ECLI:NL:RBDHA:2024:1278

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 februari 2024
Publicatiedatum
6 februari 2024
Zaaknummer
23_3003
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingrechtelijke geschil over box 3-inkomen en aanslag inkomstenbelasting

Op 6 februari 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke zaak tussen een eiser en de inspecteur van de Belastingdienst. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. I.J. Janssens, had bezwaar aangetekend tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2021, die op 17 maart 2023 was opgelegd. De zaak werd behandeld in een zitting op 23 januari 2024, waar de eiser aanwezig was en de verweerder vertegenwoordigd werd door mr. [naam 1] en [naam 2].

De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar vernietigd. De rechtbank oordeelde dat de aanslag in overeenstemming moest worden gebracht met de uitspraak, waarbij de verweerder werd veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.750 en het griffierecht van € 50. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een significante afwijking was tussen het werkelijk genoten inkomen uit sparen en beleggen van de eiser, dat € 2.274,03 bedroeg, en het forfaitaire inkomen dat was vastgesteld op € 32.784. Dit leidde tot de conclusie dat het box 3-inkomen van de eiser moest worden verminderd naar het daadwerkelijk genoten rendement.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag. De rechtbank heeft de proceskostenvergoeding vastgesteld op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht, waarbij de kosten voor rechtsbijstand zijn berekend op basis van de verrichte werkzaamheden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 23/3003

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van6 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser], wonende te [woonplaats], eiser(gemachtigde: mr. I.J. Janssens),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 17 maart 2023 op het bezwaar van eiser tegen de voor het jaar 2021 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2024.
Eiser is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 1] en [naam 2].

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- draagt verweerder op de aanslag in overeenstemming te brengen met deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750;
- draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht van € 50 aan hem te vergoeden.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 16 juni 2022 zijn aangifte IB/PVV voor het belastingjaar 2021 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 81.842 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 32.784 (het box 3-inkomen). Daarbij heeft eiser een rendementsgrondslag van € 942.654 voor het box 3-inkomen aangegeven, bestaande uit bank en spaartegoeden van € 47.957 en beleggingen van € 894.697.
2. Van de rendementsgrondslag is, na aftrek van het heffingsvrij vermogen, een bedrag van € 757.260 aan eiser toegerekend. Het resterende gedeelte is aan zijn partner toegerekend.
3. Met dagtekening 25 oktober 2022 is de aanslag IB/PVV voor het belastingjaar 2021 aan eiser opgelegd. Het box 3-inkomen is overeenkomstig de ingediende aangifte vastgesteld.
4. In geschil is of het box 3-inkomen juist is vastgesteld.
5. Niet in geschil is dat het daadwerkelijk door eiser behaalde rendement, zijnde het bruto dividend op zijn beleggingen en de rente op zijn bank- en spaartegoeden, in totaal € 2.274,03 bedraagt.
6. Er bestaat een significante afwijking tussen het werkelijk genoten inkomen uit sparen en beleggen (€ 2.274,03) en het forfaitaire inkomen uit sparen en beleggen (€ 32.784). Gelet op de uitspraken van gerechtshof Den Haag van 4 oktober 2023 dient de op rechtsherstel gerichte compensatie aan te sluiten bij het daadwerkelijke rendement, waaronder in dit geval wordt verstaan de feitelijk genoten rente en dividenden. Het box 3-inkomen dient daarom te worden verminderd naar € 2.274. Tevens dient rekening te worden gehouden met voorkoming van dubbele belasting ter zake van de buitenlandse dividenden. Eiser heeft onweersproken gesteld dat dit € 195 bedraagt.
7. Gelet op het voorgaande, is het beroep gegrond verklaard.
Proceskostenvergoeding
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor van 1).
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Postema, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.C. van Essen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
6 februari 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).