ECLI:NL:RBDHA:2024:12581

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juli 2024
Publicatiedatum
9 augustus 2024
Zaaknummer
C/09/664522 / FA RK 24-2637
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om gecombineerde geslachtsnaam voor minderjarig kind afgewezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juli 2024 uitspraak gedaan in een verzoek van de moeder om haar kind een gecombineerde geslachtsnaam te geven. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J.M.G. Hulsman, verzocht om vervangende toestemming om de geslachtsnaam van het kind te wijzigen, zodat deze een combinatie van de achternamen van beide ouders zou kunnen dragen. De vader, die niet met het verzoek instemde, voerde aan dat er andere prioriteiten zijn in het leven van het kind en dat het verwarrend kan zijn om twee achternamen te hebben.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Wet Introductie Gecombineerde Geslachtsnaam (WIGG) op 1 januari 2024 in werking is getreden, wat ouders de mogelijkheid biedt om een gecombineerde geslachtsnaam voor hun kind te kiezen. Echter, de rechtbank oordeelde dat het verzoek van de moeder niet-ontvankelijk is, omdat de wet vereist dat beide ouders gezamenlijk een verklaring van naamskeuze afleggen. De rechtbank benadrukte dat het ontbreken van een gezamenlijke keuze van de ouders betekent dat de wet bepaalt welke geslachtsnaam het kind zal dragen, en dat er geen mogelijkheid is voor vervangende toestemming in deze context.

De rechtbank concludeerde dat er geen juridische basis is voor het verzoek van de moeder en dat het verzoek niet kan worden beoordeeld op inhoudelijke gronden. De beslissing om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren is genomen met inachtneming van de verantwoordelijkheden van beide ouders in de naamskeuze van hun kind. De rechtbank heeft de zaak afgesloten met de uitspraak dat de moeder niet-ontvankelijk is in haar verzoek.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 24-2637
Zaaknummer: C/09/664522
Datum beschikking: 12 juli 2024

Gezagsuitoefening

Beschikking op het op 11 april 2024 ingekomen verzoek van:

[de moeder] ,

de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. J.M.G. Hulsman te Delft.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vader] ,

de vader,
wonende te [woonplaats 2] .

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift namens de moeder;
  • de brief van 11 juni 2024 namens de moeder.
Op 20 juni 2024 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de moeder met haar advocaat en de vader.

Feiten

  • De moeder en de vader hebben een affectieve relatie gehad.
  • Zij zijn de ouders van het volgende nu nog minderjarige kind:
  • [kind] , geboren op [geboortedag] 2017 in [geboorteplaats] .
  • Bij beschikking van 28 juni 2022 van deze rechtbank is – voor zover hier van belang – bepaald dat voortaan aan de vader, gezamenlijk met de moeder, het ouderlijk gezag zal toekomen over [kind] .
  • [kind] verblijft bij de moeder.

Verzoek

De moeder heeft in het kader van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) verzocht haar vervangende toestemming te verlenen tot het doen van een aanvraag tot verkrijging van een dubbele achternaam voor [kind] , waarbij de mogelijkheid tot samenstelling van de achternaam als [achternaam 1] , zowel als [achternaam 2] , ter keuze aan de rechtbank wordt overgelaten, voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vader heeft op de zitting mondeling verweer gevoerd.

Beoordeling

Artikel 1:5 van het Burgerlijk Wetboek (BW) geeft regels over de wijze waarop een kind zijn geslachtsnaam verkrijgt. Als een kind twee (juridische) ouders heeft, geeft de wet ten aanzien van de geslachtsnaam van dat kind verschillende mogelijkheden. Het is aan de (juridische) ouders om daarin een keuze te maken, die zij tot uitdrukking brengen door daarover gezamenlijk een verklaring af te leggen op specifieke door de wet genoemde momenten, zoals bij de aangifte van de geboorte van een kind, bij de erkenning van een kind of bij de adoptie van een kind. Indien de ouders geen keuze maken, dan bepaalt artikel
1:5 BW welke geslachtsnaam het kind zal dragen door middel van een zogenaamde vangnetnorm. Op 1 januari 2024 is de Wet Introductie Gecombineerde Geslachtsnaam (WIGG) in werking getreden. Door deze wet is artikel 1:5 BW gewijzigd en hebben ouders nu ook de keuze om hun kind een gecombineerde geslachtsnaam te geven, bestaande uit een combinatie van (een van) de geslachtsnamen van de beide ouders.
De WIGG voorziet ook in mogelijkheden om kinderen die vóór de inwerkingtreding van de wet zijn geboren, erkend of geadopteerd en voor wie dus al een geslachtsnaamkeuze is gemaakt, alsnog een gecombineerde geslachtsnaam te laten verkrijgen. Zo volgt uit artikel IIIB lid 1 van de WIGG dat tot 1 januari 2025 kinderen van dezelfde (juridische) ouders een gecombineerde geslachtsnaam kunnen verkrijgen als voldaan is aan de volgende drie voorwaarden: (a) de ouders verklaren gezamenlijk dat hun kind een gecombineerde geslachtsnaam behoort te krijgen en hoe die gecombineerde geslachtsnaam zal luiden;
(b) het oudste kind van de ouders is geboren op of na 1 januari 2016 maar vóór 1 januari 2024, en (c) de door de ouders afgelegde verklaring betreft al hun kinderen.
Standpunten ouders
De moeder wil graag dat [kind] alsnog een gecombineerde geslachtsnaam krijgt en voert aan dat [kind] dat zelf ook wil. De moeder vindt het belangrijk dat zowel zij als de vader in de achternaam van [kind] vertegenwoordigd zijn. Zij vindt het in het belang van [kind] dat hij beide achternamen kan hebben. De vader stemt er niet mee in dat [kind] (op dit moment) een dubbele geslachtsnaam krijgt. De moeder vraagt daarom hiervoor vervangende toestemming aan de rechtbank. Zij baseert haar verzoek op artikel 1:253a BW.
De vader geeft aan dat er wat hem betreft andere dingen in het leven van [kind] spelen die prioriteit hebben. Vanwege zijn gedrag gaat [kind] momenteel niet naar school. Het heeft voor de vader prioriteit om het gedrag van [kind] op orde te krijgen en ervoor te zorgen dat hij weer naar school gaat. Daarnaast geeft de vader aan dat de ouders bij de geboorte van [kind] samen voor zijn achternaam hebben gekozen en dat dit ook grotendeels vanuit de moeder kwam. De vader geeft verder aan dat het voor [kind] verwarrend kan zijn om twee achternamen te hebben en dat dit tot problemen kan leiden op school en bij sport.
Inhoudelijke beoordeling
De rechtbank zal de moeder niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek en legt hierna uit hoe zij tot deze beslissing is gekomen.
In de overgangsbepaling, opgenomen in artikel IIIB van de WIGG, is als voorwaarde in lid 1 onder a opgenomen: “
de ouders verklaren gezamenlijk dat de kinderen een geslachtsnaam behoren te krijgen die bestaat uit een combinatie van de geslachtsnamen van beide ouders in een door hen eensluidend gekozen volgorde”. Artikel IIIB lid 3 WIGG bepaalt verder: “
Een gemeenschappelijke verklaring als bedoeld in het eerste lid onder a, kan worden afgelegd ten overstaan van iedere ambtenaar van de burgerlijke stand. Van deze verklaring maakt de ambtenaar van de burgerlijke stand een akte van naamskeuze op.
De rechtbank stelt vast dat in de wettekst wordt gesproken over ‘de ouders’. De wetgever heeft de mogelijkheid om het kind een gecombineerde geslachtsnaam te laten verkrijgen aan alle juridisch ouders gegeven en niet enkel aan ouders die met het gezag zijn belast. Ook een ouder zonder gezag heeft de mogelijkheid om voor een gecombineerde geslachtsnaam voor zijn of haar kind te kiezen. Dit sluit aan op de al voor 1 januari 2024 bestaande wettelijke regels over de keuze voor een geslachtsnaam in het geval een kind twee ouders heeft en bij aangifte van geboorte, bij erkenning of bij adoptie het kind een geslachtsnaam moet worden gegeven. De beslissing om het kind al dan niet een gecombineerde geslachtsnaam te geven is daarom geen gezagsbeslissing. De naamskeuze is een onderwerp waarover de juridisch ouders samen moeten beslissen.
Uit de kamerstukken bij het wetsvoorstel van de WIGG volgt dat de nieuwe keuzemogelijkheid voor de gecombineerde geslachtsnaam een aanvulling is op de al bestaande keuzemogelijkheden. Het maken van een keuze is niet verplicht; in gevallen waarin de ouders geen keuze maken is de bestaande vangnetnorm van toepassing. De ouders hebben niet alleen de vrijheid tot het doen van een naamskeuze, maar zij hebben ook de verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat aan het kind een geslachtsnaam wordt gegeven. Wanneer ouders zich aan deze verantwoordelijkheid onttrekken door niet een gezamenlijke keuze te maken, bepaalt de wet welke geslachtsnaam het kind zal hebben. Er zullen soms gevallen blijven bestaan waarin de naamskeuze leidt tot ongemak of onenigheid, maar het alternatief voor een vangnetkeuze, namelijk het lot of een rechter laten beslissen, miskent de verantwoordelijkheid van beide ouders voor de naamskeuze voor het kind (Kamerstukken II, 2021–2022, 35 990, nr. 3, p. 8, MvT). De wetgever heeft ervoor gekozen om de overgangsrechtelijke regeling afhankelijk te maken van een verklaring van de ouders van hun gezamenlijke keuze, en niet van een toestemmingsvereiste. Er is daarom geen sprake van een mogelijkheid om vervangende toestemming te verzoeken. Bij het uitblijven van een gezamenlijke keuze bepaalt de wet welke geslachtsnaam het kind heeft (de vangnetnorm). Het feit dat partijen geen overeenstemming hebben over de vraag of [kind] een gecombineerde geslachtsnaam moet verkrijgen op grond van de WIGG, betreft daarom geen geschil omtrent het ouderlijk gezag en valt daarmee niet binnen de reikwijdte van artikel 1:253a BW.
Voor de volledigheid en duidelijkheid wijst de rechtbank op het verschil tussen het doen van een naamskeuze op grond van artikel 1:5 BW, waar de WIGG op ziet, en een geslachtsnaamwijziging op grond van artikel 1:7 BW. Op grond van laatstgenoemd artikel kunnen de ouders met gezag als wettelijk vertegenwoordigers namens hun kind een verzoek doen tot wijziging van de geslachtsnaam door de Koning. Een dergelijke aanvraag dient op basis van het Besluit Geslachtsnaamwijziging te worden gedaan bij Dienst Justis. Indien de gezagdragende ouders het niet eens zijn over de indiening van een dergelijke aanvraag bij Dienst Justis kan op grond van artikel 1:253a BW door een van hen worden verzocht om vervangende toestemming om een dergelijke aanvraag te mogen doen. In deze zaak ligt een dergelijk verzoek niet aan de rechtbank voor. Zoals hiervoor al uiteen is gezet, is het gezamenlijk afleggen van de verklaring om hun kind een gecombineerde geslachtsnaam te laten verkrijgen geen gezagsbeslissing, maar een door de wetgever in het gewijzigde artikel 1:5 BW aan ouders gegeven recht.
De rechtbank gaat ambtshalve – op de voet van artikel 25 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering – nog in op de vraag of het verzoek op een andere rechtsgrond kan steunen. De rechtbank is van oordeel dat er geen (andere) wettelijke basis is om in rechte een voorziening te treffen waarmee zonder de medewerking van de andere ouder een geslachtsnaamkeuze in de zin van artikel 1:5 BW en de WIGG tot stand kan worden gebracht. Voor een geslachtsnaamkeuze is immers nodig dat ouders gezamenlijk een verklaring van naamskeuze afleggen bij de ambtenaar van de burgerlijke stand. Indien één van de ouders niet de vereiste verklaring aflegt, kan geen wijziging van de geslachtsnaam van het kind plaatsvinden. Zoals hierboven is overwogen heeft de wetgever bewust ervan afgezien om een rechtsingang mogelijk te maken voor de gevallen waarin ouders het niet eens kunnen worden over de aan hun kind te geven geslachtsnaam.
Tot slot is door en namens de moeder betoogd dat het beperkt worden tot de achternaam van één van de ouders in strijd is met artikel 3 van het Internationaal Verdrag van de Rechten van het Kind. Om die reden kan en moet de rechtbank volgens haar voorbijgaan aan al het voorgaande en een beslissing nemen die in het belang van het kind is (zo begrijpt de rechtbank): afgifte van een verklaring, die de verklaring van de vader vervangt, dat [kind] een gecombineerde geslachtsnaam behoort te krijgen. Nog afgezien van de vraag of het Wetboek van Rechtsvordering hiervoor een rechtsingang biedt, merkt de rechtbank op dat, anders dan de moeder stelt, het niet evident is dat het dragen van een gecombineerde geslachtsnaam in het belang van [kind] is. De vader heeft immers gronden aangevoerd waarom, in zijn visie, het dragen van een gecombineerde achternaam niet in zijn belang is.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een juridische grondslag ontbreekt voor het verzoek van de moeder voor het verlenen van vervangende toestemming voor een aanvraag tot verkrijging van een gecombineerde geslachtsnaam. De rechtbank komt daardoor niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek. De rechtbank zal de moeder daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.C. Olland, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. P.M.A. van Oosten als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 12 juli 2024.