ECLI:NL:RBDHA:2024:12645

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juli 2024
Publicatiedatum
12 augustus 2024
Zaaknummer
22_5220
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor dakopbouw in strijd met bestemmingsplan

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor een dakopbouw op de woning aan de [adres 1] in [woonplaats]. De omgevingsvergunning is verleend door het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer op 7 januari 2022, maar eiser betwist deze vergunning op verschillende gronden. De rechtbank heeft het beroep op 22 mei 2024 behandeld, waarbij eiser en de gemachtigden van verweerder en vergunninghouders aanwezig waren.

Eiser, eigenaar van de naastgelegen woning, stelt dat de vergunning in strijd is met de beleidsregels voor afwijkingen van het bestemmingsplan, omdat de dakopbouw niet identiek is aan een bestaande legale dakopbouw in hetzelfde bouwblok. De rechtbank constateert dat de vergunning is verleend op basis van een advies dat mogelijk niet op de juiste maatvoering is gebaseerd. Dit leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is en dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar de maatvoering van het bouwplan.

Daarnaast heeft de rechtbank ook de argumenten van eiser over welstand en constructieve veiligheid beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de vergunning niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand, omdat het welstandsadvies is gebaseerd op onjuiste feiten. Ook de constructieberekening is niet voldoende onderbouwd. De rechtbank vernietigt het besluit van 18 juli 2022 en draagt verweerder op om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen, waarbij opnieuw onderzoek moet worden gedaan naar de maatvoering en de constructieve veiligheid.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/5220

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, verweerder

(gemachtigden: mr. A.O. Berghuis en mr. G. de Josselin).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde partij 1]en
[derde partij 2]uit [woonplaats] (vergunninghouders)
(gemachtigde: mr. N. Baas).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor een opbouw op de woning aan de [adres 1] in [woonplaats] (hierna: de dakopbouw).
1.1.
Verweerder heeft de omgevingsvergunning met het besluit van 7 januari 2022 verleend. Met het bestreden besluit van 18 juli 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de verlening van de vergunning gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 22 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigden van verweerder en vergunninghouders.
Waar gaat deze zaak over?
2. Vergunninghouders hebben op 9 juni 2021 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van de dakopbouw. De dakopbouw is niet in overeenstemming met de bouwregels van het bestemmingsplan “Dorp IV”, omdat de goothoogte wordt overschreden. Naar aanleiding van de aanvraag heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten ‘bouwen van een bouwwerk’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en ‘gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo.
2.1.
Eiser is eigenaar van de woning naast [adres 1] en vindt dat de omgevingsvergunning niet had mogen worden verleend. Volgens eiser is vergunningverlening in strijd met de voor afwijking van het bestemmingsplan geldende beleidsregels. Eiser stelt dat het bouwplan onevenredige gevolgen voor hem heeft, onder meer door de schaduwwerking van de dakopbouw. Verder brengt hij naar voren dat de vergunning op basis van onjuiste gegevens is verleend, dat niet wordt voldaan aan redelijke eisen van welstand en dat evidente privaatrechtelijke belemmeringen aan verwezenlijking van het bouwplan in de weg staan.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de verlening van de omgevingsvergunning. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Overgangsrecht Omgevingswet
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo.
4.1.
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 9 juni 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wabo van toepassing blijft.
De gestelde strijd met beleidsregels over afwijking van het bestemmingsplan
5. Volgens eiser is de vergunning in strijd verleend met de voor afwijking van het bestemmingsplan geldende beleidsregels [1] verleend, omdat de dakopbouw niet identiek is aan de bestaande dakopbouw op de woning [adres 2]. Eiser wijst op beleidsregel 4 waarin het volgende is vermeld:
“Dakopbouwen zijn toegestaan wanneer de aanvraag identiek (wat betreft rooilijn, breedte, hoogte en dakhelling) is aan een bestaande legale dakopbouw in het zelfde bouwblok en er geen sprake is van andersvormige dakopbouwen in het betreffende bouwblok. Anders is een integrale beoordeling nodig.”
5.1.
Eiser betoogt verder dat het stedenbouwkundig advies waarop verweerder zich baseert niet op het benodigde onderzoek naar de feiten berust. Volgens eiser is bijvoorbeeld niet gecontroleerd of het bouwplan gelijk is aan de gerealiseerde dakopbouw van [adres 2].
5.2.
De rechtbank stelt vast dat verweerder er bij de verlening van de vergunning niet van is uitgegaan dat de dakopbouw identiek is aan de eerder gerealiseerde dakopbouw aan de [straatnaam], maar dat deze aan de voorzijde gelijk is aan de dakopbouw aan de [adres 2]. De nokhoogte, de teruglegging ten opzichte van de voorgevel en de goothoogte zijn volgens verweerder gelijk. Hiermee voegt de dakopbouw zich in het bestaande straat- en bebouwingsbeeld en de is deze stedenbouwkundig akkoord, aldus verweerder. Verweerder heeft dit standpunt gebaseerd op een advies van de afdeling Stedelijke Ontwikkeling van 10 december 2021, dat de in de beleidsregel 4 bedoelde integrale beoordeling omvat. Dit advies is gevolgd op een eerder advies van de afdeling Stedelijke Ontwikkeling van 23 augustus 2021, waarin is geadviseerd om de aanvraag aan te houden. Volgens dat eerdere advies toont de aangevraagde dakopbouw aan de voorzijde gelijkenissen met de dakopbouw van [adres 2], maar is niet goed afleesbaar of setback en goothoogte van de dakopbouw hetzelfde zijn. Om die reden wordt in het advies verzocht om nadere informatie.
5.3.
Uit het advies van de afdeling Stedelijke Ontwikkeling van 10 december 2021 blijkt niet waarop de conclusie is gebaseerd dat de vergunde dakopbouw door een gelijke nokhoogte, goothoogte en teruglegging ten opzichte van de voorgevel, aan de voorzijde gelijk is aan de dakopbouw van de [adres 2]. Zo blijkt niet of daaraan aanvullende informatie van na het advies van 23 augustus 2021 ten grondslag ligt. Dit is op zitting besproken en daar heeft verweerder toegelicht dat het advies niet is gewijzigd op basis van nadere informatie, maar op basis van een gewijzigd inzicht van de betrokken stedenbouwkundige. Verder heeft verweerder op zitting erkend dat de nok van de dakopbouw ongeveer 60 cm hoger is dan die van de dakopbouw van de [adres 2]. Op zitting heeft verweerder ook het standpunt ingenomen dat de afwijkende hoogtematen die eiser in zijn beroepschrift heeft geschreven bij een uitsnede van een vergunningtekening, zouden kunnen kloppen. De rechtbank stelt vast dat daarmee niet is uitgesloten dat de omgevingsvergunning is verleend op basis van een aanvraag waarvan de gegevens niet juist zijn. Aan de onduidelijkheid over de maatvoering van het vergunde bouwplan en of dat stedenbouwkundig inpasbaar kan worden geacht draagt bij dat de vergunningtekeningen die zich in het dossier bevinden zijn gedateerd op 21 mei 2021, terwijl het besluit tot verlening van de vergunning van 7 januari 2022 ook verwijst naar tekeningen van 16 december 2021.
5.4.
Omdat verweerder zijn standpunt dat het bouwplan uit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is heeft gebaseerd op een advies van de afdeling Stedelijke Ontwikkeling dat in ieder geval voor de nokhoogte en mogelijk voor andere bouwdelen niet van de juiste maatvoering uitgaat, is het bestreden besluit in zoverre onvoldoende gemotiveerd. Ook ligt daar onvoldoende onderzoek aan ten grondslag.
Welstand
6. Verweerder heeft op basis van een advies van de stadsbouwmeester van
16 december 2021 geconcludeerd dat het bouwplan in overeenstemming is met redelijke eisen van welstand. In dit advies wordt ervan uitgegaan dat de dakopbouw gelijk is aan de al gerealiseerde dakopbouw van de woning [adres 2]. Daarover vermeldt het advies het volgende: “
-De dakopbouw is akkoord, omdat die als voorgesteld hetzelfde is als die van de al gerealiseerde dakopbouw van [adres 2] in hetzelfde bouwblok.”
6.1.
Uit wat is overwogen onder 5. blijkt dat de dakopbouw niet hetzelfde is als die van de woning [adres 2], waardoor in het welstandadvies van onjuiste feiten is uitgegaan. Daarom slaagt het betoog van eiser dat verweerder zich niet op basis van het advies van de stadsbouwmeester op het standpunt kan stellen dat de dakopbouw voldoet aan redelijke eisen van welstand. Anders dan verweerder op zitting heeft gesteld, kan aan eiser niet worden tegengeworpen dat hij geen deskundig tegenadvies heeft overgelegd. Ook zonder een tegenadvies kan worden vastgesteld dat het welstandsadvies naar inhoud een gebrek vertoont, waardoor verweerder dit niet aan zijn oordeel over welstand ten grondslag heeft kunnen leggen. [2] Ook op dit onderdeel is het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig gemotiveerd en ligt daaraan onvoldoende onderzoek ten grondslag.
Constructieberekening
7. Naar aanleiding van het bezwaar van eiser is namens vergunninghouders een aangepaste constructieberekening ingediend, die op 19 mei 2022 aan het bezwaardossier is toegevoegd. Op basis van de aangepaste constructieberekening stelt verweerder zich op het standpunt dat het aannemelijk is dat het de constructie voldoet aan de eisen van het Bouwbesluit 2012. Volgens eiser is ook de aangepaste constructieberekening onjuist. Een aanwijzing daarvoor ziet eiser in de nieuwe berekening van het gewicht van de constructie. Ondanks langere en hogere vloerbalken die op kortere afstand van elkaar zijn voorzien, daalt het gewicht van de constructie. Eiser stelt dat dit niet juist kan zijn.
7.1.
In het dossier bevindt zich een toets-advies constructieve veiligheid van
6 december 2021, waarin het constructie(principe) onder voorwaarden akkoord is bevonden. Het dossier bevat geen toets-advies van na de verlening van de vergunning. Op zitting is gebleken dat verweerder ervan uitgaat dat de in bezwaar aangepaste constructieberekening is beoordeeld door een constructeur van de gemeente, maar dat kon daar niet worden aangetoond. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het op de weg van verweerder ligt om zijn standpunt dat de constructieberekening geen gebreken vertoont te onderbouwen, bijvoorbeeld met een toets-advies. Omdat verweerder die onderbouwing niet heeft kunnen geven, slaagt het betoog van eiser in zoverre dat verweerder op basis van onvoldoende onderzoek aannemelijk heeft geacht dat de constructie voldoet aan de eisen van het Bouwbesluit 2012.
Gevolgen van het bouwplan voor bezonning
8. Het betoog van eiser dat verweerder in verminderde bezonning op zijn zonnepanelen aanleiding had moeten zien om de omgevingsvergunning te weigeren, slaagt niet.
8.1.
Naar aanleiding van het bezwaar van eiser heeft verweerder de schaduwwerking van de dakopbouw op de zonnepanelen van verzoeker onderzocht. In dit onderzoek is de schaduwwerking van het bouwplan vergeleken met een maximale invulling van de bouwmogelijkheden van het bestemmingsplan. Verweerder heeft op basis van het onderzoek geconcludeerd dat de dakopbouw leidt tot een beperkte toename van schaduw op de zonnepanelen van eiser. Eiser betwist het door verweerder verrichte onderzoek en heeft in beroep een bezonningsonderzoek van Kraak & Tack raadgevende ingenieurs en architecten overgelegd, dat in zijn opdracht is gemaakt.
8.2.
Uit het door eiser overgelegde bezonningsonderzoek volgt niet dat de dakopbouw leidt tot een onevenredige schaduwwerking op het perceel en de zonnepanelen van eiser. Uit tabel 2 van de rapportage, waarin de gemiddelde bezonningsduur op het dak van de woning van eiser is weergegeven, blijkt dat de gemiddelde bezonningsduur beperkt afneemt als de bestemmingsplansituatie (Is) wordt vergeleken met de geplande situatie (2s). De grootste afname in gemiddelde bezonningsduur is dan 12%. Voor de tuin en de zonnepanelen op het dak van de schuur geldt volgens het onderzoek eveneens dat de afname van bezonning beperkt is. Op enkele peildata is sprake van een beperkte toename van bezonning als de maximale invulling van het bestemmingsplan wordt vergeleken met het bouwplan. Gelet op het voorgaande is er geen grond voor het oordeel dat verweerder de omgevingsvergunning had moeten weigeren vanwege onevenredige vermindering van de bezonning op de zonnepanelen van eiser.
De gestelde privaatrechtelijke belemmering
9. Volgens eiser miskent verweerder dat een evidente privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan verwezenlijking van de dakopbouw. Eiser stelt dat de dakopbouw (ook) op zijn gedeelte van de mandelige scheidingsmuur tussen de woningen wordt gebouwd en dat de mandelige schoorsteen wordt opgehoogd. Eiser zal hiervoor geen toestemming geven. Verder stelt eiser dat hij van vergunninghouders heeft begrepen dat de vergunde dakopbouw zal afwateren over zijn dak en dat een loodslab op zijn eigendom zal worden aangebracht.
9.1.
Dit betoog slaagt niet. Uit vaste rechtspraak [3] van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat niet snel sprake is van een privaatrechtelijke belemmering die in de weg staat aan de verlening van een omgevingsvergunning, waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan. Dat is alleen aan de orde als deze belemmering een evident karakter heeft. Met ‘evident karakter’ wordt bedoeld dat er geen ruimte is voor twijfel aan het bestaan van de belemmering, de belemmering moet overduidelijk zijn. De burgerlijke rechter is namelijk de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een bouwplan. Dit is slechts anders als zonder nader onderzoek kan worden vastgesteld dat realisering van het bouwplan leidt tot een strijd met (zakelijke) rechten en tevens vaststaat dat niet tot opheffing of wijziging van een dergelijke privaatrechtelijke belemmering kan worden overgegaan. Die situatie doet zich hier niet voor.
9.2.
Bij mandelige eigendom is sprake van gedeelde beschikkingsmacht. Uit vaste rechtspraak [4] van de Afdeling volgt dat de enkele omstandigheid dat toestemming van de mede-eigenaar ontbreekt onvoldoende is om aan te nemen dat een bouwplan niet kan worden verwezenlijkt. Daarbij is van belang dat in geval van mandelige eigendom ten aanzien van een weigering van een mede-eigenaar om toestemming voor een bouwplan te verlenen, een gang naar de civiele rechter openstaat. Binnen die rechtsgang kan worden beoordeeld of die mede-eigenaar zijn toestemming zonder redelijke grond heeft geweigerd.
9.3.
De rechtbank is tot slot van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de verleende vergunning erin voorziet dat een loodslab op zijn eigendom wordt aangebracht en dat de afwatering van de dakopbouw over zijn dak is voorzien. Op basis van enkel deze stellingen van eiser is er geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder niet heeft onderkend dat sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 7:12 en 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder moet opnieuw op het bezwaar beslissen, met inachtneming van deze uitspraak. In dat kader zal verweerder onderzoek moeten doen naar de maatvoering van het bouwplan en de (juistheid van) tot de vergunning behorende tekeningen, alsook naar de aangepaste constructieberekening. Daaruit volgt dat verweerder opnieuw advies zal moeten inwinnen over stedenbouwkundige inpassing, welstand en de constructieberekening.
10.1.
Gelet op het nog door verweerder te verrichten onderzoek ziet de rechtbank geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien. Om diezelfde reden ziet de rechtbank geen aanleiding om verweerder op te dragen om het geconstateerde gebrek te herstellen met een verbeterde motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor een termijn van twaalf weken. Deze termijn is ruim gesteld om verweerder in de gelegenheid te stellen om advies in te winnen over stedenbouwkundige inpassing, welstand en de aangepaste constructieberekening.
10.2.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft verzocht om vergoeding van de kosten die hij heeft gemaakt voor het bezonningsonderzoek van Kraak & Tack raadgevende ingenieurs en architecten, ten bedrage van € 465,85. De rechtbank wijst dit verzoek af, omdat de beroepsgrond van eiser die betrekking heeft op schaduwhinder niet heeft geleid tot gegrondverklaring van het beroep.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 18 juli 2022;
  • draagt verweerder op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.H. van den Ende, rechter, in aanwezigheid van
mr. I. Geerink-van Loon, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
17 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Beleidsregels van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zoetermeer houdende regels omtrent Beleidsregels afwijken bestemmingsplan onder de ‘kruimelgevallenlijst’ 2019.
2.Vgl. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1930 (onder 4.1).
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 13 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:541 (onder 4.2.).
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 29 maart 2023,