ECLI:NL:RBDHA:2024:12616

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 augustus 2024
Publicatiedatum
12 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.6446
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing mvv-aanvraag op basis van onvoldoende afhankelijkheid en zorgbehoefte

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de ongegrondverklaring van haar bezwaar tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning als familie- of gezinslid bij haar broer. De aanvraag werd afgewezen door de minister op 17 december 2020, en het bezwaar werd op 23 januari 2024 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 14 juni 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister aanwezig waren, maar eiseres zelf niet.

De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat er geen bijkomende elementen van afhankelijkheid zijn tussen eiseres en haar broer, waardoor er geen sprake is van familie- of gezinsleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Eiseres, die het syndroom van Down heeft, heeft niet voldoende aangetoond dat zij afhankelijk is van de zorg van haar broer en zijn echtgenote. De rechtbank wijst erop dat de minister alle relevante aspecten in zijn beoordeling heeft betrokken, maar dat eiseres niet heeft onderbouwd in welke mate haar beperking haar zorgbehoefte beïnvloedt.

De rechtbank benadrukt dat de zorgbehoefte van eiseres niet exclusief is en dat zij momenteel in een vluchtelingenkamp in Irak verblijft, waar zij ook zorg ontvangt van de zus van haar broer. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.6446

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , v-nummer: [nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. M. Stoetzer-van Esch),
en
de minister van Asiel en Migratie [1]
(gemachtigde: mr. R.S. Helmus).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de ongegrondverklaring van haar bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag met als doel verblijf als familie- of gezinslid bij haar broer [naam] (referent).
1.1.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 17 december 2020 afgewezen. Met het bestreden besluit van 23 januari 2024 op het bezwaar van eiseres is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 14 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister. Eiseres is niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de ongegrondverklaring van het bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Reden van de aanvraag
4. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1982 en heeft de Syrische nationaliteit. In de aanvraag en de bijlage verklaring burgerlijke staat van 18 november 2020 heeft referent de reden van de aanvraag van eiseres toegelicht. Eiseres is gehandicapt en haar ouders zijn reeds overleden. Referent en zijn echtgenote hebben altijd in Syrië voor eiseres gezorgd en zij heeft deze zorg nodig. Volgens referent is eiseres altijd onderdeel geweest van het gezin. Er is verder niemand anders deze zorg kan verlenen, waardoor eiseres afhankelijk is van referent en zijn echtgenote.
Het bestreden besluit
5. De minister heeft de aanvraag afgewezen, omdat volgens hem geen sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen eiseres en referent. Om die reden heeft de minister geoordeeld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM.
Zijn er bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen eiseres en referent?
6. Eiseres betoogt dat de minister zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid. Ten eerste heeft de minister volgens eiseres ten onrechte de conclusie getrokken dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij vanwege haar verstandelijke beperking (het syndroom van Down) afhankelijk is van de zorg van referent en zijn echtgenote. Eiseres functioneert op het niveau van een vierjarige en het is daarmee een gegeven dat zij niet zonder de dagelijkse zorg van referent en zijn echtgenote kan. Ter onderbouwing van haar betoog overlegt eiseres een verklaring van 5 december 2018. Andere verklaringen kan referent niet overleggen, omdat dergelijke rapporten niet gebruikelijk zijn in Syrië. Eiseres stelt verder dat de minister ten aanzien van de exclusieve afhankelijkheidsband onterecht niet is ingegaan op het argument dat de overige familieleden verspreid wonen (de broers van eiseres wonen in Duitsland en haar zussen in Syrië en Irak) en dat haar huidige verblijfsituatie bij het gezin van de zus van referent in Syrië een tijdelijke oplossing is die noodgedwongen is ontstaan. Het is in de Syrisch-Koerdische cultuur zeer ongebruikelijk dat eiseres als zus bij het gezin van haar zus en echtgenoot gaat wonen. Verder wijst eiseres erop dat zij emotioneel afhankelijk is van referent en zijn echtgenote is vanwege haar verstandelijke beperking, gelet op dat zij gevoeliger is voor ingrijpende gebeurtenissen. Daarnaast is eiseres in financieel opzicht afhankelijk van referent. Hij draagt op dit moment bij naar zijn eigen vermogen. Ook hebben eiseres en referent samengewoond tot aan het moment dat referent naar Nederland is vertrokken. Verder betoogt eiseres dat ze hechte persoonlijke banden heeft met referent en zijn kinderen. In de eerste plaats is referent sinds hun vader wegviel financieel en juridisch verantwoordelijk voor zijn zussen, waaronder eiseres, totdat zij zijn getrouwd. Eiseres is nooit getrouwd, waardoor zij nog onder de verantwoordelijkheid valt van referent. Verder is eiseres altijd onderdeel geweest van het gezin van referent, zijn echtgenote en hun kinderen. De kinderen, die nu de leeftijd hebben van 10, 16, 18 en 21 jaar oud, zien eiseres als een zus. Tot slot benadrukt eiseres dat de oorlogssituatie in Syrië op dit moment slecht is waardoor het voor eiseres onveilig is.
6.1.
Uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 27 maart 2024 volgt dat er familieleven kan bestaan tussen meerderjarige familieleden buiten het kerngezin, als er tussen hen bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan die de gebruikelijke emotionele banden overstijgen. [2] Het gaat er om of er sprake is van een op basis van objectieve of objectiveerbare feiten en omstandigheden vast te stellen afhankelijkheid tussen de betrokken volwassen familieleden, die uitstijgt boven het gebruikelijke. Het gaat dus niet alleen om de vraag of de relatie in emotioneel opzicht uitstijgt boven dat wat tussen volwassen familieleden gebruikelijk is. De minister moet bij de beoordeling hiervan alle individuele omstandigheden van het geval betrekken. Het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM) heeft in verschillende arresten factoren aangewezen die relevant kunnen zijn voor de vraag of sprake is van deze meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Van belang is of de familieleden hebben samengewoond, [3] de mate van financiële afhankelijkheid, [4] de mate van emotionele afhankelijkheid, de medische omstandigheden, [5] de banden met het land van herkomst, [6] en of de gezinsleden in het land van herkomst behoorden tot hetzelfde gezin. [7]
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen enerzijds eiseres en anderzijds referent en zijn echtgenote en dus dat er geen sprake is van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. De minister heeft alle relevante aspecten, ook in samenhang, voldoende gemotiveerd bij zijn beoordeling betrokken. De rechtbank stelt voorop dat niet in geschil is dat eiseres het syndroom van Down heeft en dat dit een zekere zorgbehoefte met zich meebrengt. Het is dan ook invoelbaar dat referent en zijn echtgenote die zorg graag aan eiseres willen geven. De minister heeft echter veel gewicht kunnen toekennen aan de omstandigheid dat eiseres niet inzichtelijk heeft gemaakt in welke mate het syndroom van Down haar beperkt en in welke mate zij afhankelijk is van zorg van anderen. Eiseres heeft dit niet onderbouwd met medische stukken (zoals bijvoorbeeld een zorgindicatie, een medische verklaring of een artsenverklaring), maar ook verder niet geconcretiseerd. Dat eiseres functioneert op het niveau van een vierjarige is verder niet onderbouwd door eiseres. De enkele stelling dat dit aannemelijk is gelet op gemiddelden en statistieken over het syndroom van Down, zoals de gemachtigde op de zitting heeft gesteld, is onvoldoende om een dergelijke conclusie te trekken. Enkel haar diagnose zoals in het overgelegde stuk van 5 december 2018 is onvoldoende om een zorgbehoefte vast te stellen. Bovendien heeft de minister er op de zitting ook terecht op gewezen dat deze verklaring gedateerd is. Het is niet duidelijk hoe de situatie van eiseres nu is. Dat het verkrijgen van medische stukken moeilijk is door de situatie waarin eiseres nu zit, is voor te stellen. Het is echter niet onderbouwd dat zij in het geheel geen toegang heeft tot medische zorg. Het is ook niet onderbouwd waarom de artsen in Syrië of Irak niet eiseres haar gestelde zorgbehoefte verder kunnen beschrijven. De enkele stelling van de gemachtigde op de zitting dat dit te maken heeft met dat de artsen het belang en het nut hiervan niet inzien is hiertoe onvoldoende, omdat dit niet nader is onderbouwd.
De minister heeft ook mogen betrekken dat delen van deze zorg ook opgevangen kunnen worden door de zus van referent, zoals nu ook het geval is. Hierbij is ook van belang dat de door eiseres (gestelde) benodigde zorg nooit exclusief is geweest en ook werd verdeeld toen alle zussen nog thuis woonden. Dat de huidige situatie uit nood is geboren en dat deze situatie zeer ongebruikelijk is in de cultuur, maakt dit niet anders. Deze situaties tonen namelijk niet aan dat eiseres exclusief afhankelijk is van referent en zijn echtgenote. In zoverre mag de minister meewegen dat sinds eiseres en het gezin van elkaar gescheiden zijn, het niet slechter gaat met eiseres vanwege deze scheiding nu de zorg door haar zus is overgenomen. Dat het de gewenste situatie van eiseres en referent is dat referent, als oudste zoon van het gezin, voor haar zorgt, is voorstelbaar. Zoals de minister echter op de zitting al heeft toegelicht, moet er gekeken worden naar de feitelijke situatie. De feitelijke situatie is in dit geval dat eiseres door haar zus wordt verzorgd in diens gezin en dat haar situatie niet is verslechterd sinds de scheiding van referent en zijn echtgenote. Eiseres heeft niet aangetoond dat dit anders ligt. Dat had zij bijvoorbeeld kunnen doen met medische stukken.
Over de emotionele afhankelijkheid heeft de minister zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat uit de beschreven omstandigheden niet blijkt dat de emotionele afhankelijkheid tussen eiseres, referent en zijn echtgenote zodanig is dat deze leidt tot een meer dan gebruikelijke (emotionele) afhankelijkheidsrelatie. Dat eiseres niet kan functioneren zonder de aanwezigheid van referent en zijn echtgenote is namelijk op geen enkele wijze aangetoond of aannemelijk gemaakt.
De minister heeft ook mogen concluderen dat eiseres niet financieel afhankelijk is van referent. Het is niet in geschil dat referent om de maand of twee maanden € 50,- of € 100,- stuurt naar zijn zus voor de zorg van eiseres. [8] Referent heeft echter zelf verklaard dat zijn zus financieel meer bijdraagt ter ondersteuning van eiseres en dat eiseres dus niet (voornamelijk) financieel afhankelijk is van referent. Ook heeft hij verklaard dat het geld dat hij stuurt aan eiseres onvoldoende is voor het dagelijks onderhoud en dat eiseres financieel afhankelijk is van zijn zus omdat referent zelf een uitkering ontvangt, waarmee hij ook de rest van zijn gezinsleden moet onderhouden. [9] Bovendien kan de financiële ondersteuning, gelet op alle andere meegewogen factoren, op afstand worden voortgezet.
Dat referent en eiseres hebben samengewoond is niet in geschil, maar dit is onvoldoende om de bijzondere afhankelijkheidsrelatie aan te tonen. Ook heeft eiseres niet onderbouwd dat zij niet zelfstandig kan wonen. De rechtbank benadrukt dat er echt meer stukken nodig zijn om dat inzichtelijk te kunnen maken.
Over de hechte persoonlijke banden tussen eiseres en de kinderen van referent heeft de minister zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat deze banden niet zijn aangetoond. Hoewel samenwoning kan duiden op een goede band tussen eiseres en de kinderen van referent, maakt enkel het feit dat er is samengewoond deze band niet zodanig bijzonder dat deze de gebruikelijke omgang tussen eiseres als tante en haar neefjes/nichtjes
overstijgt. Eiseres heeft verder niet geconcretiseerd waarom sprake is van dergelijke banden, behalve dat zij zich onderdeel van het gezin voelt en dat de kinderen haar als zus zien. Dat is echter onvoldoende om deze banden aan te nemen.
Tot slot heeft eiseres gewezen op de algemene veiligheidssituatie in Syrië. Uit het dossier volgt echter dat eiseres zich ten tijde van het bestreden besluit bevond in een vluchtelingenkamp in Irak met de zus van referent op wie zij voor steun en zorg een beroep kan doen. [10] Het feit dat eiseres in een vluchtelingenkamp in Irak woont samen met de zus van referent is onvoldoende om tot de conclusie te komen dat er sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid.
6.3.
Gelet op het voorgaande heeft de minister zich op het standpunt kunnen stellen dat tussen enerzijds eiseres en anderzijds referent en zijn echtgenote geen familie- of gezinsleven bestaat. Dit betekent dat de minister geen belangenafweging had hoeven maken in het kader van artikel 8 van het EVRM. [11] De rechtbank bespreekt om die reden het standpunt van eiseres over de door de minister verrichte belangenafweging daarom niet.
6.4.
Concluderend is eiseres niet zodanig afhankelijk van referent en zijn echtgenote dat zij om die reden behoort tot zijn gezin. De minister heeft de aanvraag om een mvv daarom kunnen afwijzen.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de aanvraag in stand blijft. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.M. Hampsink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Onder meer ABRvS 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2023:1188.
3.EHRM 9 oktober 2003, ECLI:CE:ECHR:2003:1009JUD004832199 (
4.EHRM 20 september 2011, ECLI:CE:ECHR:2011:0920JUD000800008 (
5.EHRM 10 oktober 1994, ECLI:CE:ECHR:1994:1010DEC002321894 (
6.EHRM 28 juni 1995, ECLI:CE:ECHR:1995:0628DEC002577794 (
7.EHRM 7 november 2000, ECLI:CE:ECHR:2000:1107DEC003151996 (
8.Verslag ambtelijke hoorzitting, p. 10.
9.Verslag ambtelijke hoorzitting, p. 11.
10.Verslag ambtelijke hoorzitting, p. 5.
11.Dat volgt uit ABRvS 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2023:1188.