ECLI:NL:RBDHA:2024:12795

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 augustus 2024
Publicatiedatum
14 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.19958
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van asielaanvraag en verzoek om uitstel van vertrek op medische gronden

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 14 augustus 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en het verzoek om uitstel van vertrek op medische gronden beoordeeld. Eiser had eerder een aanvraag voor een verblijfsvergunning ingediend, die op 30 maart 2021 was afgewezen. Na een eerdere afwijzing op 2 maart 2022, waarbij tijdelijk uitstel van vertrek was verleend, heeft eiser opnieuw een aanvraag ingediend. De rechtbank behandelt het beroep dat eiser heeft ingesteld tegen de afwijzing van zijn aanvraag, die door de minister van Asiel en Migratie op 14 december 2023 is afgewezen, en het daaropvolgende bezwaar dat op 7 mei 2024 kennelijk ongegrond is verklaard.

De rechtbank oordeelt dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiser het medisch advies van het Bureau Medische Zaken (BMA) niet of onvoldoende heeft weersproken. Het BMA had in zijn advies op 8 december 2023 aangegeven dat eiser nog wel lichamelijke klachten had, maar dat er geen medische noodsituatie te verwachten was bij terugkeer naar Nigeria. Eiser heeft aangevoerd dat er een reëel risico op schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) bestaat, maar de rechtbank oordeelt dat de door eiser aangevoerde pijnklachten niet voldoende zijn om te spreken van een medische noodsituatie.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat het terugkeerbesluit gehandhaafd blijft. Eiser krijgt geen uitstel van vertrek en er wordt geen vergoeding van proceskosten toegekend. De uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van mr. L.J. van der Veen, griffier. Eiser kan binnen vier weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.19958

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. H. Meijerink),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
(gemachtigde: mr. V.R. Bloemberg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 14 december 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 7 mei 2024 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2. De rechtbank heeft het beroep op 19 juli 2024 samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit het beroep [1] , op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, J.A. Okpoko als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

3. Eiser heeft na een eerdere afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning op 30 maart 2021 opnieuw een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De aanvraag is met het besluit van 2 maart 2022 afgewezen. In dat besluit was met toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet (Vw) voorlopig uitstel van vertrek verleend tot uiterlijk 2 september 2022. Dit besluit is op 20 juli 2022 ingetrokken.
3.1.
Het Bureau Medische Zaken (BMA) heeft op 22 juli 2022 een advies gegeven inhoudend dat eiser weliswaar nog medische klachten had en maar dat bij terugkeer naar Nigeria niet binnen drie tot zes maanden een medische noodsituatie zou optreden. Verweerder heeft vervolgens op 21 november 2022 opnieuw op de aanvraag van 30 maart 2021 beslist en deze afgewezen. Er is geen uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw verleend. De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit met de uitspraak van 6 juni 2023 ongegrond verklaard wat betreft de afwijzing van de verblijfsvergunning. Het beroep is gegrond verklaard voor zover betrekking hebbend op het uitstel van vertrek. Eiser had nieuwe informatie ingediend en op basis daarvan diende verweerder opnieuw advies te vragen van het BMA.
3.2.
Eiser heeft hoger beroep aangetekend tegen de uitspraak voor zover het beroep ongegrond is verklaard. Daarop is nog geen uitspraak gedaan.
3.3.
Met het besluit van 9 oktober 2023 heeft verweerder, in afwachting van het advies van het BMA, nogmaals voorlopig uitstel van vertrek verleend en wel vanaf 9 oktober 2023 tot uiterlijk 9 april 2024.
3.4.
Het BMA heeft op 8 december 2023 in zijn advies vermeld dat er nog steeds lichamelijke klachten waren maar dat de behandeling door de medisch specialist geëindigd lijkt en dat deze geen medicatie meer voorschrijft. Wel gebruikt eiser nog paracetamol voor rugklachten. Er is niet binnen drie tot zes maanden een medische noodsituatie te verwachten en eiser is in staat te reizen. Met het besluit van 14 december 2023 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat de ambtshalve beoordeling van artikel 64 Vw wordt afgewezen. Het besluit is tevens een terugkeerbesluit.
4. In bezwaar voert eiser aan dat sprake is van een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM [2] . Er is niet meegewogen dat sprake is van hevige pijnklachten. Eiser beroept zich op de werkinstructie van verweerder inzake artikel 64 Vw waarin staat dat ook intense pijn kan leiden tot een schending van artikel 3 EVRM. Verwezen wordt naar het arrest van het Hof van Justitie van de EU (het Hof)) van 22 november 2022. [3] Omdat de pijnklachten van eiser niet zijn verdwenen zal terugkeer volgens eiser snel leiden tot ernstige en onomkeerbare psychische klachten en dus een medische noodsituatie.
4.1.
Met het bestreden besluit van 7 mei 2024 heeft verweerder het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard. Eiser heeft volgens verweerder geen nieuwe medische informatie ingediend die tot de conclusie moet leiden dat het BMA-advies niet juist of volledig zou zijn.
4.2.
In beroep voert eiser vergelijkbare gronden aan als in bezwaar. Als bijlage is een ‘overzicht journaalregels’ van de huisarts overgelegd. Gemachtigde zal nog aanvullende stukken opvragen. Door de aanhoudende pijnklachten zal eiser weer naar de specialist gaan. Eiser vindt dat het BMA opnieuw zou moeten adviseren.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt de weigering van verweerder om eiser uitstel van vertrek om medische redenen te verlenen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden.
5.1.
De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. In artikel 64 Vw is bepaald dat uitzetting achterwege blijft zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen. In paragraaf A3/7.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) is als beleid opgenomen dat verweerder uitstel van vertrek kan verlenen als de vreemdeling medisch gezien niet in staat is om te reizen of als er een reëel risico bestaat op schending van artikel 3 EVRM om medische redenen. Op grond van artikel A3/7.1.3 van de Vc is uitsluitend sprake van een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM als uit het advies van het BMA blijkt dat het achterwege blijven van de medische behandeling naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot een medische noodsituatie en als de noodzakelijke medische behandeling in het land van herkomst of bestendig verblijf niet beschikbaar is; of
als in geval de noodzakelijke medische behandeling wel beschikbaar is, gebleken is dat deze aantoonbaar niet toegankelijk is. Onder een medische noodsituatie verstaat verweerder: die situatie waarbij de vreemdeling lijdt aan een aandoening, waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vaststaat dat het achterwege blijven van behandeling binnen een indicatieve termijn van drie tot zes maanden zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade.
6.1.
In het hiervoor genoemde arrest van het Hof [4] heeft het Hof beslist dat ook intense pijn als gevolg van de ziekte van de vreemdeling kan leiden tot schending van artikel 3 EVRM bij uitzetting. Het Hof concludeerde dat ernstige pijn als gevolg van uitzetting in strijd is met de menselijke waardigheid omdat de vreemdeling door de uitzetting en het uitblijven van de voor hem noodzakelijke behandeling in het land van herkomst, snel ernstige en onomkeerbare psychische klachten kan krijgen.
6.2.
De rechtbank oordeelt als volgt. Niet betwist is dat eiser ondanks behandelingen nog steeds pijnklachten heeft door zijn fysieke aandoeningen. Dit is echter niet voldoende om te spreken van een medische noodsituatie zoals in 6.1. omschreven. Daarvoor is tevens vereist dat te verwachten is dat hij na terugkeer ernstige en onomkeerbare psychische klachten kan krijgen. Van dergelijke klachten dan wel de verwachting daarvan heeft eiser echter geen onderbouwing gegeven, anders dan het document van de huisarts. Uit dit document blijkt onvoldoende van de vereiste medische noodsituatie.
6.3.
Verweerder heeft zich daarom naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt mogen stellen dat eiser het medisch advies van het BMA niet of onvoldoende heeft weersproken. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank op basis van dit advies het bestreden besluit mogen nemen en na bezwaar mogen handhaven. De rechtbank ziet geen aanleiding om te bepalen dat het BMA opnieuw advies moet uitbrengen.
6.4.
Gelet hierop slaagt de beroepsgrond niet.
6.5.
Eiser heeft geen zelfstandige beroepsgrond ingediend tegen het terugkeerbesluit. De rechtbank zal dit onderdeel van het bestreden besluit daarom verder onbesproken laten.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen uitstel van vertrek krijgt en dat het terugkeerbesluit gehandhaafd blijft. Eiser krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van mr. L.J. van der Veen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaak NL23.39267
2.Europees Verdrag ter bescherming van de Rechten van de Mens
3.Zaak C-69/21 (ECLI:EU:C:2022:913)
4.Zie noot 3