ECLI:NL:RBDHA:2024:12597

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 augustus 2024
Publicatiedatum
12 augustus 2024
Zaaknummer
C/09/665531 / HA RK 24-226
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van staatloosheid van een minderjarige in het kader van de Wet vaststellingsprocedure staatloosheid

In deze beschikking van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 8 augustus 2024, wordt een verzoek behandeld tot vaststelling van de staatloosheid van een minderjarige, geboren op [geboortedag] 2018 te [geboorteplaats]. De verzoekers, ouders van de minderjarige, hebben de Cubaanse nationaliteit en hebben eerder asiel aangevraagd in Nederland. De minderjarige staat geregistreerd met de nationaliteit 'onbekend'. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekers een machtiging van de kantonrechter nodig hebben om het verzoek namens hun dochter in te dienen, zoals vereist volgens artikel 1:349 BW. De rechtbank heeft de ouders de gelegenheid gegeven om deze machtiging binnen twee maanden in te dienen.

De rechtbank heeft ook inhoudelijk naar het verzoek gekeken. De verzoekers hebben aangevoerd dat de minderjarige staatloos is, omdat zij niet als onderdaan van Cuba of Ecuador kan worden beschouwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bewijs is dat de minderjarige door enige staat als onderdaan wordt erkend. De rechtbank houdt de definitieve beslissing aan tot de machtiging is overgelegd en heeft de verzoekers de gelegenheid gegeven om deze machtiging uiterlijk op 8 oktober 2024 in te dienen. De verdere beslissing is aangehouden tot 15 oktober 2024, pro forma.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: HA RK 24-226
Zaaknummer: C/09/665531
Datum beschikking: 8 augustus 2024

Beschikking op het op 1 mei 2024 ingekomen verzoekschrift van:

[naam 1] , bedoeld zal zijn [naam 2] en [naam 3] ,
Verzoekers en de ouders,
in de hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigers van de minderjarige:
[de minderjarige] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
advocaat: mr. S.J. Koolen te Utrecht.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

DE STAAT DER NEDERLANDEN,

(Ministerie van Justitie en Veiligheid, Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verder te noemen “de IND”),
zetelende te ’s-Gravenhage,
vertegenwoordigd door: mr. J. Laros.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- de brief van de IND van 19 juli 2024, met bijlagen;
- de brief van 22 juli 2024 van verzoekers;
- het e-mailbericht van 23 juli 2024 van verzoekers;
- het e-mailbericht van 26 juli 2024 van de IND.
In genoemde e-mailberichten hebben verzoekers en de IND ermee ingestemd dat de rechtbank zonder mondelinge behandeling zal beslissen op het verzoek.

Verzoek en het standpunt van de IND

Het verzoekschrift strekt tot vaststelling van de staatloosheid van de minderjarige [de minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2018 te [geboorteplaats] , hierna [de minderjarige] .
De IND concludeert tot toewijzing van het verzoek.

Feiten

  • [de minderjarige] is geboren op [geboortedag] 2018 te [geboorteplaats] .
  • Verzoekers hebben de Cubaanse nationaliteit.
  • [de minderjarige] staat in de Basisregistratie Personen geregistreerd met nationaliteit “onbekend”.
  • Op 26 april 2019 hebben verzoekers mede namens hun minderjarige kinderen (opnieuw) asiel aangevraagd.
  • Deze aanvragen zijn bij beschikkingen van 6 januari 2022 ingewilligd, met ingang van 26 april 2019, geldig tot 26 april 2024.
  • De verblijfsvergunningen zijn recentelijk verlengd en geldig tot 26 april 2029.
  • Verzoekers hebben op 22 februari 2024 bij de gemeente Breda een verzoek ingediend om de registratie van de nationaliteit van [de minderjarige] van “onbekend” te wijzigen in “staatloos”.
  • Bij brief van 11 april 2024 is dit verzoek afgewezen omdat zij niet evident staatloos is.

Beoordeling

Ontvankelijkheid
Verzoekers hebben het verzoek ingediend namens hun minderjarige dochter [de minderjarige] .
De wet bepaalt dat ouders die namens hun minderjarige kind een gerechtelijke procedure starten, hiervoor toestemming van de kantonrechter nodig hebben (artikel 1:349 lid 1 in samenhang met artikel 1:253k BW).
Om de ouders te kunnen ontvangen in dit verzoek is daarom een machtiging van de kantonrechter nodig. Dit kan ook nog tijdens de procedure. De rechtbank zal de ouders de gelegenheid geven deze machtiging binnen twee maanden na vandaag bij de rechtbank in te dienen. Omdat de rechtbank verwacht dat verzoekers deze machtiging tijdig zullen indienen, zal zij ook alvast inhoudelijk op het verzoek tot vaststelling van de staatloosheid van [de minderjarige] ingaan.
Vaststelling van staatloosheid
Juridisch kader
Verzoekers hebben het verzoek gegrond op artikel 2 van de Wet van 7 juni 2023, houdende regels met betrekking tot de vaststelling van staatloosheid, Staatsblad 2023, 230 (Wet vaststellingsprocedure staatloosheid).
Op basis van lid 1 van dit artikel kan een ieder die, buiten een bij enige rechterlijke instantie aanhangige zaak, daarbij onmiddellijk belang heeft en in Nederland zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft, bij deze rechtbank een verzoek indienen tot vaststelling van zijn staatloosheid. Het verzoek kan ook strekken tot de vaststelling dat de betrokkene op een bepaald tijdstip staatloos was. De rechtbank stelt op basis van lid 2 van dit artikel de staatloosheid vast, indien hem niet is gebleken dat de betrokkene door enige staat, krachtens diens wetgeving, als onderdaan wordt beschouwd.
Onmiddellijk belang bij het verzoek?
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat [de minderjarige] onmiddellijk belang heeft bij het verzoek tot vaststelling van staatloosheid.
Staatloos?
Tussen verzoekers en de IND is niet in geschil dat er geen andere staten zijn dan de landen Cuba en Ecuador ten aanzien waarvan de mogelijkheid bestaat dat zij [de minderjarige] op basis van wetgeving als onderdaan beschouwen.
Wordt verzoekster als onderdaan van Cuba beschouwd?
Verzoekers hebben beiden de Cubaanse nationaliteit. Op grond van artikel 29, aanhef en onder c va de Grondwet van Cuba worden als Cubanen door geboorte aangemerkt zij die in het buitenland zijn geboren uit een Cubaanse vader of moeder, dit na vervulling van de door de wet voorgeschreven formaliteiten.
De Cubaanse wetgeving met betrekking tot nationaliteit is geregeld in de Decreto Ley no. 352. In artikel 3 van de Decreto Ley no. 352 staat de procedure beschreven die dient te worden gevolgd om de Cubaanse nationaliteit te verkrijgen. Hieruit volgt dat het verzoek tot verkrijging van de Cubaanse nationaliteit voor in het buitenland geboren personen uit een Cubaanse vader of moeder moet worden ingediend bij het Cubaanse consulaat in het land van verblijf. Het is aannemelijk dat verzoekers de geboorte van [de minderjarige] niet hebben laten registreren bij het Cubaanse consulaat in Nederland. Omdat aan verzoekers en [de minderjarige] een verblijfsvergunning asiel is verleend, kan dit van verzoekers ook niet worden verlangd, daargelaten nog de vraag of [de minderjarige] – indien haar geboorte zou zijn geregistreerd – daadwerkelijk de Cubaanse nationaliteit verkrijgt. Het is daarom aannemelijk dat [de minderjarige] niet de Cubaanse nationaliteit heeft.
Wordt verzoekster als onderdaan van Ecuador beschouwd?
Verzoekers hebben van april 2015 tot augustus 2016 in Ecuador verbleven in verband met hun sportcarrière. Niet gebleken is dat verzoekers gedurende hun verblijf in Ecuador ook de Ecuadoraanse nationaliteit hebben verkregen dan wel aangevraagd. Bovendien zijn er geen aanwijzingen dat [de minderjarige] zelf op het grondgebied van Ecuador heeft verbleven, zodat zij niet kan hebben voldaan aan de voorwaarden van de Ecuadoraanse wetgeving om de Ecuadoraanse nationaliteit te verkrijgen. Het is dan ook niet aannemelijk dat [de minderjarige] de Ecuadoraanse nationaliteit heeft.
Conclusie
De rechtbank stelt vast dat niet is gebleken dat [de minderjarige] door enige staat, krachtens diens wetgeving, als onderdaan wordt beschouwd. De rechtbank houdt de definitieve beslissing in verband met de overlegging van de vereiste machtiging van de kantonrechter.

Beslissing

De rechtbank:
stelt verzoekers in de gelegenheid de machtiging van de kantonrechter als bedoeld in artikel 1:349 BW
uiterlijk 8 oktober 2024bij de rechtbank in te dienen;
houdt iedere verdere beslissing aan tot 15 oktober 2024 PRO FORMA.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.M. Boone, rechter, bijgestaan door mr. P. Hillebrand als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 augustus 2024.