3.5.Bewijsoverwegingen feit 1
Feitelijke toedracht
Aan de hand van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast. De verdachte heeft na gebruik van alcohol een personenauto bestuurd. De verdachte reed te hard en wild en luisterde niet naar aanmaningen van inzittende [naam 2] om rustiger te gaan rijden voordat hij de N207 op reed. Op de N207 reed de verdachte met een snelheid van ten minste 130 km/uur, waar 80 km/uur was toegestaan.
De personenauto raakte op de N207 van de weg, kwam in botsing met de aldaar geplaatste geleiderail en kwam vervolgens door een overmatige stuurcorrectie van de verdachte bij terugkeer op het verharde wegdek terecht in een slip. De personenauto is daarbij de volledige rijbaan overgestoken richting de linker berm, is vervolgens rechts om de lengteas gedraaid en zijwaarts de rechterberm in bewogen. Na botsing met de beschoeiing van de waterkant is de personenauto over zijn lengteas over de kop gerold en uiteindelijk op de linkerzijkant in de sloot naast de N207 beland. Inzittende [naam 1] overleed ter plaatse en inzittende [naam 2] liep - onder meer - aan de linker zijde een botbreuk van haar opperarmbeen op, waarbij het bot in meerdere delen was gebroken.
Zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank merkt de botbreuk van het opperarmbeen aan als zwaar lichamelijk letsel, aangezien er sprake was van een zodanige fractuur dat operatief ingrijpen vereist was en de te verwachten herstelduur langdurig is.
Aan zijn schuld te wijten
Om tot bewezenverklaring te kunnen komen van artikel 6 WVW, is onder meer vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van de verdachte te wijten is. Dat betekent in de eerste plaats dat er een causaal verband moet bestaan tussen de gedragingen van de verdachte en het ontstaan van het ongeval. Dat is naar het oordeel van de rechtbank hier het geval. Doordat de verdachte buitensporig hard heeft gereden, is hij met een voor de situatie ter plaatse aanzienlijk te hoge snelheid van de weg geraakt waarbij de geleiderail is geraakt. Dat had een overmatige stuurcorrectie door de verdachte tot gevolg, waarna het voertuig in een slip raakte, de verdachte vervolgens geen gecontroleerde voertuigbeweging meer kon maken en uiteindelijk met zijn voertuig over de kop sloeg en te water raakte. Op het moment van het ongeval verkeerde verdachte bovendien fors onder invloed van alcohol.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van alcohol – en met name in de door verdachte genuttigde hoeveelheden – de rijvaardigheid nadelig beïnvloedt, onder andere door verminderding van het reactievermogen en oplettendheid. Aannemelijk is dat de mate van alcoholintoxicatie aan de handelingen en reacties van de verdachte heeft bijgedragen. Van een andere oorzaak voor het van de weg en in een slip raken, waardoor de controle over het voertuig werd verloren, dan een menselijke handeling is niet gebleken.
Er zijn geen aanwijzingen aangetroffen dat omgevingsfactoren, – waaronder gladheid van het wegdek, of een technisch gebrek aan het voertuig – ten grondslag hebben gelegen aan het ontstaan van het ongeval. Anders dan de verdediging heeft bepleit acht de rechtbank het causaal verband tussen het verkeersgedrag van de verdachte en het ongeval daarmee bewezen.
In de tweede plaats moet de verdachte ten aanzien van het verkeersongeval een schuldverwijt kunnen worden gemaakt. Het juridische begrip “schuld” houdt daarbij in dat minimaal sprake moet zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid en/of onoplettendheid. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is niet in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW, maar komt het daarbij aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat er sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Op grond van de voorgaande vastgestelde feiten, voldoet het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval naar het oordeel van de rechtbank aan het begrip “schuld” in de zin van artikel 6 WVW.
Roekeloosheid
Schuld, in juridische zin, kan bestaan in verschillende gradaties: van aanmerkelijk onvoorzichtig verkeersgedrag tot roekeloos verkeersgedrag, wat geldt als de zwaarste vorm van schuld. De officier van justitie heeft (ook) die zwaarste schuldvorm ten laste gelegd en de rechtbank zal dus moeten beoordelen of daarvan sprake is.
Met de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld. Daartoe is in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid
in elk gevalsprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt.
Artikel 5a WVW
De rechtbank moet beoordelen of de verdachte met het hiervoor vastgestelde verkeersgedrag dat heeft geleid tot het ongeval (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a. a) De verkeersregels
De rechtbank heeft al vastgesteld dat de verdachte de maximumsnelheid heeft overschreden door minimaal 130 kilometer per uur te rijden daar waar 80 kilometer per uur was toegestaan. Overschrijding van de maximumsnelheid is een gedraging die in artikel 5a, eerste lid, WVW uitdrukkelijk benoemd is als voorbeeld van het schenden van de verkeersregels. De verdachte heeft dus de verkeersregels geschonden, als bedoeld in dat artikel.
b) In ernstige mate
Artikel 5a WVW heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Gekeken moet worden naar het samenstel van de gedragingen van de verdachte, waarbij alle omstandigheden in ogenschouw worden genomen. Een dergelijke omstandigheid is ook – op grond van artikel 5a, tweede lid, WVW – de mate waarin de verdachte in een toestand verkeerde zoals bedoeld in artikel 8 WVW. In deze zaak gaat het om het schenden van een voor de verkeersveiligheid zeer belangrijke verkeersregel, waarbij sprake was van een aanzienlijke snelheidsoverschrijding, terwijl de verdachte zijn auto heeft bestuurd na gebruik van aanzienlijk meer alcohol dan toegestaan. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank ook sprake van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
c) Opzettelijk
Het opzet van de verdachte moet zowel gericht zijn geweest op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels. Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest.
De verdachte heeft verklaard dat zijn rijstijl op het Middelblok (voor de rotonde waarbij hij de provinciale weg (N207) op reed), waar een snelheid van 60 km/h is toegestaan, ‘te hard en te wild’ was. Ongeveer 500 meter vóór de ongevalslocatie, waar 80 km/h was toegestaan, is de auto van de verdachte met een gemiddelde "indicatieve" snelheid van 159 km/h een wegkantsysteem gepasseerd. De rechtbank is van oordeel dat het rijden met een dergelijke veel te hoge snelheid niet anders dan opzettelijk kan worden gedaan. Het opzet kan in dit geval bovendien worden afgeleid uit het door de inzittende [naam 2] tijdens het rijden gemaakte snapchatfilmpje. Daarin is te horen dat zij de verdachte meerdere malen laat weten dat zij het echt heel eng vindt en hem vraagt om normaal te doen en niet stoer te gaan doen, waarna de verdachte antwoordt dat hij haar gewoon bang gaat maken. Daarin ligt naar het oordeel van de rechtbank een bewuste keuze besloten.
Ook voor het besturen van een personenauto na gebruik van alcohol geldt dat de verdachte dit opzettelijk heeft gedaan. De verdachte heeft verklaard dat hij in het dorpshuis twee Bacardi cola had gedronken voordat hij vertrok en was zich er dus van bewust dat hij onder invloed was. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de hierboven vermelde gedragingen, in samenhang bezien, naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels.
d) Gevaar te duchten
In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat er een zeer gevaarlijke situatie ontstaat door het vertonen van het hiervoor beschreven verkeersgedrag. Dat die situatie zich in dit geval ook daadwerkelijk heeft voorgedaan, blijkt wel uit het feit dat de verdachte een verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij [naam 1] is komen te overlijden en [naam 2] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Dat betekent dat het verkeersgedrag van de verdachte dat tot het ongeval heeft geleid, tevens kan worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a WVW. Daarmee heeft de verdachte de zwaarste vorm van schuld aan dat ongeval, namelijk roekeloosheid.
Conclusie
De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.