6.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit de rapportages en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte (destijds 18 jaar) heeft zich op 2 november 2023 samen met de medeverdachte (zijn toen 16-jarige broer) schuldig gemaakt een poging tot zware mishandeling van een trambestuurder van HTM. Daarnaast heeft de verdachte zich in de nasleep van dat gevecht ook nog schuldig gemaakt aan een bedreiging met zware mishandeling van de trambestuurder. De verdachte was samen met zijn broer aan het schuilen in een lift op het perron. Zijn broer blokkeerde de liftdeuren met zijn step waardoor de lift niet door anderen kon worden gebruikt. De trambestuurder sprak hen daarop aan, waarop de verdachten volstrekt buitensporig hebben gereageerd. De verdachte en zijn broer hebben het slachtoffer veelvuldig geslagen en geschopt. Het excessieve geweld ging door terwijl de slachtoffer op de grond lag en zelfs toen hij met zijn hoofd op een reling lag. Het slachtoffer was hierbij weerloos, hij gebruikte zelf geen enkel geweld, en heeft slechts geprobeerd om zichzelf te beschermen. Desondanks hebben de verdachten op geen enkel moment zelf besloten dat het wel genoeg was, maar gingen ze beiden door met het toepassen van maximaal geweld. Als omstanders niet hadden ingegrepen, had het voor het slachtoffer veel erger kunnen aflopen. Het ogenschijnlijke gemak waarmee de verdachte is overgegaan tot dit geweld en daar pas mee stopte toen door omstanders werd ingegrepen, baart de rechtbank ernstig zorgen.
De verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft als gevolg van de mishandeling letsel opgelopen. Hij ondervindt niet alleen fysiek leed, maar ook mentale gevolgen van dit geweld. Uit het dossier blijkt dat zijn PTSS door dit voorval is teruggekeerd.
Bovendien is dit alles gebeurd op een tramperron in Zoetermeer. Dergelijk gedrag op zo’n openbare plek draagt bij aan gevoelens van onveiligheid en verontwaardiging bij degenen die daarvan getuige zijn en in de samenleving als geheel.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 5 juli 2024 waaruit is gebleken dat hij niet eerder is veroordeeld. Dit gegeven heeft verder geen invloed op de strafoplegging, omdat een blanco strafblad het uitgangspunt is.
Persoon van de verdachte
GZ-psycholoog [GZ-psycholoog] heeft een pro Justitia-rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 14 maart 2024. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in. Bij de verdachte is sprake van een ongespecificeerde psychotrauma- of stressorgerelateerde stoornis en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Deze bestaan al langere tijd en waren ook aanwezig ten tijde van de feiten. Er wordt een verband gelegd met jarenlange fysieke mishandelingen en affectieve verwaarlozing door zijn vader. Daarom wordt geadviseerd om hem de feiten in verminderde mate toe te rekenen. Het risico op gewelddadig gedrag zal voornamelijk ontstaan op het moment dat de verdachte zich in het nauw gedreven voelt, als hij geschaad wordt in zijn zelfgevoel of als een dierbare van hem iets overkomt. De verdachte zal op zulke momenten overgaan in de overlevingsstand waarbij hij instinctief zal reageren. Geconcludeerd wordt dat het risico op toekomstig gewelddadig gedrag, zonder interventie, als matig wordt beoordeeld.
Verder wordt geadviseerd om het jeugdstrafrecht toe te passen. Vanuit de combinatie van zijn belaste voorgeschiedenis en daaruit voortvloeiende bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling, heeft de verdachte veel adequate ontwikkelingen gemist. Hij is in dat opzicht nog pedagogisch beïnvloedbaar, mits hij vertrouwen heeft in de ander. Om de ontwikkeling van de verdachte te bevorderen en de kans op recidive te beperken, is traumabehandeling noodzakelijk. De onderzoeker adviseert om dit op te leggen in het kader van bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke jeugddetentie.
Door de reclassering wordt in het op 19 juli 2024 door [naam 3] opgemaakte rapport het risico op recidive van de verdachte als gemiddeld ingeschat. Gezien het stroeve verloop van de begeleiding tijdens zijn schorsing, de recidive in een ernstig feit en de zorgen over zijn sociale netwerk, wordt een strak begeleidingskader door de reclassering noodzakelijk geacht. De reclassering adviseert om het jeugdstrafrecht toe te passen met begeleiding door de volwassenenreclassering. Daarnaast is het advies om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, een contactverbod, een locatieverbod (met elektronische monitoring) en een locatiegebod op het adres van de moeder van de verdachte (met elektronische monitoring). De drie laatstgenoemde bijzondere voorwaarden hebben betrekking op het voorarrest in een andere lopende strafzaak van de verdachte, maar deze voorwaarden worden in het kader van risicobeheersing noodzakelijk geacht en daarom toch geadviseerd. In een aanvullende e-mail van 30 juli 2024 plaatst de reclasseringsmedewerker vraagtekens bij de wenselijkheid van een locatiegebod op het adres van de moeder, omdat de moeder dit mogelijk niet zou aankunnen. Voorgesteld wordt om dit te ondervangen door het opleggen van de bijzondere voorwaarde van een opname in een begeleide woonvorm.
Toerekeningsvatbaarheid
De rechtbank volgt de conclusies van de GZ-psycholoog voor wat betreft de toerekeningsvatbaarheid en vindt de verdachte daarom verminderd toerekeningsvatbaar.
Toepassing van het jeugdstrafrecht in ASR zaken
De rechtbank kan – ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren maar nog niet die van 23 jaren heeft bereikt – het jeugdstrafrecht toepassen. De rechtbank stelt vast dat de verdachte de bewezenverklaarde feiten heeft gepleegd toen hij de leeftijd van 18 jaren had bereikt. Het uitgangspunt is dan dat berechting plaatsvindt volgens het volwassenenstrafrecht.
Met betrekking tot de vraag of er, in afwijking van dit uitgangspunt, aanleiding bestaat om het jeugdstrafrecht toe te passen overweegt de rechtbank het volgende. In het pro Justitia-rapport en het reclasseringsadvies hebben de deskundigen toepassing van het jeugdstrafrecht geadviseerd. De deskundigen verwachten dat de verdachte nog kan profiteren van de pedagogische beïnvloeding die in het kader van het jeugdstrafrecht wordt geboden. Gezien de adviezen en de mogelijkheid om nog te kunnen bijsturen in de ontwikkeling van de verdachte ziet de rechtbank voldoende aanleiding om toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht.
Strafmodaliteit en strafmaat
De rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen.
De rechtbank ziet in de aard en ernst van het geweld reden om een hogere straf op te leggen dan het oriëntatiepunt voor zware mishandeling. De rechtbank weegt daarbij mee dat sprake was van een twee tegen één situatie, waarbij het slachtoffer vrijwel direct op de grond terechtkwam en zich daardoor niet kon verweren tegen de vele vuistslagen op zijn hoofd. Er werd heftig en langdurig geweld gebruikt jegens het slachtoffer en daar werd pas mee gestopt toen door omstanders werd ingegrepen. Verder acht de rechtbank het in bijzonder kwalijk dat het geweld was gericht tegen een medewerker van het openbaar vervoer (HTM) en dat dit heeft plaatsgevonden in een openbare gelegenheid. De rechtbank tilt extra zwaar aan geweld tegen functionarissen in het openbaar vervoer. Dergelijk gedrag heeft tot gevolg dat deze personen worden belemmerd in hun taakuitoefening en zich in toenemende mate onveilig voelen tijdens hun werk. Bovendien viel het de rechtbank tijdens de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting op dat de verdachte weliswaar heeft gezegd dat hij spijt heeft, maar dat hij tegelijk een deel van de schuld van zich afschuift. De verdachte heeft de aangever aangewezen als degene die verantwoordelijk is voor de aanleiding van het incident. Het baart de rechtbank zorgen dat de verdachte daarmee niet de volledige verantwoordelijkheid voor zijn gedrag neemt.
Gezien de aard en ernst van het feit kan daarop niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een (deels voorwaardelijke) jeugddetentie.
Alles afwegend zal de rechtbank aan de verdachte een jeugddetentie opleggen van 7 maanden, met aftrek van de tijd die hij vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht (alléén van het onvoorwaardelijk deel van deze straf). De rechtbank zal 3 maanden van die straf voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van 2 jaren en de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd, met uitzondering van de bijzondere voorwaarden die betrekking hebben op de nieuwe verdenking. De verdachte zal eerst woonachtig zijn op het adres van zijn moeder en - zodra er een passende plek is gevonden - doorstromen naar een instelling voor begeleid wonen. De rechtbank ziet daarnaast aanleiding om het verlenen van medewerking aan de begeleiding van een coach als bijzondere voorwaarde op te leggen. Deze bijzondere voorwaarden dienen de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat de verdachte wordt begeleid en behandeld om zo de kans op recidive terug te dringen.
Dadelijke uitvoerbaarheidDe verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten medeplegen van een poging tot zware mishandeling.
Gelet op de ernst van het feit en de rapporten omtrent zijn persoon, waaruit naar voren komt dat de verdachte behandeling en begeleiding nodig heeft, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan zonder inzet van passende hulp. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.