Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet van
[opposant], opposant
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
www.rechtspraak.nl.
Rechtbank Den Haag
Op 8 augustus 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een verzetprocedure van een opposant die eerder op 3 juni 2024 niet-ontvankelijk was verklaard in zijn beroep tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. De rechtbank had geoordeeld dat de beslistermijn, zoals vastgesteld in WBV 2023/3, nog niet was verstreken, waardoor het beroepschrift te vroeg was ingediend. De opposant heeft verzet aangetekend, maar heeft geen verzoek gedaan om op zitting te worden gehoord. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:55, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
In de overwegingen van de rechtbank werd benadrukt dat in verzet alleen kan worden beoordeeld of de bestuursrechter terecht tot zijn kennelijke oordeel is gekomen. De opposant voerde aan dat er divergerende jurisprudentie bestaat en dat er prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie zijn gesteld over de verlenging van de beslistermijn in asielzaken. De rechtbank oordeelde echter dat deze argumenten niet tot twijfel over het eerdere oordeel konden leiden, aangezien de aangevoerde argumenten al in de eerdere uitspraak waren behandeld. Bovendien waren de prejudiciële vragen nog niet beantwoord door het Hof van Justitie, wat betekent dat deze ook in beroep geen andere uitkomst zouden hebben opgeleverd.
De rechtbank concludeerde dat het verzet ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.