ECLI:NL:RBDHA:2024:12941

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 augustus 2024
Publicatiedatum
15 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.28596 en NL24.31165
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vrijheidsbeperkende maatregel voor Iraaks gezin met jonge kinderen

Op 15 augustus 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin eisers, een Iraaks gezin, beroep hebben ingesteld tegen een vrijheidsbeperkende maatregel die hen door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De eisers, die op 17 juli 2024 een beroepschrift indienen, verzoeken om een voorlopige voorziening om in Nederland de behandeling van hun hoger beroep af te wachten. De rechtbank overweegt dat de situatie van eisers niet valt onder de gronden voor rechtmatig verblijf zoals opgesomd in artikel 8 van de Vreemdelingenwet (Vw). De rechtbank stelt vast dat eisers geen rechtmatig verblijf hebben, omdat hun eerdere beroep ongegrond is verklaard en er geen voorzieningen zijn getroffen door de Raad van State die hen in Nederland zouden toestaan te blijven.

De rechtbank behandelt de argumenten van eisers dat de maatregel disproportioneel is, vooral gezien hun jonge kinderen. De rechtbank oordeelt dat het bieden van opvang aan een gezin met jonge kinderen niet disproportioneel is, ook al is er een verplichting om zich in de gezinslocatie in Amersfoort op te houden. De rechtbank wijst erop dat de openbare orde en nationale veiligheid in het geding zijn, en dat eisers niet hebben voldaan aan hun verplichting om Nederland uit eigen beweging te verlaten. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening en dat het beroep ongegrond is. De uitspraak is gedaan door rechter N.M. van Waterschoot, in aanwezigheid van griffier D.G. van den Berg.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.28596 en NL24.31165

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Iraakse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer], eiser,
en

[naam] , eiseres,

geboren op [geboortedatum],
van Iraakse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer],
mede namens hun (minderjarige) kinderen:
[naam], met v-nummer: [v-nummer],
[naam], met v-nummer: [v-nummer],
[naam], met v-nummer: [v-nummer],
hierna gezamenlijk te noemen: eisers,
(gemachtigde: mr. H.G.M. van Zutphen),
en
de minister van Asiel en Migratie,de minister, (voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid).
(gemachtigde: mr. G.M. Bouius).

Procesverloop

Bij besluiten van 4 juli 2024 (de bestreden besluiten) heeft de minister aan eisers een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd, als bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) (hierna: de vrijheidsbeperkende maatregel).
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld en gronden ingediend.
De rechtbank merkt het door eisers op 17 juli 2024 ingediende stuk aan als een beroepschrift. Voor zover eisers verzoeken om een voorlopige voorziening neemt de rechtbank dit verzoek in deze beroepsprocedure mee gelet op artikel 8:72, vijfde lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft het beroep op 9 augustus 2024 op zitting behandeld. Eisers en hun gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. De minister heeft zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 56, eerste lid, van de Vw kan door de staatssecretaris overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur te geven regels, indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert, de vrijheid van beweging worden beperkt van de vreemdeling die:
geen rechtmatig verblijf heeft;
rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, met uitzondering van de onderdelen b, d, en e.
1.1.
Op grond van artikel 56, tweede lid, van de Vw blijft toepassing van het eerste lid achterwege, dan wel wordt de toepassing beëindigd, zodra de vreemdeling te kennen geeft Nederland te willen verlaten en hiertoe voor hem ook gelegenheid bestaat.
1.2.
De vrijheidsbeperkende maatregel kan ingevolge artikel 5.1. van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) bestaan uit:
een verplichting zich bij verblijf in Nederland in een bepaald gedeelte van Nederland te bevinden, of;
een verplichting zich te houden aan een verbod om zich in een bepaald gedeelte of bepaalde gedeelten van Nederland te bevinden.
1.3.
In paragraaf A5.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) staat vermeld dat, anders dan bij de oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel zoals neergelegd in de Vw, een vrijheidsbeperkende maatregel in de regel niet disproportioneel zal zijn indien deze nodig is voor de voorbereiding van het vertrek van de vreemdeling. Wel moet worden nagegaan of in de gegeven omstandigheden, de door de vreemdeling gestelde belangen zwaarder moeten wegen dan het belang van de overheid bij het beschikbaar houden van de vreemdeling voor het vertrekproces.
1.4.
In paragraaf A5.5. van de Vc staat vermeld dat de vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 56 – in combinatie met een toezichtmaatregel op grond van artikel 54 eerste lid, van de Vw – wordt opgelegd op grond van de openbare orde of de nationale veiligheid aan de vreemdeling zonder rechtmatig verblijf.
2. De minister heeft eisers verplicht om met ingang van 4 juli 2024 te verblijven in de gemeente Amersfoort, alwaar zij zich in de gezinslocatie Amersfoort dienen op te houden. De minister heeft overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert en acht hierbij van belang dat eisers niet hebben voldaan aan de rechtsplicht om uit eigen beweging Nederland te verlaten. Verder beschikken eisers niet over een vaste woon- of verblijfsplaats, noch over voldoende middelen van bestaan. Tot slot werpt de minister eisers tegen dat het hen niet langer is toegestaan te verblijven in een reguliere opvanglocatie omdat hun recht op opvang is verstreken.
3. Eisers geven aan hoger beroep te hebben ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag d.d. 18 juni 2024 [1] en daarbij te hebben verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening om in Nederland de behandeling van het hoger beroep te mogen afwachten. Het is volgens eisers op grond van de – door hen niet nader gespecificeerde - toepasselijke wet- en regelgeving normaal te achten dat hun verzoek wordt gehonoreerd. In de maatregel wordt dan ook onterecht gesteld dat eiser geen recht op opvang hebben en dat zij Nederland moeten verlaten. Eisers hebben immers nog een rechtsmiddel aangewend en de verplichting om Nederland te verlaten is in strijd met een goed proces.
3.1.
De rechtbank overweegt dat artikel 8 van de Vw een gelimiteerde opsomming geeft van de gronden op basis waarvan een vreemdeling in Nederland rechtmatig verblijf heeft. De situatie van eisers – waarbij hun beroep ongegrond is verklaard en eisers hoger beroep hebben ingesteld en daarbij hebben verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening – valt niet onder deze limitatieve opsomming. De rechtbank is daarnaast niet gebleken dat de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een voorziening heeft getroffen op grond waarvan eiser hun hoger beroep in Nederland zouden mogen afwachten. Eisers hebben derhalve geen rechtmatig verblijf. Van hun mag derhalve verlangd worden dat zij actief aan hun vertrek werken.
4. Voorts stellen eisers dat de maatregel disproportioneel is voor een gezin met jonge kinderen. Er is geen sprake van een gevaar voor de openbare orde of de nationale veiligheid Door nu al het vertrek van eisers in te vullen en uit te voeren wordt in strijd gehandeld met artikelen 6 en 8 van het EVRM. Het is volgens eisers inhumaan om reeds uitvoering te geven aan het vertrek van eisers terwijl zij nog in afwachting zijn van de behandeling van hun hoger beroep.
4.1.
Voor zover eisers een beroep doen op het hebben van rechtmatig verblijf volstaat de rechtbank met een verwijzing naar rechtsoverweging 3.1.
4.2.
Ten aanzien van de proportionaliteit van de maatregel oordeelt de rechtbank dat het bieden van opvang aan een gezin met jonge kinderen niet disproportioneel is, ook al wordt daar de voorwaarde aan gesteld dat zij zich in het kader van de reeds op hun rustende vertrekplicht – waar zij niet uit eigen beweging gevolg aan geven - ophouden op de gezinslocatie in Amersfoort.
5. Tot slot overweegt de rechtbank dat zij geen aanleiding ziet voor het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 8:75, vijfde lid, Awb.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. D.G. van den Berg, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Deze uitspraak is niet gepubliceerd.