ECLI:NL:RBDHA:2024:12885

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 augustus 2024
Publicatiedatum
14 augustus 2024
Zaaknummer
C/09/648942 / FA RK 23-4154
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen en financiële afwikkeling tussen partijen

In deze beschikking van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 8 augustus 2024, wordt de echtscheiding uitgesproken tussen de man en de vrouw, die op 7 november 2003 in Wassenaar zijn gehuwd. De rechtbank heeft de verzoeken van beide partijen beoordeeld, waarbij de man primair verzocht om echtscheiding met nevenvoorzieningen, waaronder de vaststelling van kinderalimentatie en partneralimentatie, en de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden. De vrouw heeft verweer gevoerd tegen de verzoeken van de man, met uitzondering van de echtscheiding zelf.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, wat door de vrouw niet is betwist. De man heeft verzocht om een kinderalimentatie van € 864,- per maand voor hun jongmeerderjarige kind [naam 1], en een partneralimentatie van € 9.294,- per maand voor de vrouw. De rechtbank heeft de kinderalimentatie vastgesteld op € 500,- per maand, en de partneralimentatie op € 1.235,- bruto per maand, met ingang van de datum van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand.

Daarnaast heeft de rechtbank de verdeling van de gezamenlijke bezittingen en schulden behandeld, waaronder de echtelijke woning, twee appartementen, en diverse bankrekeningen. De rechtbank heeft bepaald dat de vrouw de echtelijke woning kan overnemen, mits zij kan aantonen dat zij in staat is om de financiering te regelen. Indien dit niet lukt, zal de woning te koop worden aangeboden. De rechtbank heeft ook de verdeling van de appartementen en de bijbehorende parkeerplaatsen geregeld, evenals de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en vergoedingsrechten. De man is verplicht om de vrouw te compenseren voor de omzetting van zijn pensioen in eigen beheer naar een ODV, met een bedrag van € 150.000,-.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 23-4154
Zaaknummer: C/09/648942
Datum beschikking: 8 augustus 2024

Scheiding met nevenvoorzieningen

Beschikking op het op 26 mei 2023 ingekomen verzoek van:

[de man] ,

de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. K. van der Bijl te Alphen aan den Rijn (voorheen mr. A.J.M.H de Werd te Den Haag).
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. M.J. Verdult te Rotterdam.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift met bijlagen 1 tot en met 3;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoekschrift;
- het aanvullend verzoekschrift met bijlagen 4 tot en met 13 van de zijde van de man;
- het aanvullend verzoekschrift met bijlagen 1 tot en met 22 van de zijde van de vrouw;
- het verweerschrift aanvullende verzoeken met bijlagen 14 tot en met 34 van de zijde van de man;
- het verweerschrift op een aanvullend verzoekschrift met bijlagen 1 tot en met 6 van de zijde van de vrouw;
- het F9-formulier met toelichting en bijlagen 1 tot en met 40 van 21 mei 2024 van de zijde van de vrouw, met twee aanvullende verzoeken, binnengekomen bij deze rechtbank op 28 mei 2024;
- het F9-formulier met toelichting en bijlagen 1 tot en met 5 van 30 mei 2024 van de zijde van de vrouw;
- het F9-formulier met toelichting en bijlagen 35 tot en met 39 van 3 juni 2024 van de zijde van de man, met een aanvullend verzoek;
- een emailbericht van de rechtbank van 7 juni 2024 met de agenda voor de mondelinge behandeling en het verzoek aan partijen om een doorlopend productie-overzicht te overleggen;
- het doorlopend productie-overzicht van 10 juni 2024 van de zijde van de man;
- het doorlopend productie-overzicht van 10 juni 2024 van de zijde van de vrouw;
- het F9-formulier met toelichting en bijlagen 1 tot en met 7 van 10 juni 2024 van de zijde van de vrouw, waaronder als bijlage 7 een volmacht van [naam 1] ;
- het F9-formulier met toelichting en bijlagen 40 tot en met 43 van 11 juni 2024 van de zijde van de man.
De bij het verweerschrift aanvullende verzoeken van de zijde van de man als bijlage 16 aangekondigde jaarstukken van de onderneming van de man en de als bijlage 17 aangekondigde jaaropgave 2022, hebben de rechtbank – ondanks dat de rechtbank daar tijdig voor de zitting op gewezen heeft – nooit bereikt.
Tijdens de hierna genoemde mondelinge behandeling is beslist dat het aanvullende verzoek van de man bij F9-formulier van 3 juni 2024, de bij F9-formulier van 10 juni 2024 van de zijde van de vrouw overgelegde stukken – met uitzondering van de (eenvoudig te doorgronden en niet betwiste) volmacht – en de bij F9-formulier van 11 juni 2024 van de zijde van de man overgelegde stukken, wegens het (veel) te late tijdstip van indiening en daarmee in strijd met de goede procesorde door de rechtbank niet bij haar beoordeling worden meegenomen. Voor zover gegevens uit deze stukken ter sprake zijn geweest tijdens de mondelinge behandeling, komt dat in deze beschikking terug.
Op 13 juni 2024 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
  • de man met zijn advocaat;
  • de vrouw met haar advocaat.

Feiten

- Partijen zijn gehuwd op [huwelijksdag] 2003 te [plaats 2] .
- Zij zijn de ouders van de volgende (inmiddels) jongmeerderjarige en meerderjarige kinderen:
- [naam 2] , geboren op [geboortedag 1] 1999 te [geboorteplaats] ;
- [naam 3] , geboren op [geboortedag 2] 2001 te [geboorteplaats] ;
- [naam 1] , geboren op [geboortedag 3] 2006 te [geboorteplaats] .
- Partijen zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden, kort gezegd inhoudende een uitsluiting van elke gemeenschap van goederen, zonder periodiek of finaal verrekenbeding.

Verzoek en verweer

Het verzoek zoals dat na wijziging luidt, strekt tot echtscheiding met nevenvoorzieningen tot:
- primair opname van het nog te ondertekenen ouderschapsplan en subsidiair vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [naam 1] bij de vrouw;
- subsidiair vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over [naam 1] ;
- afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en verdeling van de eenvoudige gemeenschappen van partijen, conform het voorstel van de man;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vrouw voert tegen alle verzoeken verweer, met uitzondering van de echtscheiding. Haar verweer zal hierna – voor zover nodig – worden besproken.
Bovendien heeft de vrouw na wijziging, zelfstandig verzocht om de echtscheiding uit te spreken, met nevenvoorzieningen tot:
- vaststelling van kinderalimentatie van € 864,- per maand ten aanzien van [naam 1] , bij vooruitbetaling te voldoen;
- vaststelling van door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie van € 9.294,00 per maand, bij vooruitbetaling te voldoen;
- te bepalen dat de man dient over te gaan tot afgifte van in het verzoekschrift vermelde gegevens;
- afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en verdeling van de eenvoudige gemeenschappen van partijen, conform het voorstel van de vrouw;
- te bepalen dat de man gehouden is om de vrouw uit hoofde van de omzetting van het pensioen in eigen beheer naar een ODV te compenseren en haar uit dien hoofde een bedrag dient te voldoen van € 150.000;
- het voortgezet gebruik van de echtelijke woning met inboedel voor de duur van zes maanden na inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand,
- te bepalen dat de man gehouden is om de vrouw uit hoofde van de omzetting van het pensioen in eigen beheer naar een ODV te compenseren en daarbij te bepalen dat de man aan de vrouw een bedrag dient te voldoen ter hoogte van € 150.000,-.
- de man te veroordelen tot terugbetaling aan de vrouw van een geleend bedrag van € 19.285,67 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 mei 2023 tot en met de dag der voldoening,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

Beoordeling

Echtscheiding
De man heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De vrouw heeft dit niet betwist, zodat het verzoek tot echtscheiding als op de wet gegrond kan worden toegewezen.
Ouderschapsplan, hoofdverblijfplaats en zorgregeling
Nu [naam 1] in de loop van deze procedure meerderjarig is geworden hoeft de rechtbank ten aanzien van zijn hoofdverblijfplaats, zijn zorgregeling en de opname van het ouderschapsplan geen beslissing meer te nemen. De rechtbank zal deze verzoeken daarom afwijzen.
Huwelijkse voorwaarden
Partijen zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden, met uitsluiting van elke gemeenschap van goederen en zonder periodiek of finaal verrekenbeding. Partijen hebben wel enkele eenvoudige gemeenschappen samen.
In artikel 4 van de huwelijkse voorwaarden is ten aanzien van vergoedingsrechten opgenomen dat de echtgenoten, voor zover niet anders is bepaald, verplicht zijn om al het vermogen dat van de ene echtgenoot is onttrokken ten bate van de andere echtgenoot te vergoeden, ten bedrage van of naar de waarde op het moment van de onttrekking. Deze vergoedingen zijn terstond opeisbaar, tenzij de redelijkheid en de billijkheid zich hiertegen verzetten.
In artikel 6 van de huwelijkse voorwaarden is aangegeven wat onder inkomen wordt begrepen en hoe het loonbegrip wordt uitgelegd.
In artikel 7 van de huwelijkse voorwaarden is ten aanzien van de kosten huishouding opgenomen dat daaronder mede moet worden verstaan de kosten van ontwikkeling en ontspanning van de gezinsleden. Voorts is bepaald dat deze worden voldaan uit de inkomens van de echtgenoten naar evenredigheid daarvan en, voor zover deze inkomens ontoereikend zijn, uit ieders vermogen naar evenredigheid daarvan. De echtgenoot die over enig kalenderjaar meer heeft bijgedragen in de kosten van de huishouding dan zijn/haar aandeel ingevolge het in de huwelijkse voorwaarden bepaalde, heeft het recht hetgeen te veel is bijgedragen terug te vorderen van de andere echtgenoot. Het recht tot terugvordering vervalt binnen een jaar na de ontbinding van het huwelijk.
In artikel 10 van de huwelijkse voorwaarden is pensioenverevening en pensioenverrekening uitgesloten. Voorts is bepaald dat dit onverlet laat de aanspraak op nabestaandenpensioen.
De rechtbank bespreekt hierna achtereenvolgens de verdeling van de eenvoudige gemeenschappen samen met eventueel daarmee samenhangende andere verzoeken, en daarna de overige vorderingen van partijen over en weer.
Eenvoudige gemeenschappen
Partijen hebben enkele eenvoudige gemeenschappen:
de echtelijke woning;
het appartement met parkeerplaats aan de [adres 1] ;
het appartement met parkeerplaats aan de [adres 2] ;
de woning in Frankrijk;
de gezamenlijke bankrekening bij de ING eindigend met - [banknummer 2] ;
de gezamenlijke bankrekening bij ING eindigend met - [banknummer 3] ;
de gezamenlijke bankrekening bij Van Kempen Lanschot eindigend met - [banknummer 1] ;
de effectenrekening bij Van Kempen Lanschot eindigend met - [banknummer 4] ;
inboedelgoederen.
De echtelijke woning
De vrouw wenst de echtelijke woning toegedeeld te krijgen. De man is daarmee akkoord mits dit gebeurt tegen een marktconforme prijs. Als de vrouw dit niet binnen een redelijke termijn blijkt te kunnen financieren, moet de woning worden verkocht.
De rechtbank zal gelet op het voorgaande de echtelijke woning aan de vrouw toedelen op de wijze en onder de voorwaarden die hierna in het dictum zijn vermeld. Voor het vaststellen van de waarde zal de rechtbank bepalen dat de man drie makelaars voorstelt en de vrouw hier één makelaar uit mag kiezen. Indien de vrouw niet in staat blijkt om binnen de gestelde termijn aan de gestelde voorwaarden te voldoen, moet de woning worden verkocht aan een derde, eveneens op de wijze en onder de voorwaarden die hierna in het dictum zijn vermeld (het zogenoemde ‘spoorboekje’).
In dit ‘spoorboekje’ neemt de rechtbank op dat de vrouw vier maanden vanaf de datum van deze beschikking de tijd krijgt om aan te tonen dat zij in staat is om de toedeling van de echtelijke woning tegen de taxatiewaarde te financieren. De man heeft gesteld dat de vrouw slechts één maand moet krijgen om de financiering rond te krijgen, maar dat is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om de financiering te kunnen regelen. Dit geldt te meer nu deze vraag ook samenhangt met de beoordeling van de overige geschilpunten in deze procedure (waaronder de verdeling van de appartementen in Scheveningen) en de afwikkeling daarvan door partijen.
Voortgezet gebruik echtelijke woning
Nu het verzoek van de vrouw tot het voortgezet gebruik van de echtelijke woning samenhangt met de overname van de echtelijke woning, zal de rechtbank dit verzoek aansluitend behandelen. De vrouw heeft verzocht om het voortgezet gebruik voor de duur van zes maanden na inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand. De man heeft voorgesteld dat de vrouw tot en met drie maanden na het sluiten van de koopovereenkomst in de echtelijke woning mag blijven wonen als zij de woning niet kan overnemen. Gelet op het tijdspad dat de rechtbank heeft bepaald in het kader van de overname dan wel verkoop van de echtelijke woning (de vrouw krijgt een termijn van vier maanden na deze beschikking, dus tot 8 december 2024, om te onderzoeken of zij de woning kan overnemen) zal de door de man genoemde termijn van drie maanden na de koopovereenkomst mogelijk langer zijn dan de door de vrouw voorgestelde termijn van zes maanden na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. Door toewijzing van het verzoek van de man wordt de vrouw dus niet benadeeld. De rechtbank zal daarom het voortgezet gebruik voor een termijn van drie maanden na de verkoop van de woning toewijzen. Gelet op de wettelijke maximum termijn van zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking zal de rechtbank daarbij bepalen dat, indien deze zes maanden termijn eerder afloopt dan de termijn van drie maanden na de verkoop van de woning, de termijn van drie maanden zal worden ingekort tot maximaal de termijn van zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. Daarnaast zal de rechtbank hier de – eveneens wettelijke – voorwaarde aan verbinden dat de vrouw deze woning op het moment van die inschrijving bewoont en aan de man uitsluitend of mede toebehoort of ten gebruike toekomt.
Verdeling appartementen [adres 2] en [huisnummer] en bijbehorende garages
In haar processtukken stelt de vrouw voor om het appartement met bijbehorende parkeerplaats aan de [adres 2] aan haar, en het appartement met bijbehorende parkeerplaats aan de [adres 1] aan de man toe te delen. Op de zitting heeft de vrouw zich op het standpunt gesteld dat tenminste één van beide appartementen met bijbehorende parkeerplaats aan haar moet worden toegedeeld.
Uiteindelijk zijn partijen het er ter zitting over eens geworden dat het appartement met bijbehorende parkeerplaats aan de [adres 2] aan de man wordt toegedeeld. Over de toedeling van het appartement met bijbehorende parkeerplaats aan de [adres 1] inclusief de daartoe behorende parkeerplaats zijn zij het niet eens; beiden willen dit appartement met de bijbehorende parkeerplaats toegedeeld krijgen.
De rechtbank zal het appartement met bijbehorende parkeerplaats aan de [adres 1] toedelen aan de vrouw en overweegt daartoe als volgt. De man en de vrouw hebben samen twee appartementen als investering en/of pensioenvoorziening aangekocht. Het is dan ook redelijk dat de man en de vrouw na de echtscheiding ieder één appartement toegedeeld krijgen. De rechtbank zal daarom dit appartement met bijbehorende parkeerplaats aan de vrouw toedelen op de wijze en onder de voorwaarden die hierna in het dictum zijn vermeld. Om tegemoet te komen aan de vrees van de man dat de vrouw financieel niet in staat zal blijken te zijn om naast de echtelijke woning ook nog het appartement (met parkeerplaats) aan de [adres 1] over te nemen, neemt de rechtbank in het dictum op dat indien de vrouw niet in staat blijkt om binnen de gestelde termijn aan de voorwaarden te voldoen, dit appartement (met parkeerplaats) aan de man zal worden toegedeeld op dezelfde wijze en onder dezelfde voorwaarden.
Partijen hebben overeenstemming bereikt over de waardering van de beide appartementen aan de Hellingweg in het geval zij ieder één appartement met parkeerplaats toegedeeld krijgen. Zij hebben afgesproken dat in het geval ieder een appartement met parkeerplaats overneemt wordt uitgegaan van de meest recente WOZ waarde van ieder van deze appartementen inclusief parkeerplaats. Indien de vrouw financieel niet in staat blijkt om de [adres 1] over te nemen en de man beide appartementen met parkeerplaats overneemt, dan gaan partijen voor beide appartementen met parkeerplaatsen uit van de taxatiewaarden. Voor het vaststellen van de taxatiewaarden zal – anders dan bij de echtelijke woning – de vrouw drie makelaars voorstellen en de man hier één makelaar uit kiezen.
Financiële afwikkeling [adres 2]Partijen zijn het eens over de wijze waarop de aanschaf van het appartement aan de [adres 2] is gefinancierd. Dit appartement (met parkeerplaats) is volledig gefinancierd met een lening vanuit de onderneming van de man ad € 260.150. De leningsovereenkomst is echter niet in het geding gebracht, zodat niet is vast te stellen wie schuldenaar van de lening is. Omdat vaststaat dat dit appartement (uitsluitend) met deze lening van € 260.150 is aangekocht, dient het gehele bedrag van € 260.150 in mindering te worden gebracht op de waarde waartegen de man dit appartement (met parkeerplaats) overneemt. De man dient de helft van de resterende overwaarde aan de vrouw te voldoen. Op deze manier wordt rekening gehouden met de lening die de man heeft afgesloten bij zijn onderneming. Indien deze lening (ook) op naam van de vrouw staat, dient de man ervoor zorg te dragen dat de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de lening wordt ontslagen.
Financiële afwikkeling [adres 1] ; vordering vrouw terzake Oracle E*Trade rekening
Wat betreft het appartement aan de [adres 1] is de financiering wel een punt van geschil. Volgens de man is hij ook voor dit appartement een lening aangegaan bij zijn onderneming, en wel een lening ter hoogte van € 229.075. Uit de als productie 6 door de man overgelegde overeenkomst van geldlening d.d. 14 april 2011 blijkt echter dat deze lening op naam staat van beide partijen gezamenlijk. Volgens de akte van levering is de koopprijs ad € 229.075 op 28 april 2011 voldaan.
De vrouw weerspreekt de hoogte van de lening en stelt dat de woning deels is gefinancierd met privévermogen, afkomstig van haar Oracle E*Trade rekening. Zij stelt in dit verband een vergoedingsrecht op de man te hebben ter hoogte van de helft van € 52.414.
De vrouw heeft gesteld dat zij dit bedrag van € 52.414 vlak vóór de aankoop van het appartement aan de [adres 1] heeft overgemaakt vanuit haar privé Oracle E*Trade rekening naar een gemeenschappelijke rekening ten behoeve van de financiering van de aankoop van dit appartement.
De man betwist niet dat de vrouw gelden heeft vrijgemaakt van haar privé Oracle E*Trade rekening doch stelt dat dat geld is gebruikt voor kosten van de huishouding. Volgens de man is ook de aankoop van dit appartement volledig gefinancierd vanuit zijn onderneming. De man onderbouwt dit met voornoemde leningsovereenkomst d.d. 14 april 2011. In deze overeenkomst staat vermeld dat het leningsbedrag van € 229.075 inclusief omzetbelasting enkel mag worden aangewend voor de aankoop van het appartement op Scheveningen.
De rechtbank is van oordeel dat de man niet voldoende heeft aangetoond dat het volledige aankoopbedrag inderdaad is gefinancierd middels een lening bij de onderneming van de man. Uit bijlage 4 bij het F9-formulier van de vrouw van 30 mei 2024 blijkt immers dat de man voor de overdracht van de woning slechts € 162.624 op zijn zakelijke rekening had staan en tussen partijen is niet in geschil dat dit de enige zakelijke rekening van de man was op dat moment. De man heeft niet aangetoond dat zijn onderneming ergens anders nog gelden had ondergebracht die zijn aangewend voor de aankoop van de woning.
De vrouw heeft opeenvolgende bankafschriften overgelegd waaruit blijkt dat zij kort voor de aankoop van de [adres 1] het saldo van haar Oracle E*Trade van € 52.414 ter beschikking heeft gesteld aan beide partijen. Het komt de rechtbank niet aannemelijk voor dat dit bedrag zou zijn besteed aan de kosten van de huishouding terwijl gelijktijdig een hogere lening bij de onderneming zou zijn aangegaan voor de aankoop van de [adres 1] , zeker nu de onderneming op dat moment niet over voldoende liquide middelen voor de aankoop van dit appartement leek te beschikken. Het in dit kader door de vrouw overgelegde bewijs weegt naar het oordeel van de rechtbank zwaarder dan de door de man overgelegde leningsovereenkomst nu hij, als DGA en bestuurder van de vennootschap volledige zeggenschap had over het opstellen van dergelijke overeenkomsten.
De rechtbank stelt daarom vast dat het appartement [adres 1] tot een bedrag van
€ 52.414 is gefinancierd middels een privé-inbreng van de vrouw en tot een bedrag van
€ 162.624 is gefinancierd middels een gezamenlijke lening bij de onderneming van de man. De vrouw heeft op die grond een vergoedingsrecht voor een bedrag van € 52.414,-, welk vergoedingsrecht eerst opeisbaar is bij de feitelijke verdeling van de woning te [adres 1] . Daarna dient het bedrag van de lening van de resterende waarde te worden afgetrokken. De resterende overwaarde zal tussen de man en de vrouw bij helfte gedeeld worden.
In het geval de vrouw dit appartement overneemt resulteert dit in het volgende:
[de meest recente WOZ-waarde]minus [52.414]minus [€ 162.624 terzake van de lening bij de onderneming van de man]minus [de kosten van de overdracht]----------------------------------------------------------------------------------------------= saldo (a)
Saldo (a) dient tussen partijen bij helfte gedeeld te worden. Het is de rechtbank niet bekend of de vrouw, indien zij dit appartement overneemt, dit zal financieren doordat zij de lening bij de onderneming overneemt, deze lening aflost, of dat zij de overname op een andere wijze zal financieren. De rechtbank kan daarom slechts bepalen dat zij bij overname van dit appartement de helft van bedrag (a) aan de man moet voldoen. De rechtbank merkt daarbij op dat indien de vrouw de lening bij de onderneming van de man overneemt, de man moet worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor deze lening en dat indien de man de lening bij de onderneming na de verdeling van dit appartement voortzet, de vrouw moet worden ontslagen uit de (al dan niet) hoofdelijke aansprakelijkheid voor deze lening. In het laatste geval is de vordering van de man pas opeisbaar als de vrouw uit haar (hoofdelijke) aansprakelijkheid is ontslagen.
In het geval de man dit appartement overneemt resulteert dit in het volgende:
[de taxatiewaarde]minus [52.414]minus [€ 162.624 terzake van de lening bij de onderneming van de man]minus [de kosten van de makelaar-taxateur en van de overdracht]----------------------------------------------------------------------------------------------= saldo (b)
Saldo (b) dient tussen partijen bij helfte gedeeld te worden. In het geval de man de woning overneemt, dient hij bij de overname het bedrag van € 52.414 plus de helft van bedrag (b) aan de vrouw te voldoen. Ook in dat geval heeft te gelden dat, indien de man de lening bij de onderneming voortzet, de rechtbank er van uit gaat de man ervoor zal zorgdragen dat de vrouw wordt ontslagen uit de (al dan niet hoofdelijke) aansprakelijkheid voor deze lening.
De woning in Frankrijk
Een geschil over een eenvoudige gemeenschap valt onder de werkingssfeer van de Verordening (EU) Nr. 2015/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking) (hierna: Verordening Brussel I-bis).
De rechtbank overweegt dat de Nederlandse rechter op grond van artikel 4 Brussel Ibis bevoegd is om kennis te nemen van de verzoeken ten aanzien van de woning in Frankrijk. Naar analogie van artikel 10:3 Burgerlijk Wetboek (BW) past de rechtbank Nederlands recht toe.
Partijen zijn het erover eens dat de woning verkocht moet worden aan een derde en dat na verkoop de geldlening van € 200.000,- aan de ouders van de vrouw wordt afgelost. De vrouw heeft haar vordering ten aanzien van het vergoeden van de reparatie aan het dak ingetrokken. Partijen zijn het niet eens geworden over de vraag welke makelaar de verkoop moet begeleiden en op welke wijze de verkoop dient te geschieden. Zij hebben de rechtbank gevraagd daarop te beslissen. Op de zitting is afgesproken dat de rechtbank zou kiezen tussen de twee door de man voorgestelde makelaars verbonden aan Anb Immobilier Montbron. De rechtbank heeft hierop in raadkamer aselect haar keuze laten vallen op [naam 4] .
Uiterlijk binnen vier weken na deze beschikking, moeten partijen een gezamenlijke verkoopopdracht geven aan [naam 4] van Anb Immobilier Montbron. Het advies van de makelaar met betrekking tot de vraag- en laatprijs (ook tot eventuele aanpassingen van de vraag- en laatprijs) voor het appartement zal tussen partijen bindend zijn. Bij verkoop en levering van het appartement aan een derde zullen eerst alle verkoopkosten, waaronder de kosten voor de makelaar, van de verkoopopbrengst moeten worden voldaan, evenals de hiervoor genoemde schuld aan de ouders van de vrouw. Partijen zijn vervolgens ieder voor de helft gerechtigd tot de resterende overwaarde.
De gezamenlijke bankrekening bij de ING eindigend met - [banknummer 2]
Tussen partijen is niet in geschil dat deze rekening werd gebruikt om de kosten van de woningen aan de Hellingweg te voldoen. Daarnaast lieten zij op deze rekening de huurinkomsten binnenkomen.
De man wil de rekening op zijn naam voortzetten. De vrouw wil de rekening opheffen en het saldo per peildatum bij helfte delen. Echter, nu de man bedragen van deze rekening heeft overgeboekt, terwijl de opbrengst van de appartementen aan hen beide toekwam, wil zij dat dit nog wordt verrekend.
De rekening wordt nog altijd gebruikt voor de lasten en huurpenningen van de appartementen. Het is naar het oordeel van de rechtbank dan ook het meest praktisch om deze rekening aan te houden totdat beide appartementen zijn verdeeld en tot die tijd te gebruiken voor de lasten en opbrengsten van de appartementen, zonder opnamen door partijen, tenzij in onderling overleg en na overeenstemming. Het bedrag dat op dat moment op de rekening staat dient bij helfte gedeeld te worden. De rechtbank zal aldus beslissen.
De bedragen die partijen vanaf 2023 hebben onttrokken van de rekening vormen in beginsel vorderingen van de man op de vrouw en andersom. Echter, vanwege een gebrek aan informatie over de huidige stand van de rekening en de exacte bedragen die zijn overgeboekt naar privérekeningen is het voor de rechtbank niet mogelijk om hier een oordeel over te geven, zoals zij verder zal oordelen in het kopje hieronder ‘
Overige verzoeken en vorderingen van de zijde van de vrouw: 1.De huurinkomsten tussen 1 januari 2014 en 31 december 2023’.
De gezamenlijke bankrekening bij ING eindigend met - [banknummer 3] ;
Partijen hebben overeenstemming bereikt en willen het saldo van deze rekening per datum beschikking verdelen en de rekening daarna opheffen, zodat de rechtbank aldus zal beslissen.
De gezamenlijke bankrekening bij Van Kempen Lanschot eindigend met - [banknummer 1] ;
Partijen hebben overeenstemming bereikt en willen het saldo van deze rekening per datum beschikking verdelen en de rekening daarna opheffen, zodat de rechtbank aldus zal beslissen.
De effectenrekening bij Van Kempen Lanschot eindigend met - [banknummer 4] .
Partijen hebben overeenstemming bereikt en willen het saldo van deze rekening per datum beschikking verdelen en de rekening daarna opheffen, zodat de rechtbank aldus zal beslissen.
Inboedelgoederen
De inboedel behoort volgens de huwelijkse voorwaarden toe aan degene die het desbetreffende goed heeft aangeschaft. Indien dit niet kan worden aangetoond behoort het aan beide partijen toe. De man heeft ter zitting zijn verzoek gewijzigd, in die zin dat hij slechts zijn eigen fiets, een Koga Miyata, wil hebben. De overige inboedelgoederen mogen aan de vrouw worden toebedeeld zonder nadere verrekening. De vrouw heeft hiermee ingestemd zodat de rechtbank aldus zal beslissen.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat partijen ter zitting nog discussie hebben gehad over de gouden tientjes. Tussen partijen staat vast dat dit erfstukken zijn uit de familie van de vrouw. De man heeft gesteld dat één van die tientjes aan hem toekomt doch heeft dit niet onderbouwd of aannemelijk gemaakt. De rechtbank zal aan dit standpunt van de man voorbijgaan en komt tot het oordeel dat, gelet op de herkomst, alle gouden tientjes aan de vrouw toebehoren.
Partijen twisten nog over de locatie van de gouden tientjes en enkele andere inboedelgoederen. De rechtbank kan hier echter geen beslissing over nemen nu er niet om afgifte is verzocht en zij bovendien op basis van de stukken en hetgeen ter zitting is besproken niet kan vaststellen waar de goederen zich bevinden.
Vergoedingsrechten
De man en de vrouw stellen over en weer dat zij vergoedingsrechten hebben op elkaar.
Vergoedingsrechten over en weer ten aanzien van kosten huishouding
Beide partijen stellen vergoedingsrechten op elkaar te hebben op de grond dat zij zelf teveel, en de ander te weinig, hebben bijgedragen aan de kosten van de huishouding.
De man stelt dat ook de vrouw gehouden was om bij te dragen in de kosten van de huishouding. De vrouw heeft volgens hem in ieder geval inkomen genoten in de vorm van inkomen uit de huurwoningen van partijen en dividend. De vrouw was daarom verplicht om naar rato van haar inkomen bij te dragen in de kosten van de huishouding.
De vrouw betwist dit. Zij stelt dat zij tot en met 2019 geen betaalde werkzaamheden heeft verricht, terwijl de man gedurende het gehele huwelijk inkomen uit arbeid had. De man was daarom tot die datum op grond van artikel 7 van de huwelijkse voorwaarden verplicht om alle kosten van de huishouding te voldoen. Volgens de vrouw waren het inkomen van de man uit arbeid en de huurinkomsten voldoende om alle kosten van de huishouding van partijen te voldoen. De man heeft dit volgens de vrouw nagelaten, althans, zo stelt de vrouw, zij heeft privé-vermogen aangewend voor de kosten huishouding en/of de man heeft privé-vermogen van de vrouw en gezamenlijk vermogen weggesluisd naar zijn eigen rekeningen. De vrouw stelt verder dat partijen ieder een eigen huishouding hebben gehad sinds zij in 2019 uit elkaar gingen. Zij betaalde voor haar eigen woning en huishouding en de man voor zijn woning en huishouding.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit artikel 7 lid 1 van de huwelijkse voorwaarden blijkt dat de kosten van de huishouding moeten worden voldaan uit de inkomens van de echtgenoten naar evenredigheid daarvan. Voor zover die inkomens ontoereikend zijn worden deze kosten voldaan uit ieders vermogen naar evenredigheid daarvan.
De vrouw heeft een concreet verzoek gedaan ten aanzien van de kosten van de huishouding. Dit verzoek – evenals de overige verzoeken die verband houden met de kosten van de huishouding – kan alleen voor toewijzing in aanmerking komen indien de vrouw stelt en aantoont wat de omvang was van die kosten in de betreffende periode(s), wat – conform de definitie in artikel 6 van de huwelijkse voorwaarden – het inkomen van de man was in die periode(s) en uit welke bronnen de kosten van de huishouding zijn gedekt. Dat heeft zij niet gedaan. De enkele stelling van de vrouw dat de man altijd ruim voldoende inkomen had voor de kosten van de huishouding is onvoldoende. Dit verzoek van de vrouw zal daarom worden afgewezen.
Ook de verzoeken van de man ten aanzien de kosten van de huishouding – die overigens niet concreet zijn – zijn onvoldoende onderbouwd. Ook hij heeft immers op geen enkele manier gesteld en onderbouwd wat de kosten van de huishouding precies waren en in hoeverre partijen in staat waren om naar rato van hun inkomen daaraan bij te dragen. Ook zijn verzoek zal daarom worden afgewezen.
Vorderingen van de man op de vrouw
1.
Rente op lening ten behoeve van de aanschaf van de [adres 1] te [plaats 1]
Dit verzoek heeft de man ingetrokken zodat de rechtbank hier niet nader op in hoeft te gaan.
2.
Investeringen in de woning te Frankrijk
De man stelt in totaal € 29.972,- geïnvesteerd te hebben in de gemeenschappelijke woning in Frankrijk. De vrouw heeft ermee ingestemd dat zij de helft van deze investeringen aan de man dient te vergoeden, zodat zij € 14.986,- aan de man dient te voldoen.
3.
Vordering ter zake van de vanaf 1 mei 2023 aan de vrouw betaalde bedragen
Dit verzoek heeft de man ingetrokken zodat de rechtbank deze niet nader zal behandelen.
4.
Verzoek Verklaring voor recht inzake eigendom Ford S-Max
De man heeft verzocht om een verklaring voor recht dat de Ford S-Max zijn eigendom is en op zijn naam staat. De rechtbank overweegt dat de vrouw geen verweer heeft gevoerd tegen de stelling dat de man eigenaar is van de Ford S-Max, anders dan dat zij meent een vergoedingsrecht te hebben op de man nu zij de man financieel in staat heeft gesteld om de auto aan te schaffen. De rechtbank zal het verzoek van de man ten aanzien van de verklaring voor recht dan ook toewijzen. Het verzoek van de vrouw om een vergoedingsrecht op dit punt zal de rechtbank hierna behandelen.
5.
Helft opname beleggingsportefeuille NN
De man heeft op 3 juni 2024, derhalve eerst 10 dagen voor de zitting, verzocht om vergoeding van de helft van de opnames die de vrouw in januari 2024 heeft gedaan uit een beleggingsportefeuille. De rechtbank heeft ter zitting reeds geoordeeld dat dit verzoek van de man tardief is. Niet is gebleken dat dit verzoek niet (veel) eerder kon worden gedaan. De vrouw kon daarna niet meer schriftelijk reageren en/of zelf stukken op dit punt in het geding brengen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat dit verzoek in strijd met de goede procesorde is zodat zij dit verzoek niet inhoudelijk zal behandelen.
Vergoedingsrechten van de vrouw op de man
1.
Bijdrage vrouw in verbouwing badkamers vanuit Stamrecht B.V.
De vrouw stelt dat zij op advies en verzoek van de man in 2014 haar stamrecht B.V. heeft opgeheven teneinde over liquide middelen te kunnen beschikken. Het na betaling van de verschuldigde inkomstenbelasting resterende bedrag van € 17.563 is volgens de vrouw aangewend voor een verbouwing aan de badkamer(s) in de echtelijke woning. Zodoende vordert de vrouw een bedrag van € 8.850 van de man. De man betwist dit en stelt dat uit de door de vrouw ingediende bijlage 5 bij haar processtuk van 12 december 2023 niet blijkt dat dit geld is aangewend voor de verbouwing van de badkamer(s).
De rechtbank is met de man van oordeel dat de vrouw heeft nagelaten om voldoende aannemelijk te maken dat de vrouw privé vermogen heeft geïnvesteerd in de gemeenschappelijke woning van partijen. Weliswaar heeft de vrouw aangetoond dat zij de gelden uit haar stamrecht B.V. heeft laten uitkeren, maar zij heeft niet aangetoond dat zij het betreffende bedrag voor de verbouwing van de badkamer(s) heeft aangewend. De rechtbank zal daarom dit verzoek van de vrouw afwijzen.
2.
Bijdrage van € 54.049 vanuit aandelenrekening Oracle Smith Barney in kosten huishouding 2016
De vrouw stelt dat zij haar aandelenrekening Oracle Smith Barney heeft opgeheven en het vrijgekomen bedrag naar de gemeenschappelijke bankrekening heeft overgemaakt. Dit zou zijn aangewend om in de kosten van de huishouding te voorzien, terwijl de man op dat moment volgens de huwelijkse voorwaarden verplicht was om alle kosten van de huishouding te voldoen. De man stelt dat hij over dezelfde periode zelf ook € 45.749 vanuit zijn privé rekening heeft overgemaakt naar de gemeenschappelijke rekening en dat dit blijkbaar nodig was ter dekking van de kosten van de huishouding, naast de inkomsten die in dat jaar zijn gestort. De man betwist daarom dat de vrouw door de storting van € 54.049 kosten heeft voldaan die niet voor haar rekening hadden dienen te komen.
De rechtbank overweegt dat ook aan dit verzoek ten grondslag ligt dat de vrouw van mening is dat zij meer heeft bijgedragen aan de kosten van de huishouding dan waartoe zij gehouden zou zijn op grond van de huwelijkse voorwaarden. Zoals de rechtbank hierboven (kopje “
Vergoedingsrechten over en weer ten aanzien van kosten huishouding”) al heeft overwogen heeft de vrouw hiertoe onvoldoende gesteld en onvoldoende onderbouwd. Alleen al op grond hiervan volgt naar het oordeel van de rechtbank dat dit verzoek van de vrouw niet voor toewijzing in aanmerking komt.
De rechtbank overweegt verder dat uit de door de vrouw ingediende producties bovendien niet duidelijk blijkt waar het geld uit de Oracle Smith Barney aandelenrekening aan is besteed. Het is dan ook niet te zeggen of de vrouw met deze overboeking heeft bijgedragen aan de kosten van de huishouding. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw dan ook afwijzen.
3.
Bijdrage van € 19.000 voor financiering aanschaf Ford S-max
De vrouw stelt een vergoedingsrecht te hebben nu zij een bijdrage van € 19.000,- heeft betaald voor de aanschaf van deze auto van de man. De man betwist dit.
De vrouw heeft nagelaten om aan te tonen dat zij voor de aanschaf van deze auto daadwerkelijk € 19.000,- heeft betaald. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw dan ook afwijzen.
Overige verzoeken en vorderingen van de zijde van de vrouw
1.
De huurinkomsten tussen 1 januari 2014 en 31 december 2023
De vrouw stelt dat zij in december 2022 heeft ontdekt dat de man vanaf de bankrekening bij de ING eindigend met - [banknummer 2] in totaal € 93.120,- aan zijn privé-rekeningen danwel zijn BV’s heeft overgemaakt. Daarnaast heeft hij overboekingen gedaan vanaf deze rekening naar andere gezamenlijke rekeningen en die vervolgens in contanten opgenomen.
De vrouw heeft als productie 14 bij haar aanvullend verzoekschrift d.d. 12 december 2023 een door haarzelf opgesteld overzicht ingebracht waarin staat vermeld dat in de periode tussen 2014 en 2022 in totaal een bedrag van € 392.248,- aan huurinkomsten is binnengekomen. Dit bedrag minus de kosten van de woningen bedraagt volgens de vrouw
€ 320.865,- en de vrouw stelt dat de helft daarvan door de man aan haar moet worden vergoed, nu uit de huwelijkse voorwaarden volgt dat de kosten van de huishouding uitsluitend uit het inkomen uit arbeid van de man moesten worden voldaan, en niet uit de gezamenlijke huurinkomsten.
De man heeft erkend dat er in het verleden huurinkomsten zijn overgemaakt naar andere rekeningen, waaronder de gezamenlijke rekeningen. Die bedragen zijn volgens de man aangewend voor gezamenlijke uitgaven. De man kan bijna alle betalingen herleiden naar kosten van de huishouding, met uitzondering van een bedrag van € 3.700 op 1 augustus 2019. Dat bedrag kan hij niet duiden, maar is waarschijnlijk ook besteed aan de kosten van de huishouding.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man met zijn uitleg bij de verschillende bedragen voldoende aannemelijk gemaakt dat de huurinkomsten zijn aangewend voor de kosten van de huishouding. Niet is komen vast te staan dat de man deze inkomsten heeft ‘weggesluisd’, zoals de vrouw stelt.
Vervolgens is de vraag of de huurinkomsten volgens de huwelijkse voorwaarden konden worden aangewend voor de kosten van de huishouding. De rechtbank overweegt daarover het volgende. Uit de artikelen 6 en 7 van de huwelijkse voorwaarden volgt dat de kosten van de huishouding moeten worden voldaan uit inkomen uit arbeid en, indien dit niet toereikend is, uit (inkomen uit) vermogen (waaronder huurinkomsten). Hieruit volgt dat het verzoek van de vrouw alleen dan voor toewijzing vatbaar is, wanneer vast zou komen te staan dat het arbeidsinkomen van de man in de betreffende periode toereikend was voor de voldoening van de kosten van de huishouding. Zoals de rechtbank hierboven onder het kopje
“Vergoedingsrechten over en weer ten aanzien van kosten huishouding”al heeft overwogen had de vrouw, nu zij zich hierop beroept, moeten aantonen dat de man altijd ruim voldoende inkomen had voor de kosten van de huishouding. Dit heeft zij nagelaten.
Dit onderdeel van het verzoek van de vrouw zal daarom worden afgewezen.
Voor de periode van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2023 geldt het volgende.
Hoewel de man over deze periode niet voldoende inzichtelijk heeft gemaakt waar de huurinkomsten aan zijn besteed heeft de vrouw in deze periode zelf ook geld onttrokken aan de gezamenlijke rekening. Zij stelde ter zitting dat zij bang was dat de man dit geld anders zou overboeken naar privérekeningen waarna zij het geld niet meer terug zou zien. De rechtbank heeft onvoldoende informatie om vast te stellen welke bedragen de vrouw zelf heeft opgenomen en welke bedragen er nog op de rekening staan c.q. welke bedragen al dan niet verrekend of vergoed zouden moeten worden zodat ook dit onderdeel van het verzoek van de vrouw niet voor toewijzing in aanmerking komt.
2.
De helft van de BTW teruggaven in 2011 en 2013
Ten tijde van de aanschaf van de appartementen in Scheveningen bestond de mogelijkheid om de daarover verschuldigde BTW terug te vragen. Dit heeft de man destijds aangevraagd. De BTW teruggave over 2011 is echter door de man ontvangen op zijn privé rekening. De teruggaven over 2013 zijn op de gezamenlijke ING rekening eindigend met - [banknummer 3] gestort en vervolgens besteed aan de kosten van de huishouding. De vrouw stelt dat zij recht had op de helft van de BTW teruggaven en dat dit dus niet had mogen worden uitgegeven aan de kosten van de huishouding.
De man verweert zich en stelt dat de BTW teruggaven op de gemeenschappelijke rekening is gestort in 2013, en dus waarschijnlijk ook in 2011. Hij betwist dat deze bedragen niet hadden mogen worden aangewend ter dekking van de kosten van de huishouding.
De vrouw heeft niet aangetoond dat de BTW teruggaven over 2011 op een privé-rekening van de man zijn overgemaakt. In het licht van de gemotiveerde betwisting van de man zal de rechtbank het verzoek van de vrouw dan ook afwijzen.
Ten aanzien van de teruggaven over 2013 overweegt de rechtbank als volgt. Dit verzoek is wel onderbouwd nu uit de stukken blijkt dat de BTW teruggave is gestort op de gemeenschappelijke rekening van partijen. De rechtbank overweegt in dat kader wederom dat indien de vrouw een vordering indient die zij baseert op de stelling dat deze gelden ten onrechte zijn aangewend voor de kosten van de huishouding, het op haar weg ligt om aan te tonen dat de man voldoende inkomsten had om de kosten van de huishouding volledig te voldoen. Nu zij dit heeft nagelaten zal de rechtbank haar verzoek afwijzen.
3.
Belastingteruggaven over 2012 tot en met 2019
De vrouw stelt dat haar belastingteruggaven zijn overgemaakt naar de gezamenlijke ING rekening eindigend met - [banknummer 3] . Net zoals de BTW teruggaven zijn deze bedragen besteed aan de kosten van de huishouding. Zij vordert deze daarom terug.
De man voert ook op dit punt verweer en stelt dat dit inkomen betreft dat valt onder het inkomen in de zin van artikel 6 van de huwelijkse voorwaarden.
De rechtbank overweegt in dat kader, op dezelfde gronden als hiervoor, dat het op haar weg ligt om aan te tonen dat de man voldoende inkomsten had om de kosten van de huishouding volledig te voldoen. Nu zij dit heeft nagelaten zal de rechtbank haar verzoek afwijzen.
4.
Schenkingen ouders vrouw tussen 2006 en 2022
De vrouw stelt dat zij tenminste € 91.712,- aan schenkingen heeft ontvangen van haar ouders gedurende de hierboven genoemde periode. Zij heeft deze bedragen steeds aangewend om in de kosten van de huishouding en de kosten van de kinderen te voorzien.
Uit het overzicht van de vrouw volgt dat de € 47.846,- is overgemaakt naar de privé-rekening van de vrouw. Daarnaast is € 24.168,- overgemaakt naar de gemeenschappelijke rekening met de namen van de kinderen erbij en € 49.179,- is overgemaakt op de rekeningen van de kinderen.
Van het bedrag van € 49.179,- stelt de vrouw zelf dat deze bedragen op de rekeningen van de kinderen zijn gestort. Niet gebleken is dat deze bedragen vervolgens zijn gebruikt voor de kosten huishouding. Daarbij komt dat, ook indien dit wel het geval was, niet aan de vrouw maar aan de kinderen een vorderingsrecht zou toekomen.
Een bedrag van in totaal € 47.846,- is gestort op de rekening van de vrouw. Ook hier is niet gebleken dat deze bedragen zijn aangewend voor de kosten van de huishouding. Echter, ook indien dit wel zou zijn gebleken, dan geldt (wederom) dat – nu de vrouw zich op de rechtsgevolgen daarvan beroept – het op de weg van de vrouw ligt om aan te tonen dat de man voldoende inkomsten had om alle kosten van de huishouding voldoen. Nu zij dit heeft nagelaten zal de rechtbank dit verzoek afwijzen.
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat ten aanzien van stortingen met omschrijving “sneeuwpret” duidelijk is dat deze bedragen zijn aangewend voor de vakanties van partijen en dus aan de kosten van de huishouding van partijen. Ook hiervoor geldt dat het op de weg van de vrouw ligt om aan te tonen dat de man voldoende inkomsten had om alle kosten van de huishouding te voldoen.
Het bedrag van € 24.168,- zou ten behoeve van de kinderen en de vrouw zijn gestort op de gemeenschappelijke rekening. Of deze kosten al dan niet zijn “doorgeboekt” naar de rekeningen van de vrouw en/of de kinderen is de rechtbank niet duidelijk. Hierbij merkt de rechtbank nog op dat indien zou blijken dat deze bedragen zijn aangewend voor de kosten van de huishouding, hetzelfde geldt als hiervoor is overwogen.
5.
Uitkering schadevergoeding waterschade
De vrouw stelt dat er in 2022 € 4.100,- is uitgekeerd op een privé-rekening van de man vanwege waterschade, terwijl de man en de vrouw rechthebbenden waren. De man betwist dit niet maar stelt dat hij de uitkering heeft aangewend voor de kosten van de huishouding en de kosten van onderhoud van de appartementen aan de Hellingweg. Hij heeft die stelling echter niet met stukken onderbouwd. De rechtbank zal daarom het verzoek van de vrouw om – zo begrijpt de rechtbank – te bepalen dat haar vordering € 2.050 bedraagt, toewijzen.
6.
Helft overschrijving naar Interactive Brokers rekening
Uit de door de vrouw ingediende stukken blijkt dat de man op 14 maart 2014 € 10.000,- heeft overgeboekt vanaf de gezamenlijke ING rekening eindigend met - [banknummer 3] naar zijn privé beleggingsrekening ‘Interactive Brokers’. Nu de vrouw recht had op de helft van de bedragen op de gemeenschappelijke rekening en dit volledige bedrag nu ten goede is gekomen van de man vordert zij de helft van dit bedrag terug.
De man voert verweer. Hij stelt dat hij in 2014 heel veel bedragen heeft overgemaakt vanaf zijn privérekening naar de gemeenschappelijke rekening. Hij kan zich niet precies herinneren wat er met dit bedrag van € 10.000,- is gebeurd maar nu hij ook overboekingen vanaf zijn privérekening heeft gedaan náár de gemeenschappelijke rekening is deze overboeking volgens hem gerechtvaardigd. Hij gebruikte de gemeenschappelijke rekening namelijk vaak als sluis. Er gingen bedragen op en vervolgens weer af.
De rechtbank overweegt als volgt. Duidelijk is dat de vrouw in dezelfde periode uit vermogen heeft bijgedragen aan de kosten van de huishouding. Ook indien de vrouw in de betreffende periode op grond van artikel 7 van de huwelijkse voorwaarden gehouden was om bij te dragen in de kosten van de huishouding, dan kan het niet zo zijn dat de man in diezelfde periode bedragen onttrekt en belegt op privérekeningen. De man dient dan ook de helft van dit bedrag, namelijk € 5.000 -, aan de vrouw te betalen.
7.
Aflossing hypotheek Van Lanschot
De vrouw stelt dat zij op 7 juni 2002 € 26.750,- vanuit privévermogen heeft afgelost op de gemeenschappelijke hypotheek bij Van Lanschot. Op de door de vrouw ingediende productie 20 bij haar aanvullende verzoekschrift staat de aantekening ’26.750 af Fleur‘ hetgeen ook duidt op een aflossing door de vrouw. Partijen waren in 2002 nog niet gehuwd. De vrouw stelt dat de aantekeningen duidelijk van het handschrift van de man zijn. De man heeft dit ter zitting betwist en vervolgens gesteld dat hij geen idee heeft hoe een en ander destijds gegaan is. Uit de door de vrouw ingediende productie blijkt naar de stelling van de man bovendien niet dat het afgeloste geld afkomstig is uit het privévermogen van de vrouw.
De rechtbank oordeelt dat de vrouw voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij € 26.750,- vanuit privévermogen heeft afgelost op de gemeenschappelijke hypotheek bij Van Lanschot. Dat het bedrag daadwerkelijk is afgelost is niet door de man weersproken en blijkt ook wel uit bijlage 19 van de vrouw bij haar aanvullend verzoekschrift. Partijen waren op het moment van de aflossing nog niet gehuwd, zodat het aannemelijk is dat ieder beschikte over een eigen vermogen. De man heeft niet gesteld of onderbouwd dat partijen de aflossing hebben gedaan van gemeenschappelijk vermogen dan wel vanuit zijn privé-vermogen.
Uit het voorgaande volgt dat de vrouw een vordering heeft op de man van € 13.375,- zodat dit onderdeel van het verzoek zal worden toegewezen.
8.
Belegging in pensioenfonds
De vrouw stelt dat partijen ooit fl. 50.000,- hebben ingelegd in een pensioenvoorziening. De vrouw denkt dat deze pensioenvoorziening is ondergebracht bij Nationale Nederlanden, maar weet dit niet zeker. Zij stelt dat de man informatie hierover dient te verschaffen. Het bestaan van de voorziening en lening zou blijken uit een door haar ingediende brief van Van Lanschot.
De man stelt dat het op de weg van de vrouw had gelegen om bij Van Lanschot navraag te doen of de geldlening bestaat en waar deze vervolgens aan is uitgekeerd. Nu zij dit niet heeft gedaan verzoekt de man om het verzoek van de vrouw af te wijzen.
De rechtbank is met de man van oordeel dat het op de weg van de vrouw lag om nader onderzoek te doen naar de pensioenvoorziening. De vrouw heeft op geen enkele manier aangetoond dat de pensioenvoorziening van partijen bestaat, laat staan dat zij heeft gesteld en onderbouwd wat de waarde ervan op dit moment is. Dit verzoek zal daarom als onvoldoende onderbouwd en nader gespecificeerd worden afgewezen.
9.
Geldlening € 19.285,67
De vrouw stelt dat de man in 1999 € 19.285,67 van haar heeft geleend om een schuld van de man te voldoen. De man erkent de lening maar stelt dat hij deze al heeft afbetaald.
De rechtbank overweegt dat het op de weg ligt van de man, nu hij het bestaan van de lening erkent, om aan te tonen dat de geldlening al is afbetaald. Dit heeft de man nagelaten zodat de rechtbank dit verzoek van de vrouw, inclusief de wettelijke rente vanaf 21 mei 2024, zal toewijzen.
Onderhoudsbijdrage [naam 1]
De vrouw heeft op 12 december 2023 een bijdrage verzocht in de kosten van verzorging en opvoeding van [naam 1] . [naam 1] , die op [geboortedag 3] 2024 meerderjarig is geworden, heeft de vrouw gemachtigd voor hem op te treden in deze procedure.
De rechtbank beoordeelt eerst de ingangsdatum van de onderhoudsbijdrage. De vrouw heeft niet weersproken dat de man in de afgelopen periode heeft bijgedragen in de kosten van [naam 1] , waaronder de kosten gerelateerd aan school en de premie van de ziektekosten-verzekering. Daarin ziet de rechtbank aanleiding om de verzochte onderhoudsbijdrage niet met terugwerkende kracht vast te stellen, maar eerst met datum ingang van deze beschikking.
De man stelt dat hij met [naam 1] heeft afgesproken dat hij hem € 500,- per maand zal betalen als kosten van levensonderhoud en studie, zodra hij gaat studeren. Dit bedrag is gelijk aan de bedragen die de man onweersproken aan ieder van de dochters van partijen betaalt. Volgens de man staat vast dat [naam 1] met ingang van het studiejaar 2024-2025 gaat studeren. De vrouw erkent namens [naam 1] dat deze afspraak is gemaakt, maar weerspreekt dat zeker is dat [naam 1] gaat studeren omdat hij misschien een tussenjaar zou willen nemen.
De rechtbank merkt op dat [naam 1] geen concreet bedrag heeft genoemd. Gelet op hetgeen de vrouw namens hem naar voren heeft gebracht en hetgeen de vader heeft gesteld begrijpt het standpunt van [naam 1] aldus, dat hij verzoekt een onderhoudsbijdrage vast te stellen van € 500. Daarbij heeft hij in zijn verzoek geen onderscheid gemaakt tussen de situatie waarin hij wel, en de situatie waarin hij (nog) niet studeert. In zoverre is het verzoek dat aanvankelijk door de vrouw is ingediend – en dat strekte tot kinderalimentatie tot een bedrag van € 864,-, aangepast. De rechtbank wijst het gewijzigde verzoek toe. Ook indien [naam 1] een tussenjaar heeft en niet studeert, zijn de ouders op grond van artikel 1:395a in samenhang met artikel 1:392 lid 2 BW verplicht om te voorzien in zijn kosten van levensonderhoud.
Partneralimentatie
Grievend gedrag en verbroken lotsverbondenheid
De man stelt dat de vrouw dusdanig grievend gedrag heeft vertoond dat de man niet langer gehouden is om in haar behoefte te voorzien. De vrouw heeft hem in februari 2019 laten weten dat zij al een tijd een vriend had en is elders gaan wonen, terwijl de man en [naam 1] in de echtelijke woning bleven. In mei 2023 is de vrouw, terwijl de man tijdelijk in het buitenland was, plotseling weer in de echtelijke woning teruggekeerd en heeft de man daar vervolgens niet meer toegelaten. Daarnaast heeft de vrouw de man zwart gemaakt bij derden.
De rechtbank laat in het midden of de stellingen van de man feitelijk juist zijn. Immers, ook als dit klopt dan zijn deze gedragingen niet van zodanige aard dat van de man niet langer van worden gevergd om bij te dragen aan de kosten van het levensonderhoud van de vrouw.
Behoefte
Partijen zijn ter zitting overeen gekomen dat de behoefte van de vrouw in 2024 € 5.500,- netto per maand bedraagt.
Aanvullende behoefte
De man heeft gesteld dat de vrouw in staat moet worden geacht om een netto maandinkomen van € 3.986,- te verdienen. Hij baseert dit op het gegeven dat dit haar netto salaris was in 2021 zodat dit haar verdiencapaciteit is. De vrouw betwist dit. Zij stelt dat zij zich heeft ingespannen om werk te vinden maar dat dat tot op heden niet is gelukt.
De rechtbank is enerzijds van oordeel dat de vrouw verdiencapaciteit heeft omdat zij van 2019 tot 2021 gewerkt heeft. Anderzijds is gebleken dat de vrouw actief aan het solliciteren is en dat het tot nu toe nog niet gelukt is om een andere baan te vinden. De rechtbank gaat daarom uit van het huidige inkomensniveau van de vrouw dat wordt gevormd door haar huidige WW-uitkering van € 3.868 bruto per maand exclusief vakantiegeld. Uit bijgevoegde berekening volgt dat de vrouw een netto inkomen per maand heeft van € 2.773,- netto per maand.
De rechtbank houdt geen rekening met eventuele inkomsten uit verhuur nu nog niet zeker is of de vrouw daadwerkelijk een appartement over kan nemen. Bovendien heeft de vrouw in het kader van de draagkracht van de man het standpunt ingenomen dat aan zijn kant geen rekening moet worden gehouden met eventuele inkomsten uit verhuur. Het zou dan ook onredelijk zijn om aan de zijde van de aanvullende behoefte van de vrouw zelf, wél rekening te houden met inkomsten uit verhuur.
De aanvullende behoefte van de vrouw bedraagt dan ook (5.500 – 2.773=) € 2.727,- netto per maand.
Draagkracht
Inkomen [bedrijfsnaam]
Partijen twisten over de hoogte van de draagkracht van de man.
De man heeft onder andere inkomsten uit de besloten vennootschap [bedrijfsnaam] BV. De rechtbank sluit bij de bepaling van de draagkracht van de man aan bij het loon dat hij in 2023 uit zijn onderneming uitgekeerd kreeg volgens zijn aangifte IB en salarisstroken 2023. De man heeft zijn stelling dat zijn inkomen in 2024 is verlaagd onvoldoende onderbouwd zodat de rechtbank aan die stelling voorbij gaat. De rechtbank gaat ook voorbij aan het betoog van de vrouw dat de man zichzelf een hoger salaris kan uitkeren. Immers, de man heeft de pensioengerechtigde leeftijd bereikt en niet is gebleken dat het vermogen in de onderneming zodanig is dat van de man kan worden verwacht dat hij zichzelf een hoger loon uitkeert.
De vrouw heeft verder aangevoerd dat de man aan zichzelf dividend kan uitkeren. Zo heeft hij in 2023 een substantiële dividenduitkering gedaan en ook in de voorgaande jaren heeft hij dividend uitkeringen gedaan zodat volgens haar rekening moet worden gehouden met hogere onttrekkingen uit de onderneming. Uit de door de man overgelegde stukken blijkt dat de dividenduitkeringen die de man in 2023 heeft uitgekeerd zijn aangewend voor een aflossing op zijn rekening-courant schuld, opgebouwd over de voorliggende jaren. Mede gelet op zijn leeftijd, maar ook vanwege de hoogte van het eigen vermogen in de onderneming, oordeelt de rechtbank dat van de man niet kan worden gevergd dat hij naast zijn salaris nog andere gelden aan de onderneming onttrekt, in welke vorm dan ook.
De man ontvangt een AOW-uitkering voor alleenstaanden van € 1.618,- bruto per maand. De vrouw heeft dit niet betwist zodat de rechtbank hiervan uit zal gaan.
Daarnaast ontvangt de man € 19.417,- per jaar aan pensioenuitkeringen. Dit bedrag blijkt uit de door de vrouw als bijlage 1 bij haar F9-formulier van 21 mei overgelegde fiscaal rapport voorlopige aangifte IB 2023 en wijkt af van het door de man als productie 35 – kennelijk herziene – fiscaal rapport. De man heeft ter zitting echter de juistheid van het door de vrouw genoemde bedrag erkend, zodat de rechtbank hiervan uit zal gaan.
De man stelt dat hij daarnaast een projectvergoeding ontvangt van Stichting Raephorst van € 36.000 per jaar. De man heeft ter zitting gesteld dat deze projectvergoeding is afgeschaald en per 1 januari 2025 helemaal zal vervallen, maar naar het oordeel van de rechtbank heeft de man die stelling onvoldoende onderbouwd. De vrouw heeft de rechtbank er ter zitting op gewezen dat uit de door de man ingediende maar geweigerde productie 40 blijkt dat als de vergoeding inderdaad is verlaagd of geëindigd, deze vergoeding voor het overige nog wel in de jaarstukken wordt gereserveerd. De man heeft dit niet betwist zodat de rechtbank ervan uit gaat dat op enig moment alsnog het volledige bedrag wordt uitgekeerd. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de man, net zoals in 2023, € 55.000,- bruto per jaar uitgekeerd krijgt als projectvergoeding voor stichting Raephorst. De rechtbank zal geen rekening houden met een bestuursvergoeding nu de man onweersproken heeft gesteld dat hij die per 1 juli 2023 niet meer ontvangt bovenop de projectvergoeding.
Uit het enkele feit dat de man een bankrekening heeft in Frankrijk kan niet worden afgeleid dat hij daar inkomen heeft, te meer nu de man heeft uitgelegd dat deze rekening wordt gebruikt voor de uitgaven in verband met de Franse woning van partijen. Die uitleg komt de rechtbank niet onaannemelijk voor.
Uit het gegeven dat de man een DeGiro-account heeft, kan niet worden afgeleid dat hij, zoals de vrouw stelt, substantiële inkomsten uit de VS heeft. Ook voor het bestaan van deze account heeft de man een verklaring gegeven, namelijk dat deze is geopend om [naam 1] kennis te laten maken met het handelen in aandelen.
Wat betreft Grand Mayne is gebleken dat dit wijndomein toebehoort aan Stichting Raephorst. De projectvergoeding die de man vanuit Stichting Raephorst ontvangt ziet op deze werkzaamheden en niet is gebleken dat de man buiten deze projectvergoeding nog andere inkomsten uit het wijndomein ontvangt.
Ten slotte heeft de vrouw de rechtbank gewezen op verschillende e-mailwisselingen uit het verleden, namelijk uit de periode tussen 2016 en 2022 en met name uit 2019. De vrouw heeft hiermee naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de man thans nog inkomen in het buitenland heeft en de man heeft dat weersproken, zodat de rechtbank ook aan dit standpunt voorbij gaat en geen rekening zal houden met inkomen uit het buitenland.
De rechtbank houdt ook geen rekening met (mogelijke) inkomsten uit verhuur. Evenals bij de behoefte van de vrouw heeft hier te gelden dat deze inkomsten niet worden meegenomen bij de bepaling van de draagkracht van de man.
Uit het voorgaande volgt dat voor de draagkracht van de man wordt uitgegaan van
€ 49.848,- loon uit [bedrijfsnaam] B.V., € 19.417,- per jaar aan pensioenuitkeringen,
€ 19.416 bruto per jaar aan AOW (12 x 1618) en € 55.000,- bruto per jaar projectvergoeding voor Stichting Raephorst.
De rechtbank houdt verder rekening met € 1.500,- aan bijdragen voor de drie kinderen van partijen, nu de man onweersproken heeft gesteld dat hij ook voor de twee meerderjarige dochters van partijen € 500,- bijdraagt voor kun studiekosten.
Uit bijgevoegde berekening volgt een netto draagkracht van de man van € 779,- netto, € 1.235 bruto per maand.
Inkomens(jus)vergelijking
In het kader van een inkomensvergelijking houdt de rechtbank aan de zijde van de man rekening met € 1.500,- aan bijdragen voor de drie kinderen van partijen. Aan de zijde van de vrouw houdt de rechtbank in dat verband rekening met een bedrag van € 476,-. De rechtbank berekent dat bedrag als volgt. Partijen zijn het eens over de behoefte van [naam 1] in 2023 € 870 was. Geïndexeerd naar 2024 is dat € 924. Een ten tijde van de minderjarigheid van een kind vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding geldt van rechtswege – op grond van artikel 1:395b BW – als bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van een jong-meerderjarige. De rechtbank ziet daarin aanleiding om aan te nemen dat de behoefte van [naam 1] ook thans nog € 924 per maand bedraagt. De man betaalt hem maandelijks € 500. Nu [naam 1] nog bij de vrouw woont is het aandeel van de vrouw in de behoefte van [naam 1] het verschil daartussen, derhalve € 476 per maand.
Hieruit volgt dat de man bij een partneralimentatie van € 1.235,- niet minder inkomen over houdt dan de vrouw.
Pensioen
De vrouw verzoekt te bepalen dat de man gehouden is om de vrouw uit hoofde van de omzetting van het pensioen in eigen beheer naar een oudedagsverplichting (hierna ook: ODV) te compenseren en te bepalen dat de man haar uit dien hoofde een bedrag dient te voldoen van € 150.000.
De vrouw heeft in dat verband als bijlage 39 bij het F9-formulier d.d. 21 mei 2024 overgelegd een email d.d. 22 juni 2017 van [naam 5] , verbonden aan [accountskantoor] (het accountantskantoor dat de man destijds bijstond) aan de man, met daarbij een memo dat is opgesteld door mevrouw [naam 6] van Auxilium met betrekking tot de uitfasering van het pensioen in eigen beheer en de gevolgen daarvan. In dat memo zijn de uitgangspunten van het pensioen in eigen beheer van de man opgenomen, waaronder een levenslang partnerpensioen voor de vrouw van € 8.236. In het memo is voorts aangegeven wat de gevolgen van het uitfaseren van het pensioen kunnen zijn bij echtscheiding. In dat verband is het volgende opgenomen:
‘(…) Bij de keuze om af te kopen of over te gaan naar de ODV gevolgd door echtscheiding wordt mevrouw benadeeld. De benadeling speelt bij overlijden van de heer [de man] . Er kunnen afspraken worden gemaakt om mevrouw hiervoor te compenseren. Bijvoorbeeld door haar een groter deel van de ODV te doen toekomen bij echtscheiding of door haar een netto kapitaal te doen toekomen. De hierboven berekende cijfers kunnen daarvoor als beginpunt dienen. Daarbij dient te worden opgemerkt dat wordt uitgegaan van in de toekomst te ontvangen bedragen (pensioen ontvangt mevrouw pas op termijn) ten opzichte van direct kapitaal bij echtscheiding. Daarnaast moet worden opgemerkt dat gerekend is op basis van de op dit moment extreem lage rente (U-rendement juni 2017 0,06%) waardoor de commerciële pensioenvoorziening zeer hoog is. Mocht de rente toenemen, dan zal de commerciële voorziening afnemen en daarmee het kapitaal dat aan mevrouw toekomt.
Indien er nu geen sprake is van een voorgenomen scheiding kunt u ook afspreken dat een mogelijke compensatie pas wordt geregeld en berekend indien u in de toekomst toch gaat scheiden. U kunt dan rekening houden met de wetgeving op dat moment. Op dat moment moet dan zo goed mogelijk worden berekend welk verlies de partner heeft door nu akkoord te gaan met omzetten in een ODV of afkopen. Hierbij spelen onder andere de dan geldende rente, de inkomstenbelasting, de middelen in de BV (nu en in de toekomst) een rol.
U moet zich realiseren dat u hiermee het overleg over de compensatie volledig naar de toekomst schuift en dat u dan tegen twistpunten kunt aanlopen, die nu nog niet te overzien zijn.
Daarnaast is er momenteel onder specialisten een discussie gaande of deze afspraak moet worden vastgelegd bij een notaris. Het samen onderhands overeenkomen zal in ieder geval als nadeel hebben dat beide partijen dan moeten meewerken aan het opnemen van de afspraak in een echtscheidingsconvenant.
Gezien het feit dat u bent gehuwd op huwelijkse voorwaarden, ziet de Belastingdienst het als een belaste schenking, indien u besluit niet te compenseren. Maar: het is aan de partners om te bepalen wat zij redelijk achten. (…)’
Volgens de vrouw heeft de omzetting van het pensioen in een ODV daadwerkelijk plaatsgevonden en heeft zij daarvoor meegetekend. De vrouw heeft in dat verband gewezen op de jaarstukken 2020 van ValueGarden BV waarin bij de toelichting op langlopende schulden staat vermeld dat per 31 juli 2017 het pensioen in eigen beheer is omgezet in een oudedagsverplichting. De man weerspreekt dat de omzetting heeft plaatsgevonden en wijst op de door hem overgelegde concept-jaarrekening van ValueGarden BV van 2023 en de toelichting daarbij waarin staat dat de pensioenvoorziening in eigen beheer wordt gehouden.
De rechtbank is van oordeel dat de man onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken dat het pensioen in eigen beheer is omgezet in een ODV. Uit de door de vrouw overgelegde stukken blijkt dat in 2017 door een accountant aan partijen hierover een advies met onderbouwende berekeningen is gestuurd, dat notulen zijn opgemaakt voor een te houden aandeelhouders-vergadering van ValueGarden BV waarbij de omzetting in een ODV zou worden goedgekeurd en dat er een overeenkomst daartoe is opgesteld tussen de man en ValueGarden BV. Bovendien is in de jaarrekening van 2020 vermeld dat deze omzetting ook daadwerkelijk heeft plaatsgehad. De man heeft daar enkel tegenovergesteld dat in de toelichting op de concept-jaarrekening van ValueGarden BV van 2023 staat vermeld dat sprake is van een pensioen in eigen beheer. Dat is – nu deze stukken uiteindelijk mede op basis van door de man verstrekte informatie tot stand komen en nog concept zijn, terwijl uit het overgelegde is gebleken dat de concepten nogal eens afwijken van de definitieve stukken – onvoldoende om voorbij te gaan aan hetgeen de vrouw naar voren heeft gebracht. De rechtbank betrekt daarbij dat de man heeft nagelaten om de jaarstukken van ValueGarden over 2021 en 2022 over te leggen. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat het pensioen in eigen beheer is omgezet in een ODV.
Uit het door de vrouw overgelegde memo blijkt naar het oordeel van de rechtbank voorts afdoende dat in verband met de omzetting naar een ODV de vrouw in redelijkheid gecompenseerd diende te worden, ofwel direct na de omzetting waarbij de afspraak eventueel bij de notaris diende te worden vastgelegd, ofwel later bij een eventuele echtscheiding (bij convenant), een en ander rekening houdend met de bepalingen in de huwelijkse voorwaarden van partijen. Volgens de vrouw is zij nooit gecompenseerd en dient dat nu alsnog te gebeuren. De man heeft zijn verweer weliswaar toegespitst op de stelling dat in het geheel geen omzetting heeft plaatsgehad, maar het had op zijn weg gelegen om de uitvoerige onderbouwing van de vrouw voor het overige óók inhoudelijk te weerspreken en hij heeft dat nagelaten. Daarom gaat de rechtbank ervan uit dat de vrouw nog niet gecompenseerd is. Het door de vrouw verzochte bedrag is berekend op basis van de informatie uit het memo. Daarin is het volgende cijfermatige overzicht opgenomen:
Onder dit overzicht staat vermeld:
“In dit overzicht zijn bruto en netto bedragen vermeld. Dit is niet exact berekend maar er is uitgegaan van een belastingdruk voor mevrouw Geerlings van 30% (de te betalen inkomstenbelasting en bijdrage zorgverzekeringswet over de uitkeringen). De daadwerkelijke hoogte hangt samen met overig inkomen en mogelijke aftrekposten.”
Nu de man hier niets tegenover heeft gesteld, gaat de rechtbank ervan uit dat de vrouw in 2017 recht had op een compensatie van een bedrag van € 136.458. De rechtbank gaat er met de vrouw vanuit dat dit bedrag per 31 juli 2017, althans in ieder geval per eind 2017, opeisbaar was. Vermeerderd met de wettelijke rente heeft de vrouw thans een vordering op de man die hoger is dan hetgeen zij nu verzoekt. De rechtbank zal daarom bepalen dat de man aan de vrouw een bedrag dient te betalen van € 150.000 terzake de compensatie van de omzetting. De rechtbank gaat er hierbij vanuit dat indien onomstotelijk tussen partijen vast komt te staan dat de omzetting niet heeft plaatsgevonden, partijen met elkaar in overleg treden over deze vordering.
Informatieverstrekking
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de man nadere informatie dient te verstrekken. De rechtbank begrijpt dat de vrouw dit verzoek, dat niet alleen is ingegeven door de verzoeken betreffende de afwikkeling van het huwelijksvermogensregime maar ook door haar alimentatieverzoeken, niet alleen baseert op artikel 1:83 BW maar mede op artikel 22 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw mede gelet op hetgeen de man daarover naar voren heeft gebracht en hetgeen de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld – en waarbij de rechtbank aan de omstandigheid dat de man bepaalde stukken niet heeft overgelegd ook consequenties in zijn nadeel heeft verbonden – onvoldoende naar voren heeft gebracht waarom de man haar inzicht in deze stukken zou moeten geven dan wel waarom zij deze niet zelf kan opvragen. De rechtbank wijst dit verzoek van de vrouw daarom af.

Beslissing

De rechtbank:

Echtscheidingspreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd op 7 november 2003 te Wassenaar;

*
Alimentatie
• bepaalt dat de man aan de jong-meerderjarige [naam 1] , geboren op [geboortedag 3] 2006 te [geboorteplaats] , met ingang van de datum van deze beschikking een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie € 500,- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, en verklaart de bepaling van deze bijdrage uitvoerbaar bij voorraad;
• bepaalt dat de man aan de vrouw, met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand,
een partneralimentatie van € 1.235,- bruto per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, en verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
*
Ten aanzien van de echtelijke woning Wassenaar:bepaalt:
• dat partijen aan een gezamenlijk aan te wijzen makelaar binnen 1 week na de datum van deze beschikking de opdracht zullen verstrekken om de woning te laten taxeren, waarbij alle omstandigheden die volgens de taxateur van belang zijn voor de waardering van de woning, worden meegenomen en waarbij de makelaar de waarde van de woning bindend zal vaststellen tussen partijen;
• dat, indien het partijen niet lukt om gezamenlijk een makelaar te kiezen, de man binnen 1 week drie makelaars aan de vrouw zal voorstellen waaruit de vrouw binnen 1 week één makelaar zal kiezen die de woning volgens hiervoor genoemd uitgangspunt zal taxeren;
dat de vrouw vervolgens binnen vier maanden vanaf de datum van deze beschikking dient aan te tonen dat zij in staat is de toedeling van de echtelijke woning tegen de getaxeerde waarde aan haar te financieren, rekening houdend met (hypothecaire) schulden die rusten op de woning;
• dat, indien de vrouw daarin slaagt, de woning aan haar wordt toegedeeld, waarbij zij de helft van de overwaarde, aan de man moet voldoen en waarbij de man dient te worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de aan de woning gekoppelde hypotheek; de over- dan wel onderwaarde bestaat uit de verkoopopbrengst van de woning minus de aan de woning gekoppelde hypotheek minus de kosten van de overdracht, waaronder de kosten van de makelaar-taxateur;
• dat, indien de vrouw er niet in slaagt om de toedeling van de woning aan haar te financieren met inachtneming van voorgaande, de woning direct na de vier maanden termijn van de vrouw door partijen te koop zal worden aangeboden via de makelaar die de woning heeft getaxeerd, waarbij de aanwijzingen van deze makelaar voor partijen leidend zullen zijn voor het bepalen van de vraag- en laatprijs van de woning, waarbij alle verkoopkosten, waaronder de kosten voor de makelaar, eerst van de opbrengst zullen worden voldaan, waarna partijen ieder voor de helft gerechtigd zijn tot de overwaarde; de over- dan wel onderwaarde bestaat uit de verkoopopbrengst van de woning, minus de aan de woning gekoppelde hypotheek minus de kosten van de verkoop en de overdracht, waaronder de kosten van de makelaar-taxateur;
• dat de vrouw jegens de man bevoegd is de bewoning van de echtelijke woning te Wassenaar en het gebruik van de zaken die behoren bij deze woning en tot de inboedel daarvan, voort te zetten gedurende drie maanden na het sluiten van een koopovereenkomst met een derde. Daarbij heeft te gelden dat, indien de maximum termijn van zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking eerder afloopt dan de termijn van drie maanden na de verkoop van de woning, deze laatste termijn van drie maanden zal worden ingekort tot de termijn van zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking; al het voorgaande onder de voorwaarde dat de vrouw deze woning op het moment van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking bewoont en deze woning op dat moment aan de man uitsluitend of mede toebehoort of ten gebruike toekomt;
*
Ten aanzien van het appartement aan de [adres 2] te Den Haag inclusief de daartoe behorende parkeerplaatsbepaalt:
• dat de man deze woning zal overnemen voor de meest recente WOZ-waarde dan wel, indien de vrouw niet in staat blijkt te zijn om de [adres 1] over te nemen, voor de taxatiewaarde. In dat laatste geval zullen partijen aan een gezamenlijk aan te wijzen makelaar de opdracht verstrekken om de woning te laten taxeren, waarbij alle omstandigheden die volgens de taxateur van belang zijn voor de waardering van de woning, worden meegenomen en waarbij de makelaar de waarde van de woning bindend zal vaststellen tussen partijen;
• dat, indien het partijen niet lukt om gezamenlijk een makelaar te kiezen, de vrouw drie makelaars aan de man zal voorstellen waaruit de man één makelaar zal kiezen die de woning volgens hiervoor genoemd uitgangspunt zal taxeren;
• de man aan de vrouw dient te vergoeden de helft van de overwaarde; de overwaarde bestaat uit de waarde van de woning (meest recente WOZ-waarde danwel de getaxeerde waarde) minus de aan de woning gekoppelde lening bij de onderneming van de man minus de kosten van de overdracht en de helft van de eventuele kosten van de makelaar-taxateur;
*
Ten aanzien van het appartement aan de [adres 1] te [plaats 1] inclusief de daartoe behorende parkeerplaats en de vordering van de vrouw terzake Oracle E*Trade rekeningbepaalt:
• dat de vrouw krijgt de mogelijkheid om de woning over te nemen voor de meest recente WOZ-waarde van de woning;
• dat de vrouw daartoe binnen vier maanden vanaf de datum van deze beschikking dient aan te tonen dat zij in staat is de toedeling van de woning tegen de WOZ-waarde aan haar te financieren;
• dat, indien de vrouw daarin slaagt, de woning aan haar wordt toegedeeld; in dit geval dient de vrouw aan de man te vergoeden de helft van de meest recente WOZ-waarde;
• dat, indien de vrouw er niet in slaagt om de toedeling van de woning aan haar te financieren, de woning aan de man wordt toegedeeld voor de taxatiewaarde. In dat laatste geval zullen partijen aan een gezamenlijk aan te wijzen makelaar de opdracht verstrekken om de woning te laten taxeren, waarbij alle omstandigheden die volgens de taxateur van belang zijn voor de waardering van de woning, worden meegenomen en waarbij de makelaar de waarde van de woning bindend zal vaststellen tussen partijen;
• dat, indien het partijen niet lukt om gezamenlijk een makelaar te kiezen, de taxatie wordt uitgevoerd door dezelfde makelaar als die [adres 2] taxeert;
• dat de financiële afwikkeling ter zake van het appartement aan de [adres 1] en de daarbij behorende garage, alsmede de vordering van de vrouw terzake Oracle E*Trade rekening, zal plaatsvinden zoals in het lichaam van deze beschikking beschreven onder het kopje ‘
; vordering vrouw terzake Oracle E*Trade rekening’;
*
Ten aanzien van de woning in Frankrijkbepaalt:
• dat de woning wordt verkocht en geleverd aan een derde op de volgende wijze en onder de volgende voorwaarden:
• binnen vier weken na de datum van deze beschikking zullen beide partijen de opdracht geven aan [naam 4] van Anb Immobilier Montbron om de woning te verkopen. Deze makelaar-taxateur zal – als partijen het niet eens zijn – partijen bindend adviseren over de vast te stellen vraag- en laatprijs van de woning;
• de over- dan wel onderwaarde wordt tussen partijen bij helfte gedeeld dan wel gedragen. De over- dan wel onderwaarde bestaat uit de verkoopopbrengst van de woning, minus de aan de woning gekoppelde geldlening aan de ouders van de vrouw (€ 200.000,-) minus de kosten van de verkoop en de overdracht, waaronder de kosten van de makelaar-taxateur;
• partijen verlenen over en weer op eerste verzoek van de ander hun medewerking aan de notariële overdracht van de woning;
*
Ten aanzien van de gemeenschappelijke bankrekeningen:
• bepaalt dat partijen de saldi van de volgende gezamenlijke rekeningen dienen te verrekenen per heden in die zin dat aan ieder de helft van de saldi toekomt, waarna zij de betreffende rekeningen zullen opheffen:
-de gezamenlijke bankrekening bij ING eindigend met - [banknummer 3] ;
-de gezamenlijke bankrekening bij Van Kempen Lanschot eindigend met - [banknummer 1] ;
-de effectenrekening bij Van Kampen Lanschot eindigend met - [banknummer 4] ;
• bepaalt dat partijen het saldo van de en/of rekening bij de ING Bank met het rekeningnummer eindigend met - [banknummer 2] zullen verrekenen op het moment dat alle twee de panden aan de Hellingweg panden zijn geleverd aan partijen, in die zin dat de saldi op de rekeningen zullen bij helfte worden verdeeld, waarna zij deze bankrekening zullen opheffen;
*
Ten aanzien van de inboedel:
• bepaalt dat de man de Koga Miata fiets krijgt;
• bepaalt dat de vrouw de overige inboedelgoederen inclusief de gouden tientjes krijgt;
*

Ten aanzien van de vergoedingsrechten en overige vorderingen:

• bepaalt dat de man aan de vrouw
een bedrag van € 2.050,- ter zake de schadevergoeding voor waterschade;
een bedrag van € 5.000,- ter zake de overschrijving naar de Interactive Brokers rekening;
een bedrag van € 13.375,- ter zake de aflossing hypotheek Van Lanschot
een bedrag van € 19.285,67 plus wettelijke rente vanaf 21 mei 2024 ter zake de terugbetaling van de lening;
dient te betalen, naast de vergoedingsrechten als hiervoor genoemd bij de onroerende zaken in Nederland;
• bepaalt dat de vrouw aan de man een bedrag van € 14.986,- ter zake de investeringen van de man in de woning in Frankrijk dient te betalen;
*

Ten aanzien van Ford S-Max:

verklaart voor recht dat de Ford S-Max eigendom is van de man;
*

Pensioen:

bepaalt dat de man gehouden is om de vrouw ter zake het (omgezette) pensioen in eigen beheer naar een ODV te compenseren aldus dat hij haar een bedrag van € 150.000,- dient te voldoen;
*
verklaart deze beschikking, met uitzondering van de echtscheiding, uitvoerbaar bij voorraad;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.C. Olland, mr. A.M. Brakel en mr. M.E. Visser, bijgestaan door mr. E.S. Pries als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 8 augustus 2024.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!