ECLI:NL:RBDHA:2024:12713

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 augustus 2024
Publicatiedatum
13 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.26876 en NL24.26877
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 2 juli 2024 afgewezen, met het argument dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser, die stelt de Syrische nationaliteit te hebben, heeft zijn aanvraag niet onderbouwd met voldoende bewijs dat Bulgarije niet aan zijn internationale verplichtingen voldoet. De rechtbank heeft geen zitting gehouden en oordeelt dat het beroep kennelijk ongegrond is. Eiser heeft aangevoerd dat hij in Bulgarije te maken heeft gehad met pushbacks en mishandeling, maar de rechtbank oordeelt dat deze claims niet voldoende zijn onderbouwd. De rechtbank verwijst naar eerdere rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigt dat er geen reden is om aan te nemen dat Bulgarije asielzoekers onterecht behandelt. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan hanteren en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een overdracht aan Bulgarije onredelijk maken. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard en eiser krijgt geen proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt op 8 augustus 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.26876 en NL24.26877
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. N. Vollebergh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 2 juli 2024 niet in behandeling genomen omdat Bulgarije ervoor verantwoordelijk is.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
2. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk ongegrond. [1] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser stelt de Syrische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedag] 1988. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser wenst de zienswijze in beroep als herhaald en ingelast te beschouwen. Voorts is het besluit door verweerder onvoldoende zorgvuldig voorbereid door een standaard voornemen te gebruiken en niet inhoudelijk op de bezwaren van eiser in te gaan. Eiser stelt dat hij in Bulgarije te maken heeft gehad met pushbacks door tegen zijn wil driemaal naar de grens van Turkije overgezet te zijn. De niet nader gemotiveerde stelling van verweerder dat eiser zijn pushbacks niet aannemelijk heeft gemaakt kan gelet op de landeninformatie niet worden geplaatst. Eiser is door de Bulgaarse autoriteiten mishandeld en vernederd en heeft niet de kans gekregen om zijn detentie bij een rechter aan te vechten. Er kan niet van eiser worden verwacht dat hij zich beklaagd bij dezelfde autoriteiten die hem deze deprivatie hebben gebracht. De Bulgaarse autoriteiten onthouden asielzoekers consequent van informatie, rechtsbijstand, adequate detentieomstandigheden en een tolk. Klagen is daardoor feitelijk onmogelijk en zinloos. Er zijn sprake van systeemfouten die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid halen uit het Jawo [2] arrest. Dit is in strijd met artikel 1 en 4 van het Handvest [3] . Ook bestaan er aanknopingspunten dat Bulgarije in strijd handelt met artikel 8 van de Opvangrichtlijnen, artikel 26 van de Procedurerichtlijn, artikel 13, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn en artikel 13 en 5 van het EVRM. [4] Ter onderbouwing verwijst eiser naar het AIDA rapport Bulgarije (update 2023). Ten aanzien van Bulgarije kan niet zomaar van het interstatelijke vertrouwensbeginsel uit worden gegaan. Verweerder heeft hier onvoldoende deugdelijk onderzoek naar gedaan en het besluit onvoldoende deugdelijk gemotiveerd. Het arrest X [5] over de deelbaarheid van het interstatelijke vertrouwensbeginsel en de bewijslastverdeling is van belang. Het ligt op de weg van verweerder om individuele garanties bij de Bulgaarse autoriteiten te vragen. Ten slotte moet verweerder toepassing geven aan artikel 17 van de Dublinverordening.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Uit het in algemene zin herhalen en inlassen van wat eiser in de zienswijze naar voren heeft gebracht, kan de rechtbank niet afleiden waarom eiser van mening is dat het bestreden besluit onjuist is. Daarom ziet de rechtbank hierin geen aanleiding het bestreden besluit te vernietigen.
6. Voor de beoordeling van de grond dat verweerder het bestreden besluit onzorgvuldig heeft voorbereid door in de voornemenprocedure te volstaan met een standaard voornemen, verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 23 november 2023. [6] De Afdeling heeft bepaald dat verweerder in het voornemen in elk geval alle voor zijn standpunt dragende overwegingen moet opnemen. Het is dan niet onzorgvuldig als verweerder vervolgens pas in het bestreden besluit gedetailleerd ingaat op hetgeen door eiser in zijn persoonlijke verklaringen en eventuele zienswijze naar voren heeft gebracht.
7. In de zaak van eiser heeft verweerder in het voornemen uiteen gezet waarom hij Bulgarije verantwoordelijk houdt voor de asielaanvraag van eiser, dat hij in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding ziet om niet uit te gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Bulgarije en dat hij geen aanleiding ziet om de asielaanvraag op grond van zijn discretionaire bevoegdheid bij zich te houden. Ook in het bestreden besluit zijn dit de dragende overwegingen. Omdat in het bestreden besluit eisers verklaringen over zijn individuele situatie wel zijn meegewogen oordeelt de rechtbank dat het bestreden besluit niet onzorgvuldig tot stand is gekomen.
8. Ten aanzien van het interstatelijk vertrouwensbeginsel stelt de rechtbank voorop dat het uitgangspunt is dat verweerder er vanuit mag uitgaan dat lidstaten van de Europese Unie hun verdragsverplichtingen tegenover asielzoekers zullen nakomen. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan een van deze lidstaten, in dit geval Bulgarije, een reëel risico loopt op een behandeling strijdig met artikel 3 van het EVRM [7] of artikel 4 van het Handvest [8] .
8.1
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd. Onder verwijzing naar de recente rechtspraak van de Afdeling is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat ten aanzien van Bulgarije (bij een Dublin-overdracht) van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Uit die rechtspraak volgt namelijk dat er (in het algemeen) geen aanleiding is om te veronderstellen dat een vreemdeling bij overdracht aan Bulgarije een reëel risico loopt op een situatie die in strijd is met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM. In deze rechtspraak, waarin ook wordt verwezen naar eerdere jurisprudentie van de Afdeling, wordt ingegaan op de omstandigheden van asielzoekers die op grond van de Dublinverordening zijn overgedragen aan Bulgarije. Eisers verwijzing naar het AIDA-rapport 2023 (update 2023) maakt het voorgaande niet anders. Reden daarvoor is dat dit rapport reeds door de Afdeling is betrokken in de hiervoor genoemde uitspraken. Met de verwijzing naar het AIDA-rapport heeft eiser dus niet aannemelijk gemaakt dat in Bulgarije sprake is van ernstige tekortkomingen in de asielprocedure.
8.2
Eiser heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat Bulgarije zich ten opzichte van hem niet aan zijn internationale verplichtingen houdt. De enkele stelling dat eiser in Bulgarije te maken heeft gehad met pushbacks, mishandeld en vernederd is, hij niet de kans kreeg om zijn detentie bij de rechter aan te vechten, dat asielzoekers consequent informatie wordt onthouden, zij geen tolk krijgen en dat detentieomstandigheden mensonterend en onhygiënisch zijn, is, zonder dit te onderbouwen met stukken die eiser persoonlijk betreffen, daartoe onvoldoende. Voorts mag van eiser worden verwacht dat hij zich bij voorkomende problemen beklaagt bij de (hogere) Bulgaarse autoriteiten. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat die mogelijkheid er voor hem niet is of dat de Bulgaarse autoriteiten hem niet kunnen of willen helpen.
9. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd ook geen bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat zijn overdracht aan Bulgarije van een onevenredige hardheid getuigt. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt kunnen stellen dat omstandigheden van eiser niet zijn onderbouwd en ook geen zodanig bijzondere, individuele omstandigheden betreffen dat deze maken dat zijn overdracht aan Bulgarije van een zodanige onevenredige hardheid getuigt dat verweerder het asielverzoek aan zich had moeten trekken of om individuele garanties bij de Bulgaarse autoriteiten had moeten verzoeken.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
9. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [9] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
10. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van J. Dommerholt, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak op het beroep, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Arrest van het HvJEU van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
3.Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Het arrest van het HvJEU van 29 februari 2024, ECLI:EU:C:2024:195.
7.Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
8.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
9.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.