ECLI:NL:RBDHA:2024:13001

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 augustus 2024
Publicatiedatum
15 augustus 2024
Zaaknummer
09-310274-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing jeugdstrafrecht bij poging tot zware mishandeling en bedreiging met zware mishandeling

Op 15 augustus 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 18-jarige verdachte, die op 2 november 2023 in Zoetermeer betrokken was bij een gewelddadige confrontatie met een trambestuurder. De verdachte werd beschuldigd van medeplegen van een poging tot doodslag en bedreiging met zware mishandeling. Tijdens de zitting op 1 augustus 2024 werd vastgesteld dat de verdachte, samen met zijn broer, de trambestuurder had aangevallen en hem meerdere vuistslagen had gegeven, terwijl het slachtoffer op de grond lag. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag, omdat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte opzet had op de dood van het slachtoffer. De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan medeplegen van een poging tot zware mishandeling en bedreiging. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 7 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en deelname aan een behandeling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, wat invloed had op de strafmaat. De beslissing om het jeugdstrafrecht toe te passen werd genomen op basis van de adviezen van deskundigen, die aangaven dat de verdachte nog pedagogisch beïnvloedbaar was. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, die niet alleen fysiek letsel had opgelopen, maar ook psychische gevolgen ondervond van de aanval.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09-310274-23
Datum uitspraak: 15 augustus 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaak tegen de verdachte:
[de verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedag] 2005 te [geboorteplaats] ,
op dit moment preventief gedetineerd in Penitentiaire Inrichting [locatie] te [plaats 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de besloten terechtzitting van 1 augustus 2024.
De strafzaak tegen de verdachte is gelijktijdig, doch niet gevoegd, behandeld met de strafzaak tegen medeverdachte [naam 2] (09-304590-23).
De officier van justitie in deze zaak is mr. T. Nauta en de advocaat van de verdachte is mr. A.T.C. Castermans te Den Haag. De verdachte is op de terechtzitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 2 november 2023 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [naam 1] opzettelijk van het leven te beroven, immers heeft verdachte
- ( met de vuist) tegen het gezicht en/of hoofd, althans het lichaam van die [naam 1] geslagen waardoor die [naam 1] ten val is gekomen, en/of
- ( vervolgens) terwijl die [naam 1] op de grond lag, tegen het gezicht/lichaam van die [naam 1] geslagen en/of hem over de grond gesleept/getrokken, en/of
- terwijl die [naam 1] op de grond lag, tegen het lichaam van die [naam 1] geschopt, en/of
- ( met de knie) tegen het hoofd/gezicht, althans het lichaam van die [naam 1] getrapt, en/of
- ( vervolgens) het hoofd, althans het lichaam van die [naam 1] tegen een metalen reling/hek geduwd/geslagen, en/of
- die [naam 1] in een nekklem/wurggreep gehouden, althans zijn armen om de keel/nek van die [naam 1] geklemd en/of (vervolgens) die [naam 1] aan zijn keel/nek omhoog getrokken/getild, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 november 2023 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [naam 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, immers heeft verdachte
- ( met de vuist) tegen het gezicht en/of hoofd, althans het lichaam van die [naam 1]
geslagen waardoor die [naam 1] ten val is gekomen, en/of
- ( vervolgens) terwijl die [naam 1] op de grond lag, tegen het gezicht/lichaam van die
[naam 1] geslagen en/of hem over de grond gesleept/getrokken, en/of
- terwijl die [naam 1] op de grond lag, tegen het lichaam van die [naam 1] geschopt, en/of
- ( met de knie) tegen het hoofd/gezicht, althans het lichaam van die [naam 1] getrapt, en/of
- ( vervolgens) het hoofd, althans het lichaam van die [naam 1] tegen een metalen reling/hek geduwd/geslagen, en/of
- die [naam 1] in een nekklem/wurggreep gehouden, althans zijn armen om de keel/nek van die [naam 1] geklemd en/of (vervolgens) die [naam 1] aan zijn keel/nek omhoog getrokken/getild, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
hij op of omstreeks 2 november 2023 te Zoetermeer [naam 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [naam 1] dreigend de woorden toe te voegen "Als je deze man ziet dan moet je hem pakken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Inleiding
De rechtbank stelt vast dat op 2 november 2023 in Zoetermeer een confrontatie heeft plaatsgevonden tussen de verdachte en zijn twee jaar jongere broer [naam 2] enerzijds en de aangever anderzijds. Bij de confrontatie hebben de verdachte en zijn broer geweldshandelingen gepleegd tegen het hoofd en het lichaam van de aangever. De aangever heeft als gevolg daarvan letsel opgelopen, onder andere vier scheurwonden (een op het achterhoofd en drie rondom de rechter oogkas), een zwelling rondom het rechteroog en breuken in de snijranden van zijn voortanden.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of het handelen van de verdachte gekwalificeerd kan worden als medeplegen van een poging tot doodslag (feit 1 primair) of medeplegen van een poging tot zware mishandeling (feit 1 subsidiair). Daarnaast dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of de ten laste gelegde bedreiging bewezen kan worden verklaard (feit 2).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde. Ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie tot vrijspraak gerekwireerd.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte vrijspraak bepleit van het onder feit 1 primair en het onder feit 2 ten laste gelegde. Met betrekking tot het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met het verzoek de verdachte partieel vrij te spreken van de geweldshandelingen dat tegen het hoofd/gezicht van de aangever is getrapt en dat hij door de verdachte in een nekklem/wurggreep is gehouden, omdat dit niet onomstotelijk kan worden vastgesteld.
Op specifieke (bewijs)verweren van de raadsvrouw zal hierna - voor zover relevant - nader
worden ingegaan.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1
Vrijspraak feit 1 primair (medeplegen poging doodslag)
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte primair ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. Om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van het medeplegen van een poging tot doodslag dient te worden vastgesteld dat de verdachte opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Voor vol opzet op de dood van het slachtoffer ontbreekt naar het oordeel van de rechtbank het bewijs. Voor de beoordeling van de vraag of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood is vereist dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer door zijn gedragingen zou komen te overlijden. De beantwoording van de vraag of de gedraging van de verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank stelt op basis van de camerabeelden vast dat het slachtoffer een grote hoeveelheid vuistslagen van beide verdachten tegen zijn gezicht, hoofd en lichaam heeft gekregen, ook terwijl hij op de grond lag. Daarnaast heeft de verdachte het hoofd van het slachtoffer tegen een reling geduwd en heeft de verdachte zijn arm om de nek van het slachtoffer geklemd, en zo het slachtoffer omhoog getrokken. Ook is het slachtoffer, terwijl hij op de grond lag, door medeverdachte [naam 2] tegen zijn lichaam geschopt. De rechtbank kan op basis van de beelden niet vaststellen dat het slachtoffer (met de knie) tegen zijn hoofd/gezicht is getrapt. Weliswaar is te zien dat het linkerbeen van [naam 2] omhooggaat in de richting van het bovenlichaam van het slachtoffer, maar de rechtbank kan niet vaststellen of dit raak was en indien raak, waar het slachtoffer dan op het lichaam of het hoofd zou zijn geraakt. Ook van het vasthouden van het slachtoffer bij de nek kan de rechtbank niet vast stellen met welke kracht dit is gebeurd en of dit een potentieel dodelijke nekklem/wurggreep is geweest, zoals ten laste gelegd.
Ondanks de vaststelling dat de aangever van de verdachten een grote hoeveelheid vuistslagen en een aantal schoppen heeft gekregen, is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat om te kunnen vaststellen dat de verdachte en de medeverdachte door dit geweld de aanmerkelijke kans op het overlijden van het slachtoffer in het leven hebben geroepen. Het hoofd is – op enkele kwetsbare delen na, zoals de slaap – hard en bestand tegen een mate van directe impact, zeker indien er geen wapens worden gebruikt. Op basis van de beschikbare informatie in het dossier kan niet worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans bestond dat het door de verdachten gepleegde geweld tot de dood van het slachtoffer had kunnen leiden. Daartoe zou een nadere forensisch-medische onderbouwing nodig zijn. Bovendien is het fysieke letsel zoals dat uit het dossier blijkt, van relatief geringe aard, zodat ook dit geen aanleiding is om tot een ander oordeel te komen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de verdachte en de medeverdachte met hun handelen een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer in het leven hebben geroepen. De conclusie moet daarom zijn dat het voorwaardelijk opzet van de verdachte op de dood van de aangever niet bewezen kan worden. Van het ten laste gelegde medeplegen van een poging tot doodslag zal de verdachte dan ook worden vrijgesproken.
3.4.2
Gebruikte bewijsmiddelen feit 1 subsidiair en feit 2
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de feiten 1 subsidiair en 2.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2023344728, van de politie eenheid Den Haag, Districtsrecherche Zoetermeer - Leidschendam/Voorburg, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 182).
Feit 1 subsidiair (medeplegen poging tot zware mishandeling):
De rechtbank zal voor het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit bewezen verklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 1 augustus 2024.
2. De eigen waarneming van de rechtbank van de getoonde camerabeelden, gedaan op de terechtzitting van 1 augustus 2024.
3. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , opgemaakt op 3 november 2023
(p. 52-57).
Feit 2 (bedreiging):
De rechtbank heeft voor feit 2 hierna de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden opgenomen. De rechtbank komt op grond daarvan tot een bewezenverklaring.
1. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , opgemaakt op 3 november 2023, voor zover inhoudende (p. 52-57):
Op donderdag 2 november was ik op het perron Centrum West in Zoetermeer. Ik zag hoe een van de jongens zijn telefoon voor mijn gezicht hield en ik hoorde hem daarbij zeggen “jongens deze kankerlijer moet je pakken als je hem ziet op straat".
2. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] , opgemaakt op 7 november 2023, voor zover inhoudende (p. 65-66):
Ik zag dat de oudere man onder het bloed zat. Ik zag dat 1 van de daders de man begon te filmen. Ik hoorde de dader zeggen: "Als je deze man ziet...".
3. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 1 augustus 2024, voor zover inhoudende:
Ik liep met mijn telefoon terug naar meneer [naam 1] om te filmen, zodat ik bewijs zou hebben. Toen werd mijn telefoon door hem uit mijn handen geslagen.
3.4.3
Bewijsoverwegingen feit 2 (bedreiging):
De officier van justitie en de verdediging hebben de rechtbank gevraagd de verdachte vrij te spreken van dit feit. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de verklaring van het slachtoffer geen steun vindt in ander bewijs. De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van een strafbare bedreiging.
De rechtbank komt evenwel op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen tot het oordeel dat de ten laste gelegde bedreiging wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Toen de politie ter plaatse kwam heeft de aangever direct verklaard dat hij door één van de verdachten werd gefilmd en dat hij de verdachte daarbij hoorde zeggen: "Als je deze flikker ziet, moet je hem in elkaar slaan". In zijn aangifte herhaalt hij dat één van de verdachten een telefoon in zijn gezicht hield en hem daarbij hoorde zeggen: "jongens deze kankerlijer moet je pakken als je hem ziet op straat”. De getuige Kadijk heeft de verdachte een deel van die (soortgelijke) bewoordingen ("Als je deze man ziet...") horen zeggen. Hierin ziet de rechtbank voldoende wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte de in de tenlastelegging beschreven woorden daadwerkelijk heeft geuit.
Vervolgens moet de rechtbank beoordelen of het handelen van de verdachte kan worden gekwalificeerd als bedreiging. Om tot een bewezenverklaring ter zake van bedreiging in de zin van artikel 285 Sr te kunnen komen, is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen en/of zwaar zou worden mishandeld.
De rechtbank stelt vast dat de aangever door de verdachte en de medeverdachte in elkaar is geslagen. Het gevecht stopte nadat door omstanders werd ingegrepen. Op de beelden is te zien dat de verdachte vervolgens zijn mobiele telefoon pakt en, zo verklaart de verdachte zelf ook, de aangever begint te filmen. De verdachte staat daarbij zo dicht op de aangever dat het de aangever lukt om de mobiele telefoon uit zijn handen te slaan.
Hoewel het door de verdachte genoemde “pakken” niet zonder meer bedreigend is, komt de rechtbank gelet op de context waarin dit is gezegd tot het oordeel dat sprake is van een strafbare bedreiging. Door het handelen en de uitspraak van de verdachte kon gelet op de omstandigheden van dit geval (een gevechtssituatie waarin tot bloedens toe vuistslagen en trappen waren uitgedeeld) bij de aangever wel degelijk de redelijke vrees ontstaan dat de verdachte (of een ander) hem daadwerkelijk (nogmaals) iets zou aandoen. Naar het oordeel van de rechtbank is het handelen van de verdachte in het onderhavige geval daarom zonder meer bedreigend en vreesopwekkend te noemen. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van dit feit.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1. subsidiair
hij op 2 november 2023 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met een ander ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader voorgenomen misdrijf om aan [naam 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, immers heeft verdachte
- (met de vuist) tegen het gezicht en/of hoofd, althans het lichaam van die [naam 1]
geslagen, en
- (vervolgens) terwijl die [naam 1] op de grond lag, tegen het gezicht/lichaam van die
[naam 1] geslagen en hem over de grond gesleept/getrokken, en
- terwijl die [naam 1] op de grond lag, tegen het lichaam van die [naam 1] geschopt, en
- (vervolgens) het hoofd, althans het lichaam van die [naam 1] tegen een reling geduwd, en
- zijn armen om de nek van die [naam 1] geklemd en (vervolgens) die [naam 1] aan zijn nek
omhoog getrokken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 2 november 2023 te Zoetermeer [naam 1] heeft bedreigd met zware mishandeling,
door die [naam 1] dreigend de woorden toe te voegen "Als je deze man ziet dan moet je hem pakken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De op te leggen straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte - met toepassing van het jeugdstrafrecht - wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 9 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De officier van justitie heeft gevorderd een gedeelte van 3 maanden voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering, meewerken aan ambulante behandeling en een opname in een instelling voor begeleid wonen. De officier van justitie heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht te volstaan met een werkstraf met daarbij eventueel een voorwaardelijke vrijheidsbenemende straf met de bijzondere voorwaarden zoals voorgesteld.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit de rapportages en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte (destijds 18 jaar) heeft zich op 2 november 2023 samen met de medeverdachte (zijn toen 16-jarige broer) schuldig gemaakt een poging tot zware mishandeling van een trambestuurder van HTM. Daarnaast heeft de verdachte zich in de nasleep van dat gevecht ook nog schuldig gemaakt aan een bedreiging met zware mishandeling van de trambestuurder. De verdachte was samen met zijn broer aan het schuilen in een lift op het perron. Zijn broer blokkeerde de liftdeuren met zijn step waardoor de lift niet door anderen kon worden gebruikt. De trambestuurder sprak hen daarop aan, waarop de verdachten volstrekt buitensporig hebben gereageerd. De verdachte en zijn broer hebben het slachtoffer veelvuldig geslagen en geschopt. Het excessieve geweld ging door terwijl de slachtoffer op de grond lag en zelfs toen hij met zijn hoofd op een reling lag. Het slachtoffer was hierbij weerloos, hij gebruikte zelf geen enkel geweld, en heeft slechts geprobeerd om zichzelf te beschermen. Desondanks hebben de verdachten op geen enkel moment zelf besloten dat het wel genoeg was, maar gingen ze beiden door met het toepassen van maximaal geweld. Als omstanders niet hadden ingegrepen, had het voor het slachtoffer veel erger kunnen aflopen. Het ogenschijnlijke gemak waarmee de verdachte is overgegaan tot dit geweld en daar pas mee stopte toen door omstanders werd ingegrepen, baart de rechtbank ernstig zorgen.
De verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft als gevolg van de mishandeling letsel opgelopen. Hij ondervindt niet alleen fysiek leed, maar ook mentale gevolgen van dit geweld. Uit het dossier blijkt dat zijn PTSS door dit voorval is teruggekeerd.
Bovendien is dit alles gebeurd op een tramperron in Zoetermeer. Dergelijk gedrag op zo’n openbare plek draagt bij aan gevoelens van onveiligheid en verontwaardiging bij degenen die daarvan getuige zijn en in de samenleving als geheel.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 5 juli 2024 waaruit is gebleken dat hij niet eerder is veroordeeld. Dit gegeven heeft verder geen invloed op de strafoplegging, omdat een blanco strafblad het uitgangspunt is.
Persoon van de verdachte
GZ-psycholoog [GZ-psycholoog] heeft een pro Justitia-rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 14 maart 2024. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in. Bij de verdachte is sprake van een ongespecificeerde psychotrauma- of stressorgerelateerde stoornis en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Deze bestaan al langere tijd en waren ook aanwezig ten tijde van de feiten. Er wordt een verband gelegd met jarenlange fysieke mishandelingen en affectieve verwaarlozing door zijn vader. Daarom wordt geadviseerd om hem de feiten in verminderde mate toe te rekenen. Het risico op gewelddadig gedrag zal voornamelijk ontstaan op het moment dat de verdachte zich in het nauw gedreven voelt, als hij geschaad wordt in zijn zelfgevoel of als een dierbare van hem iets overkomt. De verdachte zal op zulke momenten overgaan in de overlevingsstand waarbij hij instinctief zal reageren. Geconcludeerd wordt dat het risico op toekomstig gewelddadig gedrag, zonder interventie, als matig wordt beoordeeld.
Verder wordt geadviseerd om het jeugdstrafrecht toe te passen. Vanuit de combinatie van zijn belaste voorgeschiedenis en daaruit voortvloeiende bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling, heeft de verdachte veel adequate ontwikkelingen gemist. Hij is in dat opzicht nog pedagogisch beïnvloedbaar, mits hij vertrouwen heeft in de ander. Om de ontwikkeling van de verdachte te bevorderen en de kans op recidive te beperken, is traumabehandeling noodzakelijk. De onderzoeker adviseert om dit op te leggen in het kader van bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke jeugddetentie.
Door de reclassering wordt in het op 19 juli 2024 door [naam 3] opgemaakte rapport het risico op recidive van de verdachte als gemiddeld ingeschat. Gezien het stroeve verloop van de begeleiding tijdens zijn schorsing, de recidive in een ernstig feit en de zorgen over zijn sociale netwerk, wordt een strak begeleidingskader door de reclassering noodzakelijk geacht. De reclassering adviseert om het jeugdstrafrecht toe te passen met begeleiding door de volwassenenreclassering. Daarnaast is het advies om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, een contactverbod, een locatieverbod (met elektronische monitoring) en een locatiegebod op het adres van de moeder van de verdachte (met elektronische monitoring). De drie laatstgenoemde bijzondere voorwaarden hebben betrekking op het voorarrest in een andere lopende strafzaak van de verdachte, maar deze voorwaarden worden in het kader van risicobeheersing noodzakelijk geacht en daarom toch geadviseerd. In een aanvullende e-mail van 30 juli 2024 plaatst de reclasseringsmedewerker vraagtekens bij de wenselijkheid van een locatiegebod op het adres van de moeder, omdat de moeder dit mogelijk niet zou aankunnen. Voorgesteld wordt om dit te ondervangen door het opleggen van de bijzondere voorwaarde van een opname in een begeleide woonvorm.
Toerekeningsvatbaarheid
De rechtbank volgt de conclusies van de GZ-psycholoog voor wat betreft de toerekeningsvatbaarheid en vindt de verdachte daarom verminderd toerekeningsvatbaar.
Toepassing van het jeugdstrafrecht in ASR zaken
De rechtbank kan – ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren maar nog niet die van 23 jaren heeft bereikt – het jeugdstrafrecht toepassen. De rechtbank stelt vast dat de verdachte de bewezenverklaarde feiten heeft gepleegd toen hij de leeftijd van 18 jaren had bereikt. Het uitgangspunt is dan dat berechting plaatsvindt volgens het volwassenenstrafrecht.
Met betrekking tot de vraag of er, in afwijking van dit uitgangspunt, aanleiding bestaat om het jeugdstrafrecht toe te passen overweegt de rechtbank het volgende. In het pro Justitia-rapport en het reclasseringsadvies hebben de deskundigen toepassing van het jeugdstrafrecht geadviseerd. De deskundigen verwachten dat de verdachte nog kan profiteren van de pedagogische beïnvloeding die in het kader van het jeugdstrafrecht wordt geboden. Gezien de adviezen en de mogelijkheid om nog te kunnen bijsturen in de ontwikkeling van de verdachte ziet de rechtbank voldoende aanleiding om toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht.
Strafmodaliteit en strafmaat
De rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen.
De rechtbank ziet in de aard en ernst van het geweld reden om een hogere straf op te leggen dan het oriëntatiepunt voor zware mishandeling. De rechtbank weegt daarbij mee dat sprake was van een twee tegen één situatie, waarbij het slachtoffer vrijwel direct op de grond terechtkwam en zich daardoor niet kon verweren tegen de vele vuistslagen op zijn hoofd. Er werd heftig en langdurig geweld gebruikt jegens het slachtoffer en daar werd pas mee gestopt toen door omstanders werd ingegrepen. Verder acht de rechtbank het in bijzonder kwalijk dat het geweld was gericht tegen een medewerker van het openbaar vervoer (HTM) en dat dit heeft plaatsgevonden in een openbare gelegenheid. De rechtbank tilt extra zwaar aan geweld tegen functionarissen in het openbaar vervoer. Dergelijk gedrag heeft tot gevolg dat deze personen worden belemmerd in hun taakuitoefening en zich in toenemende mate onveilig voelen tijdens hun werk. Bovendien viel het de rechtbank tijdens de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting op dat de verdachte weliswaar heeft gezegd dat hij spijt heeft, maar dat hij tegelijk een deel van de schuld van zich afschuift. De verdachte heeft de aangever aangewezen als degene die verantwoordelijk is voor de aanleiding van het incident. Het baart de rechtbank zorgen dat de verdachte daarmee niet de volledige verantwoordelijkheid voor zijn gedrag neemt.
Gezien de aard en ernst van het feit kan daarop niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een (deels voorwaardelijke) jeugddetentie.
Alles afwegend zal de rechtbank aan de verdachte een jeugddetentie opleggen van 7 maanden, met aftrek van de tijd die hij vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht (alléén van het onvoorwaardelijk deel van deze straf). De rechtbank zal 3 maanden van die straf voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van 2 jaren en de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd, met uitzondering van de bijzondere voorwaarden die betrekking hebben op de nieuwe verdenking. De verdachte zal eerst woonachtig zijn op het adres van zijn moeder en - zodra er een passende plek is gevonden - doorstromen naar een instelling voor begeleid wonen. De rechtbank ziet daarnaast aanleiding om het verlenen van medewerking aan de begeleiding van een coach als bijzondere voorwaarde op te leggen. Deze bijzondere voorwaarden dienen de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat de verdachte wordt begeleid en behandeld om zo de kans op recidive terug te dringen.
Dadelijke uitvoerbaarheidDe verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten medeplegen van een poging tot zware mishandeling.
Gelet op de ernst van het feit en de rapporten omtrent zijn persoon, waaruit naar voren komt dat de verdachte behandeling en begeleiding nodig heeft, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan zonder inzet van passende hulp. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
45, 47, 77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 285 en 302 van het wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder feit 1 subsidiair en onder feit 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.5 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:
ten aanzien van feit 1 subsidiair:
medeplegen van een poging tot zware mishandeling;
ten aanzien van feit 2:
bedreiging met zware mishandeling;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
straf
veroordeelt de verdachte tot:
een
jeugddetentievoor de duur van
7 (ZEVEN) MAANDEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het
onvoorwaardelijkegedeelte van deze jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van deze jeugddetentie, groot
3 (DRIE) MAANDEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd als de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
twee jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich gedurende een door de reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de reclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
2. gedurende maximaal 6 maanden van de proeftijd op vooraf met de reclassering vastgestelde tijdstippen aanwezig is op de navolgende locatie: [adres] , [postcode] [plaats 2] , dan wel op een opvolgend adres bij een instelling voor begeleid wonen, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, waarbij de veroordeelde zich onder elektronisch toezicht stelt ter nakoming van deze bijzondere voorwaarden;
3. indien de reclassering dat wenselijk vindt en er een geschikte plek is gevonden, gedurende de proeftijd meewerkt aan een plaatsing bij een instelling voor begeleid wonen, en zich houdt aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
4. zich gedurende proeftijd onder behandeling stelt van De Waag of een soortgelijke instelling, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven;
5. gedurende de proeftijd meewerkt aan de begeleiding van een coach, en zich houdt aan de afspraken die daarbij met hem worden gemaakt;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland, de reclassering, om toezicht te houden op de naleving van voormelde voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen
aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld
in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de reclassering te houden
toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek
van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de
reclassering, zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht,
daaronder begrepen;
beveelt dat de bovengenoemde voorwaarden en het – op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht – uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S. van der Harg, kinderrechter, voorzitter
mr. M.P. Meeuwisse, kinderrechter,
en mr. G. Kuijper, rechter,
in tegenwoordigheid van
mrs. E.D.C. Donker Ladrón de Guevara
en R. van Warners, griffiers.
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 augustus 2024.