ECLI:NL:RBDHA:2024:12664

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 juli 2024
Publicatiedatum
12 augustus 2024
Zaaknummer
C/09/651269 / FA RK 23-5340
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen, gezag, zorgregeling, vakanties en feestdagen, hoofdverblijfplaats, kinderalimentatie, partneralimentatie, voortgezet gebruik echtelijke woning, verdeling huwelijksgoederengemeenschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 juli 2024 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die op 16 april 2009 in Houten zijn gehuwd. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en daarbij diverse nevenvoorzieningen getroffen met betrekking tot de minderjarige kinderen van partijen. De ouders hebben gezamenlijk gezag over vier minderjarige kinderen, maar de rechtbank heeft bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw zal zijn. De zorgregeling is vastgesteld op een week op week af regeling, waarbij de kinderen om de week bij de man verblijven van donderdag uit school tot maandag naar school. De rechtbank heeft ook de kinderalimentatie vastgesteld op € 1.066,- per maand, wat neerkomt op € 267,- per kind per maand. De vrouw heeft verzocht om partneralimentatie, maar dit verzoek is afgewezen omdat de man geen draagkracht heeft na aftrek van de kosten voor de kinderen. De rechtbank heeft verder de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap geregeld, waarbij de man de echtelijke woning kan overnemen, mits hij kan aantonen dat hij in staat is om de financiering te regelen. De rechtbank heeft ook de verdeling van de inboedel, bankrekeningen en schulden behandeld. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummers: FA RK 23-5340 (echtscheiding) en FA RK 23-8112 (verdeling)
Zaaknummers: C/09/651269 (echtscheiding) en C/09/656558 (verdeling)
Datum beschikking: 31 juli 2024

Echtscheiding met nevenvoorzieningen

Beschikking op het op 21 juli 2023 ingekomen verzoek van:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende in [woonplaats 1] , gemeente [gemeente 1] ,
advocaat: mr. M. van Olffen te Nootdorp.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de man] ,

de man,
wonende in [woonplaats 2] , gemeente [gemeente 2] ,
advocaat: mr. W.N. Sardjoe te ’s-Gravenhage.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift van de vrouw;
  • het F9-formulier 18 augustus 2023 van de vrouw, met bijlagen;
  • het verweerschrift met zelfstandige verzoeken van de man, ingekomen op 11 oktober 2023;
  • het verweerschrift op zelfstandige verzoeken van de vrouw, ingekomen op 1 november 2023;
  • het F9-formulier van 7 november 2023 van de vrouw;
  • het F9-formulier van 9 april 2024 van de vrouw;
  • het F9-formulier van 19 juni 2024 van de man, met brief en bijlagen;
  • het F9-formulier van 20 juni 2024 van de vrouw, met brief en bijlagen;
  • het F9-formulier van 25 juni 2024 van de vrouw, met brief en aanvullend verzoek met betrekking tot gezag en bijlagen;
  • het F9-formulier van 2 juli 2024 van de man, met brief en bijlagen.
De minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben in een gesprek met de rechter hun mening kenbaar gemaakt. De minderjarige [minderjarige 3] Calvert heeft schriftelijk haar mening kenbaar gemaakt.
Op 3 juli 2024 heeft de behandeling ter zitting plaatsgevonden op de
gecombineerde behandelingvan zowel onderhavig verzoek als het verzoek tot wijziging voorlopige voorzieningen (C/09/665935 / FA RK 24-3278) en het verzoek in het kader van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) (C/09/665893 / FA RK 24-3262). Op deze laatste verzoeken wordt bij afzonderlijke beschikking beslist.
Op de zitting zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad).
Op de zitting is door de advocaat van de vrouw een alimentatienotitie overgelegd en door de advocaat van de man een alimentatieberekening.
Na de zitting is het volgende stuk ontvangen: het F9-formulier van 17 juli 2024 van de man, met brief en bijlagen.

Feiten

  • Partijen zijn met elkaar gehuwd op 16 april 2009 te Houten.
  • Zij zijn de ouders van de volgende nu nog minderjarige kinderen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2010 te [geboorteplaats 1] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2011 te [geboorteplaats 2] ;
  • [minderjarige 3] , geboren op [geboortedag 3] 2015 te [geboorteplaats 2] ;
  • [minderjarige 4] , geboren op [geboortedag 4] 2018 te [geboorteplaats 2] .
  • De ouders oefenen het gezamenlijk gezag over de kinderen uit.
  • Partijen zijn gehuwd in gemeenschap van goederen.
  • Deze rechtbank heeft op 18 oktober 2023 voorlopige voorzieningen getroffen, voor zover van belang, inhoudende dat:
  • de minderjarigen aan de vrouw worden toevertrouwd;
  • met ingang van 3 november 2023 de volgende vierwekelijkse (birdnesting)regeling geldt:
- de vader draagt de zorg voor de kinderen in de echtelijke woning conform het volgende schema:
o in week 1: van vrijdag 19.00 uur tot maandag 09.00 uur;
o in week 2: van vrijdag 19.00 uur tot maandag 09.00 uur;
o in week 3: van vrijdag 17.30 uur tot maandag 09.00 uur;
o in week 4: van donderdag 19.30 uur tot 20.30 uur;
de moeder dient op deze momenten de woning te verlaten en mag deze verder niet meer betreden;
- de moeder is samen met de kinderen in de echtelijke woning op de momenten dat de vader niet de zorg heeft voor de kinderen, op deze momenten dient de vader de woning te verlaten en mag hij de woning verder niet meer betreden;
  • de moeder niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar verzoek omtrent diabetesbegeleiding;
  • de vader met ingang van 1 november 2023 aan de moeder een kinderalimentatie van € 256,- per kind per maand zal betalen.
  • De vrouw staat volgens de Basisregistratie Personen (BRP) met ingang van 5 april 2024 ingeschreven op het adres [adres] ( [postcode] ) te [woonplaats 1] , gemeente [gemeente 1] .
  • Bij beschikking van deze rechtbank van 31 juli 2024 (C/09/665893 / FA RK 24-3262) heeft de rechtbank, voor zover hier relevant, de vrouw vervangende toestemming verleend voor een verhuizing met de kinderen naar het adres [adres] ( [postcode] ) te [woonplaats 1] , gemeente [gemeente 1] en voor de inschrijving van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] op een school in [woonplaats 1] .
  • Bij beschikking van deze rechtbank van 31 juli 2024 (C/09/665935 / FA RK 24-3278) is het verzoek van de vrouw tot wijziging voorlopige voorzieningen afgewezen.

Verzoek en verweer

Het verzoek van de vrouw strekt, na aanvulling, tot scheiding van tafel en bed, met nevenvoorzieningen tot:
  • vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw;
  • vaststelling van door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie van € 324,- per kind per maand, met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
  • vaststelling van een door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie van € 54,- bruto per maand, met ingang van de datum van inschrijving van de scheiding van tafel en bed, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
  • bepaling dat de vrouw gerechtigd is tot het voortgezet gebruik van de echtelijke woning aan de Tilanussingel 49 (2641 VB) te Pijnacker, gedurende zes maanden na inschrijving van de scheiding van tafel en bed;
  • vaststelling van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap conform het voorstel van de vrouw, en in dat kader:
  • partijen te veroordelen om over te gaan tot verkoop van de woning, door tussenkomst van een nader overeen te komen makelaar, met inachtneming van de termijn waarbinnen de vrouw het voortgezet gebruik van de woning heeft en te verklaren voor recht dat aan ieder van partijen toekomt de helft van de verkoopopbrengst, na aflossing van de hypotheekschuld en betaling van makelaarskosten en overige verkoopkosten;
  • partijen te veroordelen om over te gaan tot beëindiging van de beide bankspaarrekeningen bij ABN AMRO die zijn afgesloten met het oog op de aflossing van de hypotheekschuld bij ABN AMRO en te verklaren voor recht dat aan ieder van partijen de helft van het saldo per beëindiging van deze rekeningen toekomt;
  • de beleggingsrekeningen bij Binck Bank en DeGiro als genoemd in de aangifte IB 2022 (productie 2, pagina 5) toe te delen aan de man, onder de verplichting om aan de vrouw te voldoen de helft van de waarde per peildatum;
  • de (saldi op de) bankrekeningen bij ABN AMRO met nummers eindigend op [bankrekening 1] , [bankrekening 2] en [bankrekening 3] , de bankrekening in Groot-Brittannië en alle overige op naam van de man staande bankrekeningen aan hem toe te delen, evenals de contante opname van € 800,-, onder de verplichting om aan de vrouw te voldoen de helft van de saldi per peildatum en een bedrag van € 400,- ter verrekening van zijn contante gelden;
  • de bankrekening bij de ABN AMRO met nummer eindigend op 471 op naam van de vrouw;
- het verlenen van toestemming die de toestemming van de man vervangt, ten aanzien van de verkoop van de echtelijke woning;
voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
De man voert – onder referte ten aanzien van het verzoek tot scheiding van tafel en bed – verweer dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken. Bovendien heeft de man, na wijziging/aanvulling, zelfstandig verzocht om de echtscheiding uit te spreken, met nevenvoorzieningen tot:
  • vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij de man;
  • vaststelling van een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (zorgregeling) ten aanzien van alle kinderen in de vorm van een week op week af regeling, waarbij de kinderen van vrijdag tot vrijdag een week bij de ouders verblijven;
  • vaststelling van de verdeling van de vakanties en feestdagen, waarbij de kinderen bij de man zijn:
  • de helft van de algemene feestdagen en gebruikelijke schoolvakanties;
  • bijzondere gelegenheden zoals de verjaardagen van de kinderen en de vader en Vaderdag;
waarbij het halen en brengen door de man en de vrouw zal worden afgewisseld, tenzij de kinderen vanuit school naar huis komen, dan wel worden opgehaald door de desbetreffende ouder;
althans volgens een regeling die de rechtbank juist acht;
  • voorwaardelijk: vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de man en een nader aan te geven zorgregeling tussen de vrouw en de kinderen vast te stellen waarbij de vrouw zal zorgdragen voor het halen en brengen, althans een beslissing te nemen die de rechtbank juist acht;
  • subsidiair, als er kinderalimentatie wordt vastgesteld: vaststelling van door de man te betalen kinderalimentatie van € 47,- per maand ten behoeve van [minderjarige 1] en van € 174,- per kind per maand ten behoeve van de drie dochters (indien de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij de man zal zijn), met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheiding;
  • vaststelling van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap conform het voorstel van de man in de punten 34 tot en met 38 van het verweerschrift en conform de brief van 19 juni 2024;
  • bepaling dat de man gerechtigd is tot het voortgezet gebruik van de echtelijke woning aan de Tilanussingel 49 (2641 VB) te Pijnacker, met inboedel, gedurende zes maanden vanaf de inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand;
voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vrouw voert – onder referte ten aanzien van het verzoek tot echtscheiding – verweer dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken en verzoekt, naar de rechtbank begrijpt: vaststelling van een verdeling van de vakanties bij helfte met inachtneming van het schema als verwoord onder randnummer 11, kosten rechtens.
De vrouw verzoekt aanvullend de man te ontheffen uit het gezag over de minderjarige kinderen van partijen, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert verweer dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

Beoordeling

Scheiding van tafel en bed / echtscheiding
Ontvankelijkheid
Door beide ouders is geen ouderschapsplan overgelegd overeenkomstig artikel 815 tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Nu het ouderschapsplan in de wet geformuleerd is als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding waarbij minderjarige kinderen zijn betrokken, heeft de rechtbank de bevoegdheid beide ouders niet-ontvankelijk te verklaren in de over en weer gedane verzoeken tot echtscheiding, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, zesde lid, Rv).
Het is de rechtbank, gelet op de overgelegde stukken en dat wat op de zitting besproken is, voldoende gebleken dat het op dit moment redelijkerwijs niet mogelijk is een door beide partijen ondertekend ouderschapsplan over te leggen. De ouders verschillen op alle punten ten aanzien van de kinderen van mening. De rechtbank zal partijen ontvangen in hun verzoeken tot scheiding van tafel en bed en tot echtscheiding.
Inhoudelijke beoordeling
De vrouw en de man hebben gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De vrouw verzoekt de scheiding van tafel en bed uit te spreken, vanwege de hoop dat partijen na individuele diagnostiek en behandeling toch nog bij elkaar zouden kunnen komen. Nu de man de echtscheiding verzoekt, legt de vrouw zich daarbij neer en refereert zij zich aan dit verzoek. De rechtbank zal het verzoek tot echtscheiding als op de wet gegrond toewijzen.
Gezag
Op grond van het eerste lid van artikel 1:253n BW kan de rechtbank op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag, bedoeld in het tweede lid van artikel 1:251 BW beëindigen, indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Alsdan bepaalt de rechtbank aan wie van de ouders voortaan het gezag over ieder der minderjarige kinderen toekomt. Het eerste en derde lid van artikel 1:251a worden van overeenkomstige toepassing verklaard. Op grond hiervan kan de rechter na ontbinding van het huwelijk op verzoek van de ouders of van één van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
De vrouw stelt dat er tussen partijen onophoudelijk en grondig verschil in inzicht is over alles ten aanzien van de opvoeding en verzorging van de kinderen. Dat verschil is dermate groot dat er geen sprake meer is van het op juiste wijze uitoefenen van het gezamenlijk gezag. De vrouw heeft vervangende toestemming moeten vragen om met de kinderen te verhuizen en de kinderen in te schrijven op een andere basisschool. Bij voorbaat is in te zien dat er nooit overeenstemming zal kunnen worden bereikt over belangrijke onderwerpen en de vrouw vreest dat zij telkens een procedure moet starten voor vervangende toestemming voor bijvoorbeeld medische zaken, schoolkeuze en vakantie.
De man stelt dat dit te laat ingediende verzoek buiten beschouwing moet worden gelaten dan wel niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Dit verzoek hangt niet samen met de nevenvoorzieningen noch het verzoek in de 1:253a BW procedure.
De rechtbank acht het van belang dat op dit verzoek van de vrouw tegelijkertijd wordt beslist als op de andere voorliggende verzoeken. De procedure aanhouden voor dit verzoek acht de rechtbank niet in het belang van partijen en de kinderen. Daarom zal de rechtbank de vrouw ontvankelijk verklaren in haar verzoek en overgaan tot een inhoudelijke beoordeling.
De rechtbank stelt voorop dat gelijkwaardig ouderschap het uitgangspunt is van de wet(gever). Daarbij hoort ook het uitgangspunt dat beide ouders het gezag over hun kinderen gezamenlijk uitoefenen. De rechtbank is van oordeel dat een wijziging van het gezag naar eenhoofdig gezag door de moeder niet in het belang van de kinderen is. Het is de rechtbank wel gebleken dat de ouders moeilijk tot afspraken komen, echter die moeilijkheid wordt ook versterkt in het kader van de afwikkeling van de echtscheiding. De ouders zullen eerst het gezamenlijk ouderschap na scheiding moeten gaan ervaren en uitvinden. De vrouw heeft onvoldoende feiten gesteld waaruit volgt dat partijen het niet over belangrijke beslissingen over de kinderen het eens kunnen worden. De verhuizing van de kinderen naar Nieuwerkerk aan de IJssel is daarvoor niet maatgevend nu dit een wezenlijke wijziging betreft dat een verschil van inzicht daarover niet vreemd is. Wat de rechtbank op de zitting heeft ervaren is dat vooral de communicatie tussen de ouders een probleem is. De ouders praten langs elkaar heen, luisteren niet naar elkaar, begrijpen elkaar niet en vullen vooral voor elkaar in, wat tot irritaties en stress leidt. De kinderen hebben hier last van, maar de rechtbank ziet niet dat zij hierdoor klem of verloren zullen raken. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw tot eenhoofdig gezag daarom afwijzen.
Zorgregeling, vakanties en feestdagen
De vrouw wil dat de kinderen om het weekend bij de man zijn. Een uitgebreidere regeling wil de vrouw niet in verband met de fulltime baan van de man. De kinderen zijn de klassieke situatie gewend waarbij de man werkt en de vrouw volledig de zorg draagt voor de kinderen, zeker doordeweeks. Dat wil de vrouw zoveel mogelijk zo houden.
De man wil het liefst een regeling bij helfte maar is (nog) beperkt door zijn baan. Concreet wenst de man een week op week af regeling van vrijdag tot vrijdag. De man heeft aangegeven dat hij minder kan gaan werken en dat hij dat ook al met zijn werkgever heeft besproken, zodat hij meer beschikbaar is voor de kinderen.
De rechtbank stelt voorop dat een echtscheiding onoverkomelijk veranderingen meebrengt, en dus ook met betrekking tot de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over de kinderen. De vrouw is bezig met het zoeken naar een baan en de man is van plan minder te gaan werken. De kinderen hebben aangegeven dat zij momenteel vinden dat zij hun vader te weinig zien. Een week op week af regeling – zoals de man wenst – acht de rechtbank echter niet in het belang van de kinderen, omdat een dergelijke regeling veel afstemming tussen de ouders vergt en de ouders daartoe niet in staat zijn.
Gedurende het huwelijk heeft het zwaartepunt in de zorg voor de kinderen bij de vrouw gelegen, ook omdat de man voor zijn werk ieder kwartaal 3 tot 4 dagen in het buitenland was.
Alle omstandigheden in samenhang bezien, acht de rechtbank het in het belang van de kinderen dat zij bij de man zullen zijn om de week van donderdag uit school tot maandagochtend naar school, waarbij de vrouw op donderdag de kinderen naar de man brengt. Op deze manier zijn de kinderen in overwegende mate doordeweeks bij de vrouw en kan de man ook betrokken zijn bij het doordeweekse (school)leven van de kinderen.
Ten aanzien van de vakantie- en feestdagen zijn partijen het erover eens dat die bij helfte worden verdeeld. De rechtbank zal aansluiten bij het door de vrouw gedane voorstel. De man heeft daartegen geen verweer gevoerd en de rechtbank acht deze verdeling in het belang van de kinderen. De rechtbank zal ten behoeve van de duidelijkheid en om discussies te voorkomen, bepalen dat een vakantieweek loopt van vrijdag 18.30 uur tot vrijdag 18.30 uur.
De rechtbank zal voor Vaderdag en Moederdag geen regeling vastleggen omdat de ouders als uitzondering in onderling overleg een weekend kunnen ruilen als Vaderdag of Moederdag in het weekend van de andere ouder valt.
De rechtbank zal een vakantie- en feestdagenregeling vastleggen zoals neergelegd onder ‘Beslissing’. Het meer of anders verzochte zal de rechtbank afwijzen.
Hoofdverblijfplaats
De rechtbank zal bepalen dat alle vier de kinderen de hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vrouw, nu het zwaartepunt van de doordeweekse opvoeding en verzorging bij de vrouw ligt. De rechtbank acht het in het belang van de kinderen dat zij allemaal de hoofdverblijfplaats bij één ouder hebben en dat ten aanzien van [minderjarige 1] daarvoor geen uitzondering wordt gemaakt. Bij de beslissing dat alle kinderen op het woonadres van de vrouw worden ingeschreven, komt de vrouw de kinderbijslag voor alle vier de kinderen toe. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw dus toewijzen en dat van de man afwijzen.
Kinderalimentatie
Behoefte
In de voorlopige voorzieningen is de behoefte van de kinderen in 2023 berekend op afgerond € 394,- per kind per maand (€ 1.574,- per maand in totaal). Geïndexeerd naar 2024 bedraagt de behoefte € 418,- per kind per maand (€ 1.672,- per maand in totaal). Partijen zijn het erover eens dat van deze behoefte kan worden uitgegaan.
Vervolgens dient te worden beoordeeld in welke verhouding deze behoefte van de kinderen tussen de ouders moet worden verdeeld.
Draagkracht man
Voor de berekening van de draagkracht van de man zal de rechtbank aansluiten bij zijn recent ingediende loonstroken van april, mei en juni 2024. Daaruit volgt dat hij een bruto salaris heeft van € 6.457,- per maand. Anders dan de vrouw voorstaat, ziet de rechtbank geen aanleiding om van een fictief inkomen gebaseerd op toekomstige loonsverhogingen uit te gaan.
Uitgaand van een bruto loon van € 6.457,- per maand en rekening houdend met 8% vakantietoeslag, 8,3% eindejaarsuitkering van € 6.431-, een ingehouden pensioenpremie van € 481,- per maand, een aanvullende pensioenpremie van € 8,- per maand, de algemene heffingskorting en de arbeidskorting, berekent de rechtbank het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man in 2024 op € 4.555,- per maand.
Het NBI van de man is hoger dan € 2.065,- per maand, zodat de rechtbank conform de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie (de expertgroep) voor de berekening van de draagkracht van de man de formule 70% x [NBI – (0,3 x NBI + 1.270)] als uitgangspunt zal nemen.
De draagkracht van de man bedraagt volgens bovenstaande formule:
70% x [4.555 – (1.366,50 + 1.270)] = afgerond € 1.343,- per maand.
Draagkracht vrouw
De vrouw geeft Russische les en verdient daarmee € 7.630,- per jaar, blijkend uit haar aangifte IB van 2022. Zij is aan het solliciteren voor een vaste baan.
Volgens de man moet rekening worden gehouden met een verdiencapaciteit van € 22.000,- per jaar. De vrouw is afgestudeerd in de pedagogie.
De rechtbank zal voor de berekening van de draagkracht van de vrouw met betrekking tot de kinderalimentatie aansluiten bij hetgeen zij op dit moment verdient, namelijk € 7.630,- per jaar. Op dit moment heeft de vrouw immers (nog) geen betaalde baan en als de rechtbank wel van een dergelijke situatie zou uitgaan, zou dat ten nadele van de kinderen zijn. Zodra de vrouw een betaalde functie heeft, zal er een nieuwe berekening kunnen worden gemaakt door de ouders op basis van de uitgangspunten in deze beschikking.
Uitgaand van een winst uit onderneming van € 7.630,- per jaar, de MKB-winstvrijstelling, de algemene heffingskorting, de arbeidskorting, de inkomensafhankelijke combinatiekorting en het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop, berekent de rechtbank het NBI van de vrouw in 2024 op € 1.824,- per maand.
Het NBI van de vrouw is hoger dan € 1.815,- en lager dan € 1.865,- per maand, zodat conform de draagkrachttabel kinderalimentatie (2024) de draagkracht van de vrouw € 51,- per maand bedraagt.
Gezamenlijke draagkracht
De gezamenlijke draagkracht van de ouders bedraagt € 1.394,- per maand (1.343 + 51). Deze gezamenlijke draagkracht is onvoldoende om volledig in de behoefte van de kinderen te voorzien (€ 1.672,- per maand), zodat de rechtbank niet toekomt aan een draagkrachtvergelijking. Het tekort om in de behoefte van de kinderen te voorzien, bedraagt € 278,- per maand (1.672 – 1.394). Nu de draagkracht van de ouders onvoldoende is om volledig in de behoefte van de kinderen te voorzien, wordt het tekort aan beide ouders voor de helft toegerekend.
Zorgkorting
Voor wat betreft de zorgkorting volgt de rechtbank de richtlijn van de expertgroep, inhoudende dat het percentage van de zorgkorting afhankelijk is van de hoeveelheid zorg.
De kinderen zullen bij de man zijn om de week van donderdag uit school tot maandag naar school. Gemiddeld zijn de kinderen dus ongeveer twee dagen per week bij de man, zodat de rechtbank rekening zal houden met een forfaitaire zorgkorting van 25%. De zorgkorting bedraagt 25% van de behoefte, wat neerkomt op € 418,- per maand (0,25 x 1.672).
Zoals hiervoor overwogen wordt het tekort aan draagkracht aan beide ouders voor de helft toegerekend. Voor de man betekent dit dat de helft van het tekort, zijnde € 139,-, in mindering komt op zijn zorgkorting. De door de man te betalen bijdrage wordt afgerond € 1.066,- per maand. Dat komt neer op € 267,- per kind per maand.
Ingangsdatum
De rechtbank zal in redelijkheid en in het belang van de kinderen bepalen dat de datum van deze beschikking als ingangsdatum geldt.
Conclusie
Gelet op het voorgaande, zal de rechtbank de door de man met ingang van heden te betalen kinderalimentatie vaststellen op € 1.066,- per maand, wat neerkomt op € 267,- per kind per maand. Het meer of anders verzochte zal de rechtbank afwijzen.
Aanhechten berekening
De door de rechtbank gemaakte berekening is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Partneralimentatie
Behoefte
De vrouw heeft haar netto behoefte in 2023 op basis van de hofnorm berekend op € 1.863,- per maand. Deze behoefte heeft de man niet betwist, zodat de rechtbank daarvan uit zal gaan. Geïndexeerd naar 2024 bedraagt de behoefte afgerond € 1.979,- per maand.
Aanvullende behoefte
Op deze netto behoefte van de vrouw moet haar netto besteedbaar inkomen in mindering worden gebracht.
In dat kader stelt de man dat de vrouw een verdiencapaciteit moet worden toegekend waardoor zij zelf in haar behoefte kan voorzien. De vrouw stelt dat zij veel solliciteert maar dat het haar nog niet is gelukt een betaalde baan te vinden.
De rechtbank stelt vast dat partijen in hun huwelijk een traditioneel rollenpatroon hadden waarbij de man fulltime werkte en de vrouw een gering inkomen verwierf met haar lessen Russisch. Daarmee heeft de vrouw een achterstand op de arbeidsmarkt opgelopen van de man mag worden verwacht dat hij de vrouw tijd en ruimte gunt om een baan op passend niveau te vinden waarmee ze in haar eigen onderhoud kan voorzien. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om nu een verdiencapaciteit aan haar toe te kennen.
Draagkracht man
De rechtbank zal voor de berekening van de draagkracht van de man uitgaan van het hierboven berekende NBI van de man van € 4.555,- per maand en hanteert conform de aanbevelingen van de expertgroep de volgende draagkrachtformule: 60% x [NBI – (0,3 x NBI + 1.270).
Volgens bovenstaande formule bedraagt de draagkracht voor partneralimentatie:
60% x [4.555 – (1.366,50 + 1.270)] = afgerond € 1.151,- per maand.
Na de aftrek van de kosten van de man voor de kinderen van € 1.343,- per maand, resteert er aan de zijde van de man geen draagkracht voor partneralimentatie. De rechtbank zal daarom het verzoek van de vrouw tot vaststelling van partneralimentatie afwijzen.
Voortgezet gebruik echtelijke woning
De vrouw heeft een eigen woning aangekocht in [woonplaats 1] . Bij beschikking van deze rechtbank van 31 juli 2024 (C/09/665893 / FA RK 24-3262) heeft de rechtbank de vrouw vervangende toestemming verleend voor een verhuizing met de kinderen naar deze woning in [woonplaats 1] . De vrouw heeft dus geen belang meer bij haar verzoek tot het voortgezet gebruik van de echtelijke woning. De man verblijft nu in de echtelijke woning waarvan de man zal proberen het aandeel van de vrouw over te nemen. Ook hij heeft daarom geen belang meer bij het verzoek tot het voortgezet gebruik. De rechtbank zal de verzoeken op dit punt daarom afwijzen.
Verdeling huwelijksgoederengemeenschap
Partijen zijn met elkaar gehuwd op 16 april 2009 te Houten. Het Nederlandse recht kende toen nog als huwelijksgoederenstelsel de algehele gemeenschap van goederen. Niet gesteld of gebleken is dat partijen bij huwelijkse voorwaarden een daarvan afwijkend huwelijksgoederenregime zijn overeengekomen, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat er tussen partijen sinds 16 april 2009 sprake is van een gemeenschap van goederen. Deze gemeenschap moet op grond van artikel 1:100 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bij helfte tussen partijen worden verdeeld.
Peildatum
De peildatum voor de bepaling van de omvang van de huwelijksgoederengemeenschap is 21 juli 2023, zijnde de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding. Voor de bepaling van de waarde van de te verdelen goederen geldt de datum van de feitelijke verdeling, tenzij partijen anders overeenkomen of op basis van redelijkheid en billijkheid daarvan dient te worden afgeweken.
Omvang van de huwelijksgoederengemeenschap
Door partijen zijn de volgende bestanddelen en schulden van de huwelijksgoederengemeenschap naar voren gebracht:
de echtelijke woning aan de Tilanussingel 49 (2641 VB) te Pijnacker en de daaraan verbonden hypothecaire geldlening bij de ABN AMRO;
inboedel;
auto;
bank-, spaar- en beleggingsrekeningen;
bedrag vanuit stichting [naam stichting] ;
schulden.
Ad. a) echtelijke woning en hypotheek
De man wil proberen het aandeel van de vrouw in de eigendom van de echtelijke woning over te nemen. Partijen zijn het niet eens over de waarde van de woning.
De vrouw heeft een taxatierapport van 24 mei 2024 overgelegd waarin de woning op € 460.000,- is gewaardeerd. De man bestrijdt dit taxatierapport omdat dat buiten zijn medewerking tot stand is gekomen. De man heeft op de zitting aangegeven een bedrag van om en nabij € 420.000,- redelijk te vinden, omdat er ook rekening moet worden gehouden met gebreken van de woning die volgens hem niet zijn meegenomen in voornoemde taxatie.
De rechtbank zal uitgaan van de waarde die is vastgesteld in het meest recente taxatierapport, namelijk € 460.000,-. Daarbij overweegt de rechtbank dat op de zitting is gebleken dat op eerdere datum in aanwezigheid van de man twee andere makelaars de woning hebben getaxeerd op € 450.000,- respectievelijk € 475.000,-. Dit heeft de man niet bestreden. Het taxatierapport van 24 mei 2024 is opgesteld door een NVM-makelaar en uit het rapport volgt dat er rekening is gehouden met gebreken. Ook sluit deze waarde aan bij wat woningen in de buurt opbrengen.
De rechtbank zal ten aanzien van de verdeling van de woning een zogenoemd “spoorboekje” voor partijen opnemen, zoals na te melden onder ‘Beslissing’. De rechtbank zal aldus beslissen en het meer of anders verzochte op dit punt afwijzen. Ook het verzoek van de vrouw tot vervangende toestemming voor de verkoop van de echtelijke woning wijst de rechtbank af, omdat de man eerst de gelegenheid krijgt om de woning over te nemen.
Ad. b) inboedel
De vrouw heeft op 26 juni 2024 een overzicht met een voorstel voor de verdeling van de inboedel overgelegd. Op de zitting is de afspraak gemaakt dat partijen binnen twee weken na de zitting de rechtbank berichten of zij overeenstemming hebben bereikt over de verdeling van de inboedel of anderszins met standpunten over de verdeling van de inboedel.
De rechtbank heeft binnen de termijn geen berichten van de advocaten ontvangen. De rechtbank gaat er vanuit dat partijen geen beslissing meer wensen ten aanzien van de inboedel en dat alles in onderling overleg verdeeld is of zal worden.
Ad. c) auto
De man heeft na peildatum de auto van partijen, een Dacia met kenteken 16-JNB-5, ingeruild voor een nieuwe Dacia tegen een waarde van € 1.750,-. De rechtbank zal de auto aan de man toedelen onder verrekening van de waarde bij helfte. De man moet de vrouw in dit kader dus een bedrag van € 875,- voldoen.
Ad. d) bank-, spaar- en beleggingsrekeningen
Partijen hebben een aantal rekeningen naar voren gebracht. Niet in geschil is dat ieder de eigen rekeningen zal voortzetten onder verrekening van de saldi per peildatum bij helfte.
De bij de rechtbank bekende gegevens van de rekeningen en saldi op de peildatum zijn als volgt.
De bankrekening bij ABN AMRO eindigend op [bankrekening 1] op naam van beide partijen zal worden beëindigd. Het saldo op de peildatum op deze rekening bedroeg € 172,93. Nu de man na de peildatum deze rekening nog heeft gebruikt, ziet de rechtbank aanleiding om uit te gaan van het saldo op peildatum. Partijen kunnen de bank vragen deze rekening op te heffen, aan de vrouw komt dan € 86,46 toe uit het dan aanwezige saldo. Mocht dit saldo per datum opheffing ontoereikend zijn, dan dient de man dit bedrag aan de vrouw te voldoen.
Het saldo op de peildatum op de bankrekening bij ABN AMRO eindigend op 471 op naam van de vrouw bedroeg € 3,72.
Het saldo op de peildatum op de bankrekeningen op naam van de man bij ABN AMRO eindigend op [bankrekening 2] bedroeg € 2.759,89 en op de rekening eindigend op [bankrekening 3] bedroeg € 6.071,28.
Op de zitting is gebleken dat de man nog een bankrekening bij ABN AMRO eindigend op 912 op zijn naam heeft waarvan het saldo op de peildatum € 2.373,50 bedroeg.
Het saldo op de peildatum op de beleggingsrekening BICK eindigend op 070 op naam van de man bedroeg € 3.736,62.
Het saldo op de peildatum op de DeGiro beleggingsrekening op naam van de man bedroeg € 5.911,92.
De man heeft een bankrekening in Groot-Brittannië maar daar staat geen saldo op, ook niet op de peildatum, zodat er niets te verdelen valt.
De man stelt verder nog dat de vrouw een spaarrekening heeft op haar naam bij Cor Verkade. De man heeft het bestaan van deze rekening niet aangetoond.
Verder heeft de man nog een rekening bij American Express. Uit het door de man op 17 juli 2024 ingediende bankafschrift blijkt dat er op de peildatum op deze rekening een schuld van € 1.680,07 bestond. Op 17 juli 2024 heeft de man tevens een bankafschrift overgelegd van zijn ICS bij de ABN AMRO met rekeningnummer eindigend op 056, waaruit volgt dat er op de peildatum een schuld van € 1.071,09 bestond. Uit de afschriften blijkt dat het hier om kosten van de huishouding gaat (vliegtickets en verblijf van de man in onder meer Edinburgh, Napels, Netflix-abonnement). Op grond van artikel 1:84 BW komen deze kosten voor rekening van de man nu de vrouw toen geen inkomen had.
De slotsom is dat de rechtbank zal bepalen dat de vrouw de bankrekening op haar naam zal voortzetten en de man de bankrekeningen op zijn naam zal voortzetten, onder verrekening bij helfte van de saldi op de peildatum.
De saldi op de bankrekeningen van de man bedraagt in totaal: € 20.853,21 en het saldo op de bankrekening van de vrouw is € 3,72. Na verrekening moet de man een bedrag van € 10.424,74 aan de vrouw voldoen. De rechtbank zal aldus bepalen.
Ad. e) bedrag stichting [naam stichting]
Volgens de man heeft de vrouw een stichting gehad die is opgeheven waarbij er € 5.750,- is vrijgekomen. De vrouw heeft dit bedrag ten onrechte op de bankrekening van haar ouders laten uitkeren. Volgens de man valt dit bedrag in de huwelijksgoederengemeenschap en moet het worden verdeeld.
De vrouw heeft aangegeven dat de stichting niet is opgeheven. Zij heeft alleen de bankrekening van de stichting opgeheven omdat de kosten daarvan iedere maand meer dan € 12,- waren. Het vermogen van de stichting heeft ze bij haar ouders ondergebracht. Het bedrag van € 5.750,- komt niet voor verdeling in aanmerking, maar kan alleen worden aangewend voor het maken van een nieuwe musical voor de christelijke doelgroep.
De rechtbank stelt vast dat de man niet heeft aangetoond dat de stichting is opgeheven, zodat ervan uitgegaan moet worden dat het vermogen van de stichting nog afgescheiden is en niet in de huwelijkse goederengemeenschap is gevloeid.
Ad. f) schulden
Ten aanzien van schulden die in de huwelijksgoederengemeenschap vallen, geldt het volgende.
Schulden komen niet voor verdeling in aanmerking, omdat een schuld geen goed is zoals bedoeld in artikel 3:182 BW. Verder is het niet mogelijk om wijzigingen aan te brengen in de aansprakelijkheid van beide (ex-)partners tegenover schuldeisers zoals dat is geregeld in artikel 1:102 BW.
In de onderlinge verhouding tussen de partners geldt op grond van 1:100 BW het volgende. Voor zover bij de ontbinding van de gemeenschap de goederen van de gemeenschap niet toereikend zijn om de schulden van de gemeenschap te voldoen, worden deze schulden door beide (ex-)partners voor een gelijk deel gedragen, tenzij schriftelijk anders is overeengekomen of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid – mede in verband met de aard van de schulden – een andere draagplicht voortvloeit. Als één van de (ex-)partner wordt aangesproken door een schuldeiser en hierdoor meer heeft bijgedragen in de schuld dan het gedeelte dat hem of haar aangaat, dan heeft hij of zij voor dit meerdere op grond van artikel 6:10 BW een regresrecht op de andere (ex-)partner.
Lening ouders man
Vast staat dat partijen een lening hebben bij de ouders van de man van € 10.000,-, vermeerderd met rente. Partijen zijn nog € 4.457,- verschuldigd aan de ouders van de man. Deze schuld moet dus worden meegenomen in de afwikkeling van de huwelijksgoederengemeenschap volgens bovengenoemd uitgangspunt.
Lening wisselwoning birdnesting
De vrouw stelt dat zij een schuld is aangegaan bij haar ouders voor de kosten van het appartement waar partijen gebruik van konden maken als wisselwoning tijdens de birdnestingregeling. Op de zitting heeft de vrouw aangegeven dat zij deze wisselwoning in oktober 2022 heeft gehuurd. Ter onderbouwing van de schuld heeft zij een leenovereenkomst overgelegd.
De man heeft op de zitting erkend dat hij ook (af en toe noodgedwongen) in de wisselwoning heeft verbleven. Hij betwist evenwel dat er sprake is van een lening van de vrouw bij haar ouders. Haar ouders zouden het onderkomen betalen en niet in de vorm van een lening. Ook stelt de man dat het contract met haar ouders pas later (na de peildatum) is getekend.
De rechtbank stelt voorop dat als de lening voor de peildatum is aangegaan, deze in de huwelijksgoederengemeenschap valt en partijen in hun onderlinge verhouding ieder voor de helft draagplichtig zijn. Echter constateert de rechtbank dat de datum waarop de door de vrouw overgelegde leenovereenkomst met haar ouders is getekend na de peildatum ligt, namelijk 31 oktober 2023. In deze overeenkomst is ook vermeld dat de ouders van de vrouw de kosten van het tijdelijke appartement zullen voorschieten vanaf 31 oktober 2023. Dit is na de peildatum. Daarom valt deze schuld niet in de huwelijksgoederengemeenschap. Het zou de man wel sieren indien hij zijn deel van de huur van het appartement betaalt nu hij er immers ook gebruik van heeft gemaakt.
Teruggaven/verschuldigde betaling belastingdienst
Verder geldt dat verplichtingen en tegoeden voor de peildatum volgend uit de aangifte inkomstenbelasting tussen partijen bij helfte worden gedeeld/gedragen.
Overige door de man gedane betalingen
De man stelt dat hij een verrekenvordering heeft op de huwelijksgoederengemeenschap ter hoogte van in totaal € 4.921,-. Zo heeft de man een aanslag betaald van € 1.580,- ter zake van teveel ontvangen kindgebonden budget en € 1.237,- kinderopvangtoeslag. De man heeft een overzicht overgelegd waaruit volgens hem volgt dat hij betalingen heeft gedaan onder andere in het kader van verzekeringen, wegenbelasting, waterschapsbelasting, gemeentelijke belastingen, internet abonnement en zwemlessen. De man stelt dat de vrouw van deze door de man gedane betalingen de helft moet dragen/aan hem moet vergoeden. De vrouw bestrijdt dit en benoemt dat het hier om gebruikelijke kosten van de huishouding gaat.
De rechtbank overweegt dat, zolang de echtscheiding tussen partijen nog niet een feit is, de kosten van de huishouding gedragen moeten worden aan de hand van de financiële positie van partijen. Onder kosten van de huishouding behoren onder meer de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, waaronder de kosten van teveel ontvangen kindgebonden budget en kinderopvang, zwemlessen, internet abonnement, verzekeringen en waterschaps/wegen gemeentelijke belastingen. Dat betekent dus ook dat die kosten voor rekening van de man komen, nu de man over inkomen beschikt en de vrouw niet.
De rechtbank zal het verzoek van de man dus afwijzen.
Proceskosten
Nu het een familierechtelijke kwestie betreft, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten tussen de ouders te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

Beslissing

De rechtbank:
*
spreekt de echtscheiding uit tussen de man en de vrouw, gehuwd op 16 april 2009 te Houten;
*
bepaalt dat de minderjarigen:
  • [minderjarige 1] Thomas Calvert, geboren op [geboortedag 1] 2010 te ’s-Gravenhage;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2011 te Pijnacker-Nootdorp;
  • [minderjarige 3] , geboren op [geboortedag 3] 2015 te Pijnacker-Nootdorp;
  • [minderjarige 4] , geboren op [geboortedag 4] 2018 te Pijnacker-Nootdorp;
de hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vrouw;
*
bepaalt dat de minderjarigen bij de man zullen zijn volgens de reguliere zorgregeling:
- om de week van donderdag uit school tot maandag naar school, waarbij de vrouw op donderdag de kinderen naar de man brengt;
stelt de volgende vakantie- en feestdagenregeling bij helfte vast:
  • voorjaarsvakantie: even jaren bij de man, oneven jaren bij de vrouw;
  • meivakantie: altijd eerste week bij de vrouw, tweede week bij de man (in verband met Koningsdag);
  • zomervakantie: even jaren eerste drie weken bij de man en laatste drie weken bij de vrouw, oneven jaren eerste drie weken bij de vrouw en laatste drie weken bij de man;
  • herfstvakantie: oneven jaren bij de man, even jaren bij de vrouw;
  • kerstvakantie: even jaren eerste week bij de man en tweede week bij de vrouw, oneven jaren eerste week bij de vrouw en tweede week bij de man;
  • Pasen: even jaren bij de vrouw, oneven jaren bij de man;
  • Pinksteren: even jaren bij de vrouw, oneven jaren bij de man;
  • Hemelvaartsdag: even jaren bij de vrouw, oneven jaren bij de man;
waarbij een vakantieweek loopt van vrijdag 18.30 uur tot vrijdag 18.30 uur;
*
bepaalt de door de man met ingang van heden te betalen kinderalimentatie op € 1.066,- per maand, wat neerkomt op € 267,- per kind per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
*
stelt de wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en de onderlinge draagplicht van de daartoe behorende gemeenschapsschulden als volgt vast, onder de voorwaarde van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand:
1. bepaalt ten aanzien van de echtelijke woning aan de Tilanussingel 49 (2641 VB) te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp en de daarop rustende hypothecaire geldlening dat:
1.1
de man drie maanden na datum van deze beschikking de tijd krijgt en dus uiterlijk 1 november 2024 moet hebben aangetoond dat hij in staat is het aandeel van de vrouw in de woning te financieren, waarbij de waarde van de woning is vastgesteld op € 460.000,- met het ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldlening;
1.2
indien de man daarin slaagt, de woning aan hem wordt toegedeeld, waarbij hij de helft van de overwaarde van de echtelijke woning (waarde woning minus hypotheekschuld) aan de vrouw moet voldoen, waarbij de kosten in verband met de toedeling van de echtelijke woning aan de man (de kosten koper) voor rekening van de man komen;
1.3
indien de man er niet in slaagt om de overname van het aandeel van de vrouw in de woning te financieren, de woning door partijen te koop zal worden aangeboden via de makelaar die de taxatie heeft verricht of een andere door partijen gezamenlijk aan te wijzen makelaar, waarbij geldt dat de man drie makelaars aan de vrouw voorstelt waaruit de vrouw uiterlijk binnen één week daarna één zal kiezen die de woning in de verkoop zal zetten, waarbij de aanwijzingen van deze makelaar voor partijen leidend zullen zijn voor het bepalen van de vraag- en laatprijs van de woning, en waarbij de verkoopkosten waaronder de kosten voor de taxateur, eerst van de opbrengst worden voldaan en partijen vervolgens ieder voor de helft gerechtigd zijn tot de resterende overwaarde (zijnde: de verkoopopbrengst minus de hypothecaire geldlening en minus alle verkoopkosten);
2. bepaalt dat de man € 875,- aan de vrouw moet voldoen in verband met de inruil van de auto van het merk Dacia, met kenteken 16-JNB-5;
3. bepaalt dat de bankrekening op naam van partijen (ABNAMRO eindigend op [bankrekening 1] zal worden beëindigd en dat de vrouw een bedrag van € 86,46 toekomt uit het dan aanwezige saldo en voor zover dit saldo ontoereikend is de man dit bedrag aan de vrouw moet voldoen;
4. bepaalt dat de vrouw de bankrekening op haar naam zal voortzetten en dat de man de (bank)rekeningen op zijn naam zal voortzetten en bepaalt dat de man in dit kader een bedrag van € 10.424,74 aan de vrouw moet voldoen;
5. bepaalt dat partijen de schuld aan de ouders van de man (€ 4.457,-) in hun onderlinge verhouding bij helfte dragen;
6. bepaalt dat de verplichtingen en tegoeden die voortvloeien uit de aangifte inkomstenbelasting tot de peildatum bij helfte tussen partijen worden gedeeld/gedragen;
*
verklaart deze beschikking – met uitzondering van het uitspreken van de echtscheiding – uitvoerbaar bij voorraad;
*
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.M. Boone, (kinder)rechter, bijgestaan door mr. R.P. Bas als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 31 juli 2024.