ECLI:NL:RBDHA:2024:12718

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 augustus 2024
Publicatiedatum
13 augustus 2024
Zaaknummer
09/137223-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling poging doodslag en mishandeling met verwerping van noodweer en noodweerexces

Op 13 augustus 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren op [geboortedag] 1998 te [geboorteplaats] (Polen), die wordt beschuldigd van poging tot doodslag en mishandeling. De zaak betreft een steekincident dat plaatsvond op 21 april 2024 te Maasdijk, gemeente Westland. De verdachte heeft tijdens een confrontatie met het slachtoffer, [naam], een mes gebruikt en hem in de rug gestoken, wat leidde tot een klaplong. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer, gezien de aard van de verwondingen en de omstandigheden van het incident. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit zelfverdediging, maar de rechtbank verwierp dit beroep op noodweer, omdat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot doodslag en mishandeling, en legde een gevangenisstraf op van dertig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en een alcoholverbod.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/137223-24
Datum uitspraak: 13 augustus 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1998 te [geboorteplaats] (Polen),
BRP-adres: [adres 1] , [postcode 1] [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting in [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 30 juli 2024. De verdachte beheerst de Nederlandse taal niet of onvoldoende en is ter terechtzitting bijgestaan door K. Kruk, een beëdigde tolk in de zin van de Wet beëdigde tolken en vertalers in de Poolse taal.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F. de Vries en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. J.E.F.K. Liauw naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 21 april 2024 te Maasdijk, gemeente Westland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamdelijk letsel toe te brengen, die [naam] in zijn rug, althans in zijn bovenlichaam, heeft gesneden en/of gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 21 april 2024 te Maasdijk, gemeente Westland [naam] heeft mishandeld door die [naam] tegen het lichaam en/of tegen het hoofd te slaan.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het (impliciet primair) onder 1 en 2 tenlastegelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 bepleit dat moet worden uitgegaan van de verklaring van de verdachte. Daarnaast heeft de raadsman naar voren gebracht dat het steken door de verdachte niet dodelijk was. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PLl500-2024125299, van de politie eenheid Den Haag, district Westland-Delft, Districtsrecherche, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 170).
Ten aanzien van feit 1:
1.
De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 30 juli 2024, voor zover inhoudende:
[naam] kwam dreigend op mij af. Ik pakte het mes naast mij en wilde hem bang maken
door een uithalende beweging te maken. Ik dacht dat ik hem in zijn arm had geraakt, maar
uiteindelijk bleek dat ik zijn longen had doorboord.
2.
Het proces-verbaal van aangifte door [naam] , opgemaakt op 21 april 2024, voor zover inhoudende (p. 13, 14, 15):
Plaats delict: [adres 2] , [postcode 2] Maasdijk, gemeente Westland.
Pleegdatum: 21 april 2024.
Hij heeft een mes gepakt. Toen heeft hij mij gestoken. Ik ben gestoken in mijn rug. Een paar
minuten later voelde ik wat warms en toen zag ik overal bloed.
3.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 22 april 2024, voor zover inhoudende (p. 46, 47):
Op zondag 21 april 2024 vond er een steekpartij plaats aan de [adres 2] te Maasdijk.
Hierbij werd het slachtoffer in zijn rug gestoken. Uit bevindingen van politiemedewerkers
ter plaatse bleek de verdachte te zijn: [verdachte] , geboren [geboortedag] 1998 te [geboorteplaats]
in Polen. Na onderzoek bleek de verdachte [verdachte] gebruik te maken van telefoonnummer
[telefoonnummer 1] .
Opgenomen gesprek TA001, sessienummer 8.
Bovengenoemd gesprek vond plaats op 21-04-2024 te 22:02:25 uur tussen telefoonnummer
[telefoonnummer 1] , in gebruik bij verdachte [verdachte] , en telefoonnummer [telefoonnummer 2] , in
gebruik bij een onbekende man.
NNM2422: ik zegje eerlijk, kurva, ik heb 2 bier op en een vent heeft 2 drankjes voor me
gemaakt, hij heeft iets erin gestrooid, ik werd knettergek denk ik, ik heb een mes gepakt en
in het rug van de vent gestoken en per ongeluk heb ik mijn vingergeraakt.
Opgenomen gesprek TA001, sessienummer 17.
Bovengenoemd gesprek vond plaats op 21-04-2024 te 22:11:36 uur tussen telefoonnummer
[telefoonnummer 1] , in gebruik bij verdachte [verdachte] en telefoonnummer [telefoonnummer 2] , in
gebruik bij een onbekende man.
NNM2422 is onder de invloed van alcohol. Hij is bang dat hij door de politie wordt
opgepakt. Hij wilde hem met een mes in de nek steken maar heeft het in de rug gestoken.
4.
Het geschrift, te weten een brief de dato 20 juni 2024 van het Erasmus Medisch Centrum te Rotterdam, elektronisch geaccordeerd door R.C. Dettmers, traumachirurg, voor zover inhoudende (p. 138, 139):
Patiënt: Dhr. [naam] . Bovengenoemde patiënt werd op 21-04-2024 gezien op de Spoedeisende Hulp in het Erasmus MC.
Thorax:
Ter hoogte van Th12 dorsaal via de rug intredeplaats van steekverwonding alhier uitgebreide subcutane luchtconfiguraties naar ventraal en craniaal. De luchtconfiguraties reiken tot in de sulcus van de rechterlong. Hierbij uitgebreide pneumothorax rechts. Geringe dorsobasale atelectase rechts.
Steekverwonding via de rug ter hoogte van Th12 reikend tot aan de rechterlong waarbij forse pneumothorax.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank zal voor feit 2 met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit bewezen verklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
5.
De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 30 juli 2024.
6.
Het proces-verbaal van aangifte door [naam] , opgemaakt op 21 april 2024, (p. 14).
3.4.
Bewijsoverwegingen
Voorwaardelijk opzet op de dood
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte op 21 april 2024 [naam] met een mes in zijn rug heeft gestoken en wel zodanig dat het slachtoffer daardoor een steekwond en een klaplong (pneumothorax) heeft opgelopen. Het slachtoffer werd in het ziekenhuis opgenomen ter behandeling van onder andere de klaplong. Voornoemde omstandigheden duiden erop dat er sprake moet zijn geweest van een steekbeweging die krachtig geweest moet zijn. De verdachte bekent ook dat hij een uithalende beweging met een mes heeft gemaakt om het slachtoffer af te schrikken. Alsook dat hij niet goed heeft opgelet waarheen hij het mes bewoog, maar wel ter hoogte van het bovenlichaam van het slachtoffer.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het steken met een mes in de rug ter hoogte van de longen een aanmerkelijke kans op de dood in het leven roept. Het mes was scherp en lang genoeg. De steek was ook krachtig genoeg om op zijn minst een klaplong te veroorzaken. Deze handeling van de verdachte is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van dodelijk letsel dat het niet anders kan dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard. De verdachte heeft dus in ieder geval voorwaardelijk opzet gehad op het doden van het slachtoffer.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de (impliciet primair ten laste gelegde) poging tot doodslag.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 21 april 2024 te Maasdijk, gemeente Westland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam] opzettelijk van het leven te beroven
doordie [naam] in zijn rug
te steken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 21 april 2024 te Maasdijk, gemeente Westland, [naam] heeft mishandeld door die [naam] tegen het lichaam te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Noodweer ten aanzien van feit 1
Standpunt verdediging
De verdediging heeft een beroep gedaan op noodweer, omdat de handelingen van de verdachte zijn toegebracht uit zelfverdediging. De verdachte moet daarom worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De verdediging heeft daartoe onder meer aangevoerd dat getuige [getuige] (pagina 133) hierin redengevend is, gelet op diens verklaring dat er eerst een gevecht tussen meerdere personen tegen de verdachte is geweest en dat één of meer personen bovenop de verdachte zijn (is) gaan zitten en hem sloegen. Doordat er een dreigende situatie ontstond waarin meerdere personen dreigend deden tegen de verdachte, was er sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de verdachte.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweer faalt en verwijst hiertoe eveneens naar de getuige [getuige] (pagina 133 van het procesdossier), die verklaart dat niet het slachtoffer, maar de verdachte de agressor was. De bedreiging kwam kennelijk uit een andere hoek, waardoor het handelen van de verdachte niet kan worden gerechtvaardigd.
Oordeel rechtbank ten aanzien van noodweer
De rechtbank verwerpt het noodweerverweer, omdat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding jegens de verdachte. De omstandigheden die door de verdediging naar voren zijn gebracht, vinden geen steun in het dossier. De rechtbank overweegt verder dat de verdachte bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat het slachtoffer met zijn rug naar de verdachte toe stond ten tijde van de dreiging. Dit blijkt tevens uit het bij het slachtoffer geconstateerde letsel. Ook wordt de rechtbank gesterkt in haar oordeel door de in de bewijsmiddelen opgenomen tapgesprekken. Hieruit volgt geenszins dat er ten tijde van het incident sprake zou zijn geweest van een noodweersituatie. De rechtbank oordeelt daarom dat er geen noodzaak bestond voor de verdachte om het slachtoffer met een mes in zijn rug te steken.
Tot slot overweegt de rechtbank dat er verder geen andere rechtvaardigingsgrond aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Noodweerexces ten aanzien van feit 1
Standpunt verdediging
De verdediging heeft voorts een beroep op noodweerexces gedaan. De verdediging stelt dat de gehele situatie, waarbij de verdachte werd mishandeld door meerdere personen, heeft geleid tot een hevige gemoedsbeweging, onder invloed waarvan de verdachte met een mes in de rug van het slachtoffer heeft gestoken.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er, gelet op hetgeen onder noodweer reeds door de officier van justitie is aangevoerd, er geen sprake kan zijn van noodweerexces.
Oordeel rechtbank ten aanzien van noodweerexces
Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op het onderzoek ter terechtzitting, hetgeen ter onderbouwing op noodweerexces ten grondslag is gelegd en hetgeen hiervoor onder ‘noodweer’ is overwogen, niet aannemelijk geworden dat er op enig moment sprake is geweest van een noodweersituatie, zodat reeds om die reden het beroep op noodweerexces niet slaagt.
De verdachte is derhalve strafbaar, omdat er geen andere feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met daaraan verbonden de voorwaarden conform het na te noemen reclasseringsadvies, zijnde een meldplicht, ambulante behandeling, alcoholverbod en een contactverbod met het slachtoffer.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat – voor zover de rechtbank tot een strafoplegging komt – een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest moet worden opgelegd.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich op de bewezen verklaarde wijze schuldig gemaakt aan poging tot doodslag op een persoon door met een mes in de rug van die persoon te steken. Daarmee heeft hij ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, waarbij het meest kostbare bezit dat een mens heeft, namelijk zijn leven, in gevaar kwam. Algemene ervaringsregels leren dat slachtoffers van een dergelijk feit nog een lange tijd lichamelijke en psychische gevolgen daarvan ondervinden. Bovendien was er een aantal omstanders die evident geschokt moeten zijn geweest, waardoor ze mogelijk nog lange tijd gevoelens van angst en onveiligheid hebben.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 25 april 2024. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Reclasseringsadvies
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 12 juli 2024, waaruit volgt dat sprake is van problematiek rondom alcoholgebruik. De reclassering is van mening dat het handelen van de verdachte zorgelijk is. De reclassering adviseert een deels voorwaardelijke straf met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden van een meldplicht, ambulante behandeling, alcoholverbod en een contactverbod met het slachtoffer.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij wat in vergelijkbare gevallen doorgaans wordt opgelegd. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt. Voorts is, gelet op de aard van het misdrijf met betrekking tot feit 1, het taakstrafverbod van toepassing.
De rechtbank acht, alles afwegende en gelet op wat in vergelijkbare gevallen doorgaans wordt opgelegd, een gevangenisstraf gelijk de eis van de officier van justitie passend en geboden.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 45, 57, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals die ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
poging doodslag;
ten aanzien van feit 2:
mishandeling;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
dertig (30) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de aan hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
zes (6) MAANDEN, niet zal worden ten uitvoer gelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
- zich meldt op afspraken met Reclassering Nederland op het adres Vincent van Goghweg 73 in Zaandam, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De
reclassering zal contact met de veroordeelde opnemen voor de eerste afspraak;
- zich laat behandelen door de forensische polikliniek van De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de
behandeling;
- geen alcohol gebruikt en ter controle daarop meewerkt aan een urine- en/of blaasonderzoek (blaastest). De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de veroordeelde gecontroleerd wordt;
- geen contact legt of laat leggen – direct of indirect – met het slachtoffer [naam] , zolang het openbaar ministerie dit noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. V.C. de Haan, voorzitter,
mr. S. Pereth, rechter,
mr. B.J. de Groot, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R. Loohuis en mr. A. Copier, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 augustus 2024.