Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet van
[opposant], opposant
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
www.rechtspraak.nl.
Rechtbank Den Haag
Op 8 augustus 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een verzetprocedure van een opposant tegen een eerdere uitspraak van 27 mei 2024. In die eerdere uitspraak had de rechtbank het beroep van de opposant tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat de beslistermijn, zoals vastgesteld in de WBV 2023/3, nog niet was verstreken, waardoor het beroepschrift te vroeg was ingediend.
De opposant heeft verzet ingesteld tegen deze beslissing, maar heeft geen verzoek gedaan om op zitting te worden gehoord. De rechtbank heeft daarom, conform artikel 8:55, vierde lid, van de Awb, uitspraak gedaan zonder zitting. In de overwegingen van de rechtbank werd benadrukt dat in verzet alleen kan worden beoordeeld of de bestuursrechter terecht tot zijn kennelijke oordeel is gekomen. De opposant voerde aan dat er divergerende jurisprudentie was en dat er prejudiciële vragen waren gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over de verlenging van de beslistermijn in asielzaken.
De rechtbank concludeerde echter dat de eerder aangevoerde argumenten al waren behandeld in de eerdere uitspraak en dat de aanwezigheid van divergerende rechtspraak op zich geen reden was om te twijfelen aan het kennelijke oordeel van de rechtbank. De prejudiciële vragen waren nog niet beantwoord door het Hof van Justitie, en daarom zou dit in beroep ook niet tot een andere uitspraak hebben geleid. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het verzet ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.