ECLI:NL:RBDHA:2024:12954

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 augustus 2024
Publicatiedatum
15 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.20896
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening en het interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. Eiser, van Syrische nationaliteit, heeft zijn aanvraag ingediend, maar deze is niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 25 juli 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder. De rechtbank toetst of de minister terecht heeft geoordeeld dat Kroatië verantwoordelijk is op basis van de Dublinverordening en of het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is.

De rechtbank stelt vast dat de minister de aanvraag niet in behandeling heeft genomen omdat uit Eurodac blijkt dat eiser eerder in Kroatië een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. De rechtbank overweegt dat de minister mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat inhoudt dat Kroatië zijn internationale verplichtingen nakomt. Eiser heeft aangevoerd dat hij niet veilig kan terugkeren naar Kroatië vanwege slechte omstandigheden en persoonlijke ervaringen, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet voldoende bewijs heeft geleverd om dit standpunt te onderbouwen. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigen dat Kroatië in beginsel voldoet aan de verplichtingen onder de Dublinverordening.

De rechtbank concludeert dat de minister in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de asielaanvraag van eiser niet in behandeling te nemen en dat er geen bijzondere individuele omstandigheden zijn die een uitzondering rechtvaardigen. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat hij kan worden overgedragen aan Kroatië. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op 12 augustus 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.20896

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. R. Bom),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. S.J.R.R. Brock).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1993 en van Syrische nationaliteit te zijn. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 15 mei 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
2. De rechtbank heeft het beroep op 25 juli 2024 in Breda op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, [naam] als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of verweerder de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling heeft genomen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. [1] Op grond van de Dublinverordening neemt verweerder een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2]
5. Verweerder heeft de asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de asielaanvraag. Uit Eurodac is verweerder gebleken dat eiser op 20 december 2023 in Kroatië een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Nederland heeft bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek op 4 maart 2024 aanvaard. Daarbij vertrouwt verweerder erop dat Kroatië zijn internationale verdragsverplichtingen voor de behandeling van de asielaanvraag nakomt. Dat wordt ook wel het interstatelijk vertrouwensbeginsel genoemd.
Procedureel
6. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder zijn voornemen heeft uitgebracht voordat de correcties en aanvullingen op het rapport aanmeldgehoor bekend waren. Eiser vindt dat onzorgvuldig en in strijd met het beginsel van equality of arms.
7. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat het bestreden besluit op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen of dat verweerder het beginsel van equality of arms heeft geschonden. Uit de wet- en regelgeving volgt niet dat een vreemdeling in de gelegenheid moet worden gesteld om voorafgaand aan het voornemen correcties en aanvullingen op het gehoorrapport uit te brengen. Uit artikel 3.109c, achtste lid, van het Vb [3] , gelezen in combinatie met paragraaf C1/2.6 van het Vc [4] , volgt dat correcties en aanvullingen op het rapport aanmeldgehoor en de zienswijze op het voornemen gelijktijdig kunnen worden ingediend na het uitbrengen van het voornemen. De rechtbank stelt vast dat verweerder overeenkomstig die artikelen heeft gehandeld. Eiser is met het niet bieden van de gelegenheid tot het indienen van correcties en aanvullingen voorafgaand aan het voornemen niet benadeeld. Verweerder heeft het besluit op de aanvraag immers pas genomen nadat de zienswijze en de correcties en aanvullingen op het gehoorrapport bekend waren en heeft daarmee dus rekening kunnen houden.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
8. Niet in geschil is dat Kroatië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser.
9. Uitgangspunt is dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan uit mag gaan dat Kroatië zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is. Bij deze beoordeling is ook het arrest Jawo [5] van belang. Als blijkt dat sprake is van structurele tekortkomingen, dan moeten die tekortkomingen een bijzonder hoge drempel bereiken om onder het bereik van artikel 3 van het EVRM [6] en artikel 4 van het Handvest [7] te vallen.
10. Eiser stelt zich op het standpunt dat ten aanzien van Kroatië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser stelt dat de omstandigheden in Kroatië zo slecht zijn dat van hem niet kan worden gevergd dat hij terugkeert naar dat land. Eiser stelt daarbij dat hij twee keer in Kroatië is geweest en dat hij zelf het slachtoffer is geworden van pushbacks.
11. De Afdeling [8] heeft op 13 september 2023 geoordeeld dat in het geval van Kroatië wordt uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [9] Dit is daarna in een aantal uitspraken door de Afdeling bevestigd. [10] De Afdeling heeft overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn dat Dublinclaimanten in Kroatië te maken krijgen met pushbacks. De Kroatische autoriteiten hebben namelijk in een brief van 15 november 2022 bevestigd dat asielzoekers die worden overgedragen op grond van de Dublinverordening adequaat worden behandeld.
12. Verweerder heeft terecht overwogen dat ten aanzien van Kroatië mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat Dublinclaimanten slachtoffer worden van pushbacks bij overdracht naar Kroatië of dat zij na overdracht in zodanig slechte omstandigheden terechtkomen dat de bijzonder hoge drempel als bedoeld in het Jawo-arrest wordt bereikt. De ervaringen die eiser zelf stelt te hebben gehad of de gebeurtenissen waarvan hij getuige is geweest, hebben plaatsgevonden toen hij illegaal Kroatië inreisde. Eiser heeft bovendien zelf verklaard dat hij slechts één dag in Kroatië heeft verbleven en dat hij daar geen persoonlijke problemen heeft ondervonden. [11] Pas later, bij zienswijze, heeft eiser verklaard dat hij eerder Kroatië heeft proberen binnen te komen en dat hij toen is teruggezet naar Servië. Eiser heeft niet kunnen uitleggen waarom hij dit niet eerder naar voren heeft gebracht. Eiser heeft ook geen informatie overgelegd waaruit blijkt dat in Kroatië sprake is van fundamentele systeemfouten in de opvangvoorzieningen voor asielzoekers. De Kroatische autoriteiten hebben met het claimakkoord van 4 maart 2024 de terugname van eiser geaccepteerd. Dat betekent dat eiser gereguleerd zal worden overgedragen en dat zijn asielaanvraag in behandeling zal worden genomen met inachtneming van de Europese richtlijnen en internationale verplichtingen.
Artikel 17 van de Dublinverordening
13. In geschil is vervolgens of verweerder de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser onverplicht aan zich had moet trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Verweerder heeft in dat kader een ruime beoordelingsmarge.
14. Eiser heeft aangevoerd dat hij psychische klachten heeft en dat hij mogelijk een trauma heeft opgelopen vanwege wat hij heeft meegemaakt in Kroatië. Eiser heeft informatie overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat hij op consult is geweest bij de POH-GGZ [12] van GZA Healthcare op 23 mei 2024 en 23 juli 2024, en dat er op 23 juli 2024 is gestart met medicatie.
15. De rechtbank stelt voorop dat zij niet het risico op refoulement in Kroatië mag onderzoeken als verweerder van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Dat volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 30 november 2023. [13]
16. Uit de overwegingen hiervoor volgt dat ten aanzien van Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden, die maken dat overdracht aan Kroatië van onevenredige hardheid getuigt. Voor de psychische klachten die eiser stelt te hebben, kan hij zich ook in Kroatië (verder) laten behandelen. Er is dan ook geen reden om aan te nemen dat overdracht aan Kroatië zal leiden tot een achteruitgang van de psychische gesteldheid van eiser.
17. Verweerder heeft in redelijkheid kunnen beslissen dat geen sprake is van bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden afgezien van overdracht. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

18. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser kan worden overgedragen aan Kroatië.
19. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Vreemdelingenbesluit 2000.
4.Vreemdelingencirculaire 2000.
5.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
6.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
7.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
8.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
10.Zie bijvoorbeeld uitspraak 25 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1203.
11.Rapport Aanmeldgehoor Dublin van 10 januari 2024, pagina 7 en 8.
12.Praktijkondersteuner geestelijke gezondheidszorg.
13.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 30 november 2023, zaken C‑228/21, C‑254/21, C‑297/21, C‑315/21 en C‑328/21, ECLI:EU:C:2023:934, r.o. 140-142.