ECLI:NL:RBDHA:2024:12650

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2024
Publicatiedatum
12 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.18940 en NL24.18941
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening van een Bosnische burger

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Bosnische burger, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. Eiser heeft op 21 maart 2024 asiel aangevraagd, maar zijn aanvraag werd op 30 april 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank behandelt ook het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Tijdens de zitting op 9 juli 2024 was alleen de gemachtigde van de verweerder aanwezig.

Eiser stelt dat hij in Bosnië-Herzegovina voor zijn leven vreest, omdat hij als Bosniër in zijn dorp lastig werd gevallen door Servische dorpelingen. Hij heeft verklaard dat er een granaat in zijn huis is gegooid, wat hem heeft verwond. De rechtbank oordeelt dat, hoewel de afwijzing van de asielaanvraag is gebaseerd op het feit dat Bosnië-Herzegovina als een veilig land van herkomst wordt beschouwd, eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit voor hem persoonlijk niet geldt. De rechtbank stelt dat het aan eiser is om te bewijzen dat hij specifieke omstandigheden heeft die maken dat hij niet veilig kan terugkeren.

De rechtbank concludeert dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de autoriteiten in Bosnië-Herzegovina hem niet kunnen of willen helpen. De rechtbank wijst het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening af. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen een week hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.18940 en NL24.18941
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser/verzoeker], V-nummer: [V-nummer], eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. D. de Heuvel),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. T.J.M. Schilder).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Ook beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Eiser heeft op 21 maart 2024 een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag met het bestreden besluit van 30 april 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond [1] .
1.1.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 9 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft alleen de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?2. Eiser stelt burger te zijn van Bosnië-Herzegovina en te zijn geboren op [geboortedag] 1981. Hij heeft asiel aangevraagd omdat hij in zijn land van herkomst voor zijn leven vreest. Eiser heeft verklaard dat hij als Bosniër in zijn dorp lastig werd gevallen door Servische dorpelingen en dat zij op een bepaald moment zelfs een granaat zijn huis in hebben gegooid. Eiser is daarbij gewond geraakt. Het was voor hem onmogelijk om aangifte te doen. Hij werd niet serieus genomen en zou zelfs zijn uitgelachen.
3. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser afgewezen. Verweerder vindt het geloofwaardig dat eiser in zijn dorp is lastiggevallen en dat er een granaat in zijn huis is gegooid. Dit is echter onvoldoende om aan eiser een asielvergunning te verstrekken, omdat Bosnië-Herzegovina als een veilig land van herkomst is aangemerkt. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat Bosnië-Herzegovina voor hem persoonlijk geen veilig land is. Niet is gebleken dat de (hogere) autoriteiten eiser niet willen of kunnen helpen of beschermen. Verweerder heeft bij de afwijzing een terugkeerbesluit uitgevaardigd en een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser betoogt dat Bosnië-Herzegovina voor hem persoonlijk geen veilig land is. Hij heeft gehoord dat hij ook in andere steden wordt gezocht, dit heeft hij in de zienswijze aangedragen. Ten onrechte heeft verweerder dit niet betrokken en slechts aangegeven dat dit in het gehoor niet verklaard is door eiser. Verder betoogt eiser dat hij bij eventuele problemen de hulp van de autoriteiten niet kan inroepen. Hij heeft zich tot een hulporganisatie en twee politie-afdelingen gewend, maar zonder resultaat. Tot slot vindt eiser dat er geen inreisverbod opgelegd mocht worden, omdat hij een breed netwerk in Nederland heeft.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Aangezien er een algemeen rechtsvermoeden bestaat dat vreemdelingen uit Bosnië-Herzegovina geen bescherming nodig hebben, ligt het op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat Bosnië-Herzegovina voor hem wegens zijn specifieke omstandigheden niet veilig is. Vanwege het algemeen rechtsvermoeden, zal daarbij een hoge drempel gelden. Wat eiser over zijn specifieke individuele omstandigheden aanvoert, zal verweerder echter wel moeten onderzoeken. Verweerder zal daarbij moeten motiveren of deze omstandigheden er al dan niet toe leiden dat Bosnië-Herzegovina voor eiser niet veilig is [2] .
5.1.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Bosnië-Herzegovina voor hem persoonlijk niet veilig is. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser zich bij problemen kan wenden tot de (hogere) autoriteiten of de daarvoor geschikte instanties in Bosnië-Herzegovina. Eiser heeft zich weliswaar zonder resultaat bij de lokale politie gemeld, maar uit eisers verklaringen blijkt tegelijkertijd dat hij bij de politie in Sarajevo wel de mogelijkheid heeft om een aanklacht in te dienen. Ook zou de politie hem hebben doorverwezen naar een organisatie. Volgens eiser kon hij daar niet verder worden geholpen omdat er op dit moment geen sprake is van oorlogstijd. Zoals verweerder heeft uitgelegd, neemt dit niet weg dat eiser zich had kunnen beklagen bij de daartoe aangewezen (hogere) autoriteiten over de al dan niet geboden hulp door de politie en/of de betreffende organisatie. Niet is gebleken dat eiser dit heeft gedaan. Gelet op het voorgaande is niet gebleken dat de (hogere) autoriteiten of de daarvoor geschikte instanties in Bosnië-Herzegovina eiser niet willen of kunnen helpen. Dat eiser zou hebben gehoord dat hij ook buiten zijn dorp wordt gezocht, kan alleen daarom al niet leiden tot de vernietiging van het bestreden besluit.
5.2.
Tot slot volgt de rechtbank eiser niet in zijn betoog dat verweerder geen inreisverbod mocht opleggen omdat hij een breed netwerk in Nederland zou hebben. Verweerder is hierop ingegaan in het bestreden besluit. Dat eiser veel vrienden in Nederland zou hebben, heeft verweerder onvoldoende mogen vinden om af te zien van een inreisverbod. Verweerder heeft in dit kader ook betrokken dat niet is gebleken dat sprake is van een situatie dat het voor eiser noodzakelijk is om in Nederland te kunnen verblijven.

Conclusie en gevolgen

6.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van eisers asielaanvraag, inclusief het opgelegde inreisverbod, in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
7. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2.Het voorgaande volgt onder meer uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 14 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2474.