ECLI:NL:RBDHA:2024:12754

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2024
Publicatiedatum
13 augustus 2024
Zaaknummer
AWB - 24 _ 3923
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van vergunningen na Bibob-onderzoek en afwijzing van verzoek om voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 20 juni 2024 uitspraak gedaan op de verzoeken om een voorlopige voorziening van verzoekster V.o.f. en verzoeker h.o.d.n. [handelsnaam]. De verzoekers hadden bezwaar gemaakt tegen de weigering van de burgemeester van Den Haag om hen een bedrijfsactiviteitenvergunning, exploitatievergunning, Alcoholwet-vergunning en aanwezigheidsvergunning te verlenen, na een Bibob-onderzoek. De burgemeester had op 2 april 2024 de bezwaren ongegrond verklaard, waarbij het advies van het Landelijk Bureau Bibob van 21 september 2023 als basis diende.

De voorzieningenrechter heeft de verzoeken om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang was aangetoond. De verzoekers konden niet voldoende onderbouwen dat er sprake was van een acute financiële noodsituatie die zou leiden tot een faillissement. Daarnaast werd opgemerkt dat de besluiten van de burgemeester niet evident onrechtmatig waren. De voorzieningenrechter oordeelde dat het Bibob-onderzoek en de verklaringen van verzoeker voldoende aanleiding gaven voor de besluiten van de burgemeester. De uitspraak heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank niet in een eventueel bodemgeding. De uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, in aanwezigheid van griffier A.J. van Rossum.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 24/3923 en SGR 24/4970

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van

20 juni 2024 op de verzoeken om een voorlopige voorziening in de zaken tussen

[verzoekster] V.o.f., te [vestigingsplaats], verzoekster, en

[verzoeker] h.o.d.n. [handelsnaam], te [vestigingsplaats], verzoeker,
hierna ook wel verzoekers genoemd
(gemachtigde: mr. J.G. Pherai),
tegen

de burgemeester van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. E. van Reenen en J. van Leeuwen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op de verzoeken om een voorlopige voorziening van verzoekster en verzoeker.
SGR 24/3923
1.1.
Verweerder heeft bij besluit van 2 april 2024 (het bestreden besluit) het bezwaar van verzoekster tegen de weigering om haar een bedrijfsactiviteitenvergunning te verlenen voor haar bedrijf (het loonbedrijf) aan de [adres] te [plaats], ongegrond verklaard. Daaraan is onder meer het advies van het Landelijk Bureau Bibob (het bureau) van 21 september 2023 ten grondslag gelegd.
1.2.
Verzoekster heeft daartegen beroep ingesteld (SGR 24/3347). Zij heeft de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en heeft op 17 mei 2024 het bestreden besluit opgeschort tot de uitspraak van de voorzieningenrechter.
SGR 24/4970
1.3.
Verweerder heeft bij besluit van 2 april 2024 (het bestreden besluit) het bezwaar van verzoeker tegen de weigering om hem een exploitatievergunning, een Alcoholwet-vergunnig en een aanwezigheidsvergunning voor twee speelautomaten te verlenen voor zijn café aan het Paletplein 82 te Den Haag, ongegrond verklaard. Daaraan is onder meer het advies van het bureau van 21 september 2023 ten grondslag gelegd.
1.4.
Verzoeker heeft daartegen beroep ingesteld (SGR 24/3072). Hij heeft de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken om een voorlopige voorziening gevoegd behandeld op de zitting van 20 juni 2024.
Hieraan hebben deelgenomen: [verzoeker] (als één der vennoten van verzoekster en als verzoeker), de gemachtigde van verzoekers en de gemachtigden van verweerder.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan op beide verzoeken.
1.6
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

De beslissing van de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af.
Daartoe wordt het volgende overwogen.
In deze zaken moet voor het toewijzen van een verzoek om een voorlopige voorziening sprake zijn van een acute financiële noodsituatie. Dat wordt gezegd dat er financiële problemen zullen ontstaan, is niet voldoende. Uit alle stukken zou duidelijk moeten kunnen worden afgeleid dat, als de verzoeken worden afgewezen, een faillissement dreigt. Dat kan hier niet worden opgemaakt uit de overgelegde rekeningen. Daarom is niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een acute financiële noodsituatie en is er geen sprake van spoedeisend belang.
Er kan ook een belang zijn bij het treffen van een voorlopige voorziening als de voorzieningenrechter van oordeel is dat er sprake is van een evident onrechtmatig besluit.
In de bestreden besluiten wordt verwezen naar het het Bibob-formulier, waarin verzoeker niet heeft aangekruist dat hij als verdachte is aangemerkt. De jurisprudentie op dit punt is streng. Of het formulier (al dan niet met opzet) verkeerd is ingevuld, is niet van belang. Verzoeker zegt dat hij niet als verdachte is aangemerkt, terwijl hij vijf dagen daarvoor nog is gehoord. Dan kan niet anders worden vastgesteld dan dat het kruisje verkeerd is gezet.
Los daarvan volgt uit het Bibob-onderzoek en de eigen verklaringen van verzoeker dat hij inderdaad gelden naar andere doelen heeft verzonden, dan waarvoor hij de gelden heeft gekregen. Het is goed dat verzoeker dit geld wil terugbetalen. In het kader van de Bibob-toets was het handelen van verzoeker verkeerd.
Verweerder heeft dit voldoende duidelijk opgeschreven, met verwijzing naar het Bibob-onderzoek. Het strafrechtelijk onderzoek is nog gaande. Voor de besluiten is het niet vereist dat het handelen van verzoeker, strafrechtelijk gezien, wettig en overtuigend bewezen moet zijn. Een ernstig vermoeden is hiervoor al voldoende. Daarom zijn de besluiten niet evident onrechtmatig.
3. Verzoekers krijgen dus geen gelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De beroepen worden nu niet afgedaan. Verzoekers kunnen met hun gemachtigde desgewenst nog gronden aanvoeren in de beroepsprocedures.
De uitspraak op deze verzoeken zal in één proces-verbaal worden opgenomen en deze wordt binnen veertien dagen toegezonden.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel zoals hoger beroep open.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op: