 2 jaren en de bijzondere voorwaarden zoals door de Raad geadviseerd (met uitzondering van de systeemtherapie). Dit om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat de verdachte wordt begeleid en behandeld om zo de kans op recidive terug te dringen. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat zij zich ervan bewust is dat de verdachte een langere periode dan het onvoorwaardelijk opgelegde deel in voorarrest heeft gezeten.
Dadelijke uitvoerbaarheidDe verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten medeplegen van een poging tot zware mishandeling.
Gelet op de ernst van het feit en de rapporten omtrent zijn persoon, waaruit naar voren komt dat de verdachte behandeling nodig heeft, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan zonder inzet van passende hulp. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en is gegrond op de artikelen:
45, 47, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 302 van het Wetboek van
Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.5 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:
medeplegen van een poging tot zware mishandeling;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
straf
veroordeelt de verdachte tot:
een
jeugddetentievoor de duur van
7 (ZEVEN) MAANDEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het
onvoorwaardelijkegedeelte van deze jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van deze jeugddetentie, groot
3 (DRIE) MAANDEN,niet ten uitvoer zal worden gelegd als de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
twee jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
zich gedurende een door de jeugdreclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
zich gedurende de proeftijd, of zoveel korter als zijn behandelaars in overleg met de jeugdreclassering nodig achten, voor behandeling zal laten opnemen bij De Catamaran, althans een soortgelijke intramurale instelling, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die de veroordeelde in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven;
3. meewerkt aan behandeling gericht op zijn emotieregulatie en traumagerelateerde problematiek, waarbij de veroordeelde zich zal dienen te houden aan de aanwijzingen die hem daarbij worden gegeven;
4. gedurende de proeftijd onderwijs volgt of andere zinvolle en door de jeugdreclassering goedgekeurde dagbesteding heeft;
5. gedurende de proeftijd meewerkt aan de begeleiding van een coach en zich houdt aan de afspraken die daarbij met hem worden gemaakt;
geeft opdracht aan Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert om toezicht te houden op de naleving van voormelde voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen
aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld
in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden
toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek
van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de
jeugdreclassering, zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht,
daaronder begrepen.
beveelt dat de bovengenoemde voorwaarden en het – op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht – uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
het bevel tot voorlopige hechtenis
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S. van der Harg, kinderrechter, voorzitter
mr. M.P. Meeuwisse, kinderrechter,
en mr. G. Kuijper, rechter,
in tegenwoordigheid van
mrs. E.D.C. Donker Ladrón de Guevara
en R. van Warners, griffiers.
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 augustus 2024.