3.2De rechtbank is van oordeel dat het verweerder vrij staat om te kiezen voor een Dublinclaim of niet. Verweerder heeft geen verplichting om een claim op een andere lidstaat te leggen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4. Ook ambtshalve oordelend ziet de rechtbank geen onrechtmatigheden in de op
5 juli opgelegde maatregel. Het beroep is wat betreft deze maatregel dan ook ongegrond.
Het beroep gericht tegen het besluit van 8 juli 2024
5. Eiseres voert ter zitting meerdere beroepsgronden aan gericht tegen het besluit van
8 juli 2024. Allereerst voert zij aan dat er geen concrete aanknopingspunten bestaan voor een Dublinclaim. Voorts voert eiseres aan dat er geen significant risico op onderduiken bestaat omdat de zware en lichte gronden niet voldoende zijn gemotiveerd. Ook voert eiseres aan dat zij niet is gehoord voorafgaand aan het opleggen van de maatregel, dat grensdetentie bij Dublinclaimanten juridisch niet mogelijk is en dat, tot slot, eiseres voorafgaand aan haar binnenkomst op Schiphol al in Ierland is geweest zodat zij zich al in het Schengengebied bevindt.
6. Anders dan eiseres stelt, is de rechtbank van oordeel dat er voldoende concrete aanknopingspunten zijn voor het leggen van een Dublinclaim. Eiseres is met een vlucht vanuit Ierland naar Schiphol gereisd en zij heeft zowel op 5 als 8 juli verklaard dat zij aldaar een asielaanvraag heeft gedaan. Dat dit niet wordt ondersteund door een Eurodac-treffer en dat eiseres ter zitting desgevraagd heeft verklaard dat zij geen enkel papier in Ierland heeft hoeven ondertekenen maakt dit voor het bestaan van concrete aanknopingspunten niet anders.
7. Wel is de rechtbank het met eiser eens dat verweerder het onttrekkingsrisico onvoldoende heeft gemotiveerd.
8. Ter onderbouwing dat een significant risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken heeft verweerder, als zware grond, vermeld dat eiseres:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging
daartoe heeft gedaan;
en als lichte gronden vermeld dat eiseres:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
9. Verweerder stelt dat een feitelijke constatering van de zware grond voldoende is omdat het onttrekkingsgevaar uit de grond zelf volgt. Ook stelt verweerder dat een nadere toelichting van de zware grond op zitting mogelijk is, welke hij ook heeft gegeven. Volgens verweerder had eiseres namelijk geen geldig visum en is op grond daarvan de zware grond 3a tegengeworpen. De twee lichte gronden zijn in het besluit zelf al voldoende toegelicht, aldus verweerder.
10. De rechtbank constateert dat er in de maatregel bij de zware grond 3a geen toelichting is opgenomen waarop deze grond is gebaseerd. Naar het oordeel van de rechtbank behoort een nadere toelichting die laat zien dat een zware grond zich feitelijk voordoet wel opgenomen te worden.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft ook overwogen dat dit gebrek niet op zitting mag worden verholpen.Verweerder heeft de zware grond dus niet aan de maatregel ten grondslag kunnen leggen. De twee resterende lichte gronden zijn, gelet op artikel 5.1b, tweede lid Vb 2000, onvoldoende om deze maatregel te dragen. Deze beroepsgrond slaagt.
11. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking.
12. Het beroep is gegrond en de maatregel is met ingang van 8 juli 2024 onrechtmatig.
13. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel beveelt aan eiseres een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 10 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) bewaring van 10 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.000,-.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).