ECLI:NL:RBDHA:2024:12596

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2024
Publicatiedatum
12 augustus 2024
Zaaknummer
NL 24.27614
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel op grond van de Vreemdelingenwet met betrekking tot Dublinclaim

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 juli 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen twee besluiten van de minister van Asiel en Migratie, waarbij aan eiseres vrijheidsontnemende maatregelen zijn opgelegd. De rechtbank heeft het beroep gericht tegen het besluit van 5 juli 2024 ongegrond verklaard, omdat de rechtbank van oordeel is dat de maatregel op de juiste grondslag is opgelegd. Eiseres had aangevoerd dat er voldoende aanknopingspunten waren voor een Dublinclaim en dat de maatregel op grond van artikel 6a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) had moeten worden opgelegd. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder vrij stond om te kiezen voor een Dublinclaim en dat er geen onrechtmatigheden waren in de op 5 juli opgelegde maatregel.

Het beroep gericht tegen het besluit van 8 juli 2024 werd gegrond verklaard. Eiseres voerde aan dat er geen concrete aanknopingspunten waren voor een Dublinclaim en dat het onttrekkingsrisico onvoldoende was gemotiveerd. De rechtbank oordeelde dat er inderdaad onvoldoende onderbouwing was voor de zware grond van onttrekking, waardoor de maatregel onrechtmatig was. De rechtbank heeft de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.000,- aan eiseres voor 10 dagen onrechtmatige bewaring, en de proceskosten zijn vastgesteld op € 1.750,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL24.27614

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

[V nummer]
(gemachtigde: mr. J. Bravo Mougán),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: [naam] ).

Procesverloop

Bij besluit van 5 juli 2024 (het bestreden besluit) is aan eiseres met toepassing van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het beroep wordt geacht mede gericht te zijn tegen het besluit van 8 juli 2024, waarin met toepassing van artikel 6a van de Vw een vrijheidsbenemende maatregel is opgelegd. In dit besluit is aangegeven dat sprake is van Dublin-aanknopingspunten. Verweerder heeft zich hiertegen ter zitting niet verzet. Het beroep moet voorts tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 16 juli 2024 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk Engels is verschenen B. Doedee. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank bij de beoordeling van het beroep van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 94, zesde lid, van de Vw het beroep gegrond.
2. Op grond van artikel 5.1a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) wordt een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw opgelegd in het kader van het grensbewakingsbelang. Deze wordt niet opgelegd of voortgezet indien sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die vrijheidsontneming onevenredig bezwarend maken.

Het beroep gericht tegen het besluit van 5 juli 2024

3.1
Eiseres voert ter zitting aan dat de maatregel van 5 juli 2024 niet op de juiste grondslag is opgelegd omdat volgens haar voldoende duidelijk was dat er sprake was van een Dublinsituatie en had de maatregel op 5 juli 2024 moeten worden opgelegd op grond van artikel 6a Vw. Subsidiair voert eiseres aan dat de grondslag van de maatregel niet tijdig is omgezet naar artikel 6a Vw. Volgens eiseres had dit binnen twee dagen moeten gebeuren. Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat het een vaste werkwijze van de Koninklijke Marechaussee is om de maatregel op grond van artikel 6, derde lid van de Vw op te leggen als de vreemdeling, zoals in de onderhavige zaak, enkel heeft gesteld dat hij in een ander Dublinland asiel heeft aangevraagd zonder dat hij een visum voor dat land heeft gekregen of de gestelde aanvraag wordt ondersteund in het Eurodac-systeem.
3.2
De rechtbank is van oordeel dat het verweerder vrij staat om te kiezen voor een Dublinclaim of niet. Verweerder heeft geen verplichting om een claim op een andere lidstaat te leggen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4. Ook ambtshalve oordelend ziet de rechtbank geen onrechtmatigheden in de op
5 juli opgelegde maatregel. Het beroep is wat betreft deze maatregel dan ook ongegrond.
Het beroep gericht tegen het besluit van 8 juli 2024
5. Eiseres voert ter zitting meerdere beroepsgronden aan gericht tegen het besluit van
8 juli 2024. Allereerst voert zij aan dat er geen concrete aanknopingspunten bestaan voor een Dublinclaim. Voorts voert eiseres aan dat er geen significant risico op onderduiken bestaat omdat de zware en lichte gronden niet voldoende zijn gemotiveerd. Ook voert eiseres aan dat zij niet is gehoord voorafgaand aan het opleggen van de maatregel, dat grensdetentie bij Dublinclaimanten juridisch niet mogelijk is en dat, tot slot, eiseres voorafgaand aan haar binnenkomst op Schiphol al in Ierland is geweest zodat zij zich al in het Schengengebied bevindt.
6. Anders dan eiseres stelt, is de rechtbank van oordeel dat er voldoende concrete aanknopingspunten zijn voor het leggen van een Dublinclaim. Eiseres is met een vlucht vanuit Ierland naar Schiphol gereisd en zij heeft zowel op 5 als 8 juli verklaard dat zij aldaar een asielaanvraag heeft gedaan. Dat dit niet wordt ondersteund door een Eurodac-treffer en dat eiseres ter zitting desgevraagd heeft verklaard dat zij geen enkel papier in Ierland heeft hoeven ondertekenen maakt dit voor het bestaan van concrete aanknopingspunten niet anders.
7. Wel is de rechtbank het met eiser eens dat verweerder het onttrekkingsrisico onvoldoende heeft gemotiveerd.
8. Ter onderbouwing dat een significant risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken heeft verweerder, als zware grond, vermeld dat eiseres:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging
daartoe heeft gedaan;
en als lichte gronden vermeld dat eiseres:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
9. Verweerder stelt dat een feitelijke constatering van de zware grond voldoende is omdat het onttrekkingsgevaar uit de grond zelf volgt. Ook stelt verweerder dat een nadere toelichting van de zware grond op zitting mogelijk is, welke hij ook heeft gegeven. Volgens verweerder had eiseres namelijk geen geldig visum en is op grond daarvan de zware grond 3a tegengeworpen. De twee lichte gronden zijn in het besluit zelf al voldoende toegelicht, aldus verweerder.
10. De rechtbank constateert dat er in de maatregel bij de zware grond 3a geen toelichting is opgenomen waarop deze grond is gebaseerd. Naar het oordeel van de rechtbank behoort een nadere toelichting die laat zien dat een zware grond zich feitelijk voordoet wel opgenomen te worden. [1] De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft ook overwogen dat dit gebrek niet op zitting mag worden verholpen. [2] Verweerder heeft de zware grond dus niet aan de maatregel ten grondslag kunnen leggen. De twee resterende lichte gronden zijn, gelet op artikel 5.1b, tweede lid Vb 2000, onvoldoende om deze maatregel te dragen. Deze beroepsgrond slaagt.
11. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking.
12. Het beroep is gegrond en de maatregel is met ingang van 8 juli 2024 onrechtmatig.
13. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel beveelt aan eiseres een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 10 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) bewaring van 10 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.000,-.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
In het beroep gericht tegen het besluit van 5 juli 2024
- verklaart het beroep gericht tegen de maatregel van 5 juli 2024 ongegrond.
In het beroep gericht tegen het besluit van 8 juli 2024
- verklaart het beroep tegen de maatregel van 8 juli 2024 gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € 1.000,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.750,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.G. Odink, rechter, in aanwezigheid van
M.A. van Garder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ECLI:NL:RVS:2020:829, r.o. 15 t/m 15.1.4.