ECLI:NL:RBDHA:2024:12864

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 augustus 2024
Publicatiedatum
14 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.26046, NL24.26048, NL24.26050, Nl24.26052
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvragen van Moldavische eisers in het kader van de Dublinverordening

Op 14 augustus 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaken van vier Moldavische eisers die in beroep gingen tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie had de aanvragen afgewezen op grond van de Dublinverordening, omdat België verantwoordelijk was voor de behandeling van deze aanvragen. De rechtbank heeft de beroepen op 30 juli 2024 behandeld, waarbij de eisers en hun gemachtigde niet verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten en de beroepen ongegrond verklaard.

De rechtbank oordeelde dat de minister in redelijkheid kon besluiten de aanvragen niet in behandeling te nemen, aangezien België als verantwoordelijke lidstaat was aangewezen. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd erkend dat er tekortkomingen in de opvang in België zijn, maar dat deze tekortkomingen niet voldoende waren om het interstatelijk vertrouwensbeginsel te schenden. De eisers voerden aan dat zij vanwege medische omstandigheden en andere redenen niet adequaat behandeld zouden worden in België, maar de rechtbank oordeelde dat deze argumenten niet overtuigend waren.

De rechtbank concludeerde dat de asielaanvragen van de eisers terecht buiten behandeling zijn gesteld en dat zij konden worden overgedragen aan België. De eisers kregen geen vergoeding van hun proceskosten. De uitspraak werd gedaan door rechter M. Munsterman, in aanwezigheid van griffier V. Vegter, en is openbaar gemaakt via rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.26046, NL24.26048, NL24.26050 en NL24.26052

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] eiseres,

geboren op [geboortedatum 1] ,
V-nummer: [v-nummer 1] ,
[naam 2], eiseres 2,
geboren op [geboortedatum 2] ,
V-nummer: [v-nummer 2] ,
[naam 3], eiser,
geboren op [geboortedatum 3] ,
V-nummer: [v-nummer 3]
en
[naam 4], eiser 2,
geboren op [geboortedatum 4] ,
V-nummer: [v-nummer 4]
allen van Moldavische nationaliteit,
gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. W.A. Berghuis),
en
de minister van Asiel en Migratie (voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid)
(gemachtigde: mr. B.W. Zagers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van de aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvragen met de bestreden besluiten van 24 juni 2024 niet in behandeling genomen omdat België verantwoordelijk is voor de aanvragen.
1.1.
De rechtbank heeft de beroepen, samen met de verzoeken om een voorlopige voorziening (zaaknummers: NL24.26047, NL24.26049, NL24.26051 en NL24.26053) op
30 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen. Eisers en hun gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvragen van eisers. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond. Dat betekent dat eisers ongelijk krijgen en het niet in behandeling nemen van hun aanvragen in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij België voor eisers op 14 mei 2024 verzoeken om terugname gedaan. België heeft deze verzoeken op 23 mei 2024 aanvaard.
Beroepsgronden
5. Eisers stellen zich op het standpunt dat ten aanzien van België niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eisers voeren hierbij aan dat eiseres wegens haar medische omstandigheden niet kon worden gehoord in België en dat zij vervolgens doordat zij naar het ziekenhuis moest uit de opvang is gezet. Ook de overige familieleden mochten nadat zij de opvang hadden verlaten om naar eiseres in het ziekenhuis te gaan niet opnieuw de opvang in. Eisers voeren verder aan dat eiseres afhankelijk is van de zorg van haar familie en dat de mogelijkheid bestaat dat eiser en eiser 2 in België geen opvang zullen krijgen waardoor de familie van elkaar gescheiden zal worden. Ter onderbouwing wijzen eisers op een artikel van de NOS van 6 mei 2024. [2] Verder voeren eisers aan dat het voor hen niet mogelijk was om een klacht in te dienen bij het EHRM, dan wel bij de hogere instanties in België. Eisers hebben geen enkele informatie ontvangen over de wijze waarop zij een klachtprocedure zouden moeten opstarten en hebben ook geen advocaat toegewezen gekregen die hen kon bijstaan om hun rechten te effectueren. Eisers verwijzen verder naar een passage uit het meest recente AIDA rapport over België. [3] Vanwege voornoemde schendingen en de onmogelijkheid om hiertegen iets te ondernemen, verzoeken eisers om hun asielaanvragen aan zich te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
6. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag de minister er in het algemeen van uitgaan dat België zijn verdragsverplichtingen nakomt. Van dit uitgangspunt wordt slechts, ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening, afgeweken inden eisers aannemelijk maken dat ernstig moet worden gevreesd dat het asiel- en opvangsysteem in België dusdanige tekortkomingen vertoont dat zij bij overdracht aan België een reëel risico lopen op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU-Handvest. Van een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU-Handvest zal pas sprake zijn indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken in de zin van het arrest Jawo. [4]
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat eisers hierin niet zijn geslaagd. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 13 maart 2024 [5] , waarin de Afdeling heeft erkend dat er in België tekortkomingen in de opvangvoorzieningen zijn, maar uiteindelijk tot de conclusie komt dat de enkele schending van opvangverplichtingen onvoldoende is voor het oordeel dat ten aanzien van België niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De door eiser aangehaalde bronnen, het NOS-artikel en een passage uit het AIDA rapport update 2023, bevatten naar het oordeel van de rechtbank geen wezenlijk andere informatie dan door de Afdeling is betrokken bij de voornoemde uitspraak en maakt hierdoor het oordeel van de rechtbank niet anders. Uit de Afdelingsuitspraak volgt verder dat families, kinderen, vrouwen en andere kwetsbare personen die terugkeren op grond van de Dublinverordening voorrang krijgen bij de toewijzing van opvang en na registratie van hun verzoek om internationale bescherming onmiddellijk een opvangplaats krijgen toegewezen. De rechtbank ziet geen aanleiding om niet langer van deze informatie uit te kunnen gaan. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om te veronderstellen dat eisers in België niet als familie zullen worden gezien en zij van elkaar gescheiden zullen worden. Dat eisers in België eerder uit de opvang zijn gezet doet hier niet aan af. Bovendien blijkt uit de aanmeldgehoren dat dit het gevolg was van het feit dat ze eerst zelf de opvang hebben verlaten.
6.2.
Indien eisers na de overdracht de gestelde problemen ervaren of vinden dat België zijn verplichtingen niet nakomt, is het aan hen om hierover te klagen bij de (hogere) Belgische autoriteiten. Dat dit voor eisers niet mogelijk, uiterst moeilijk of bij voorbaat zinloos is, is niet gebleken. De enkele stelling van eisers dat zij in België onvoldoende zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot klagen is hiervoor onvoldoende. Ook is niet gebleken dat eisers geen rechtsbijstand kunnen krijgen in België. Eisers hebben geen stukken overgelegd ter onderbouwing hiervan. Ten aanzien van de mogelijkheid van een klacht bij het EHRM heeft de minister terecht overwogen dat het nog altijd mogelijk is om aldaar een klacht in te dienen.
Artikel 17 van de Dublinverordening
7. De minister heeft naar het oordeel van de rechtbank in de door eisers aangevoerde omstandigheden in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om de asielaanvragen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken. Zoals hiervoor is geoordeeld, mag de minister er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van uitgaan dat België zijn verdragsverplichtingen nakomt. De minister heeft zich verder in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de medische situatie van eiseres niet maakt dat de overdracht van eisers van onevenredige hardheid getuigt. Eisers hebben geen stukken overgelegd ter onderbouwing van de medische omstandigheden van eiseres. Bovendien is niet gebleken dat zij in België niet kan worden geholpen of dat Nederland het meest geschikte land is om haar te behandelen.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de asielaanvragen van eisers terecht buiten behandeling zijn gesteld en dat eisers mogen worden overgedragen aan België. Eisers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van
mr. V. Vegter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is bekend gemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.NOS, Formerende partijen kijken naar Belgische maatregel: geen mannen in asielopvang, 6 mei 2024 (
3.Asylum Information Database, update 2023, van mei 2024, pagina 71.
4.Zie hiervoor het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Jawo van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.